De doop — Noodzakelijk voor christenen
1. (a) Hoe beschouwde Jezus de noodzakelijke levensbehoeften, en waarop legde hij de nadruk? (b) Waarom moeten christenen plaats maken voor de geest?
ONGEACHT waar u in deze wereld woont, u moet beslist eens bij het volgende stilstaan en uzelf afvragen: Hoeveel dingen in dit leven zijn ontegenzeglijk noodzakelijk? U zult bij uzelf overleggen dat dit er heel wat zijn en ze in uw geest beginnen op te sommen. Denkt u nu echter eens goed na en beschouw nog eens hoe waardevol al deze dingen zijn. Zouden de meeste mensen over het algemeen niet zeggen dat er slechts drie dingen zijn, namelijk voedsel, onderdak en kleding, waar wij het beslist niet buiten kunnen stellen? Merk echter op wat Jezus heeft gezegd: „Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?” (Matth. 6:25) Merk op dat de nadruk hier niet op het stoffelijke, maar op het geestelijke wordt gelegd. Waarom? Omdat het geestelijke, en niet het stoffelijke, bij God telt. Gedragen wij ons in het leven derhalve juist, dan kunnen wij God, onze hemelse Levengever, eren. Wanneer wij plaats maken voor de geest en de neigingen van het gevallen vlees vermijden, kunnen wij een levenswijze nastreven die voor het verkrijgen van Gods goedkeuring noodzakelijk is (Rom. 7:18, 19, 22, 23). Zou er in deze kritieke en belangrijke tijd, nu het voortbestaan van het gehele menselijke geslacht op het spel staat, iets waardevollers kunnen bestaan?
2. (a) Door welke vragen zullen wij worden geholpen ons voor Gods aangezicht te onderzoeken? (b) Geef een definitie van de christelijke opdracht en toon aan hoe belangrijk deze is.
2 Hoewel deze drie dingen inderdaad noodzakelijk zijn om ons in fysiek opzicht in leven te houden, moet er derhalve in werkelijkheid nog een factor aan worden toegevoegd wanneer wij in geestelijk opzicht succesvol wensen te zijn. Daarom is het passend dat wij onze hoop, onze aspiraties en onze doeleinden aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen. Hierbij zullen wij ons moeten afvragen: Welke positie neem ik voor het aangezicht van God in? Wat verlangt en eist hij van mij? Hoe kan ik hem geven wat hem werkelijk toekomt? Er is op deze vragen slechts één redelijk antwoord mogelijk: Door ons leven aan God op te dragen. Wat wordt er echter met de opdracht bedoeld? De christelijke opdracht is de daad van iemand die zich als gevolg van een plechtig besluit door bemiddeling van Christus Jezus zonder voorbehoud en onvoorwaardelijk afzondert om Jehovah’s wil, zoals die in de bijbel wordt uiteengezet en door Gods heilige geest wordt verklaard, ten uitvoer te brengen. Indien wij ons leven niet aan God opdragen, kunnen wij er niet op rekenen zijn gunst en goedkeuring te ontvangen. Daar wij God niets in materieel opzicht kunnen aanbieden, aangezien „de beesten op duizend bergen” hem toebehoren, is het duidelijk dat wij hem alleen geestelijke gaven kunnen schenken. Jezus heeft dit als volgt uiteengezet: „De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid.” — Joh. 4:23, 24; Ps. 50:10, SV.
3. In welke bevoorrechte verhouding zal de opdracht een christen brengen? Leg uit hoe waardevol deze verhouding is.
3 De opdracht, of een geestelijke verhouding, is in feite voor allen die leven wensen te verwerven, noodzakelijk. Merk op hoe dit punt in Lukas 14:27 (NW) duidelijk wordt gemaakt: „Wie zijn martelpaal niet draagt en niet achter mij komt, kan mijn discipel niet zijn.” Wanneer wij bovendien iets doen door de Zoon van God te volgen, doet God iets wonderbaarlijks voor ons. Wat dan wel? Hij staat ons toe in een buitengewoon bevoorrechte verhouding tot hem te komen, een verhouding die zo intiem is als die welke er tussen een vader en zijn zoon bestaat. Stelt u zich de zegeningen eens voor welke iemand ontvangt die God werkelijk zijn „Vader” kan noemen! Dienen wij, wanneer wij ons bewust zijn van dit vooruitzicht en inzien hoe waardevol het is de goddelijke wil te doen, geestelijke waarden dan niet veel belangrijker te achten dan materiële goederen? Zal dit inzicht ons in deze door vrees beheerste, materialistische wereld geen vreugde, geluk en vrede des geestes schenken? U zou echter kunnen vragen: Hoe kan iemand in een positie komen waarin hij zijn leven aan God kan opdragen, zodat het voor hem mogelijk is in deze bevoorrechte verhouding tot zijn hemelse Vader te komen?
4. Waarop is de christelijke opdracht gebaseerd? Welke rol speelt het geloof?
4 Zoals met alles wat wij bouwen het geval is, dient ook deze verhouding op een solide basis, namelijk nauwkeurige kennis en geloof, te worden opgebouwd. Iemand dient in feite door geloof dat op kennis van zijn Woord is gebaseerd, tot God te worden getrokken. Bedoelde Jezus dit niet toen hij zei: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij”? (Joh. 14:6) Hoe belangrijk is dit verstandelijke inzicht en begrip van Gods Woord, dat als „geloof” bekend staat, feitelijk? De apostel Paulus antwoordt in Hebreeën 11:6: „Zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.” Ja, wij hebben een met geloof gepaarde kennis van Gods wil nodig om deze wil ten uitvoer te kunnen brengen. Er wordt hierbij geen beroep gedaan op onze emoties. De kennis is veeleer gebaseerd op de in Gods Woord, de bijbel, geopenbaarde wil van God.
5. Wat is Jehovah’s wil voor ware christenen in deze tijd?
5 En wat is Gods wil voor allen die thans zijn gunst wensen te verwerven? Zijn Woord openbaart dit in Efeziërs 5:15-17 (NW): „Ziet er derhalve nauwlettend op toe dat gij niet als onwijze, maar als wijze personen wandelt, de gelegen tijd uitkopend, daar de dagen goddeloos zijn. Blijft daarom niet langer onredelijk, maar blijft vaststellen wat Jehovah’s wil is.” Kunnen wij ontkennen dat dit goddeloze dagen zijn, waarin „de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen”? (Luk. 21:26) Toch bestaat er werkelijk geen twijfel over wat Gods wil is, want willen wij de redelijke christelijke handelwijze volgen, dan dienen wij onze geestelijke gezindheid te ontwikkelen en zodanige veranderingen in ons leven aan te brengen dat ons gedrag ten slotte zijn goedkeuring en zegen zal wegdragen.
6. Hoe kunnen wij Jehovah onze waardering voor al zijn goedheid tonen?
6 Wanneer wij de bijbel bestuderen, raakt onze geest met de wonderbaarlijke waarheden van Gods Woord vervuld en maakt het overweldigende verlangen zich van ons meester onze waardering voor Gods talloze uitingen van goedheid jegens Jehovah God kenbaar te maken. Indien wij dit verlangen zouden onderdrukken, zouden wij ons ongetwijfeld als de profeet Jeremia voelen, die zei dat Gods Woord als een brandend vuur was dat opgesloten lag in zijn gebeente en dat hij niet kon inhouden (Jer. 20:9). Wij doen er dus het beste aan, toe te geven aan ons verlangen dit goede nieuws met anderen te delen en ons onvoorwaardelijk aan Jehovah over te geven om zijn wil te doen.
7. Wat is er, behalve het bezitten van kennis, nog meer dringend noodzakelijk om voor de opdracht en de doop in aanmerking te komen?
7 Ook al bezitten wij een schriftuurlijke kennis, hetgeen een fundamenteel vereiste is voor de doop, dan moeten wij, voordat wij verdere stappen kunnen doen, toch eerst in moreel en geestelijk opzicht rein zijn. Jesaja zei in dit verband: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des HEREN draagt” (Jes. 52:11). Het is derhalve glashelder dat iedereen die voor de christelijke opdracht en doop in aanmerking wenst te komen, afgescheiden van de wereld en rein moet zijn. Waarom? Omdat „de geheele wereld in de macht van den booze ligt” (1 Joh. 5:19, OB). Zij zullen alle veranderingen in hun leven moeten aanbrengen die nodig zijn om in overeenstemming te komen met de morele maatstaven die in Gods Woord de bijbel zijn vastgelegd. Wanneer iemand bijvoorbeeld nog maar kort met de waarheden van de bijbel bekend is en nog niet de tijd heeft gehad om zich van onreine gewoonten van de wereld te ontdoen of zijn verhouding tot het andere geslacht in het reine te brengen, komt hij nog niet voor de doop in aanmerking. Ook moeten de aangelegenheden in verband met het huwelijk in orde zijn. Men moet zowel in moreel als in geestelijk opzicht rein zijn. Merk op wat de apostel in 1 Korinthiërs 6:9-11 zei: „Weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beërven zullen? Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. En sommigen uwer zijn dat geweest.” Let wel — „sommigen uwer zijn dat geweest”, maar zij zijn dit nu niet meer. Wat zojuist uit Gods Woord werd aangehaald, vormt een duidelijke definitie van wat wij niet moeten zijn wanneer wij voor de uiterst belangrijke christelijke opdracht en doop in aanmerking wensen te komen.
JEZUS’ DOOP
8. (a) Vertel welk verband er tussen opdracht en doop bestaat. (b) In welk opzicht was Jezus’ doop iets nieuws?
8 Nu wij weten wat er met de christelijke opdracht wordt bedoeld en hoe uiterst noodzakelijk deze is voor iedereen die Jehovah’s goedkeuring wenst te verkrijgen, moeten wij ook op de hoogte zijn van de belangrijke rol die nauwkeurige kennis en geloof spelen. Tot de nauwkeurige kennis die christenen in dit verband dienen te bezitten, behoort onder andere de kennis over het verband dat er tussen opdracht en doop bestaat. De doop is in werkelijkheid een openbaar symbool van iemands persoonlijke opdracht om God te dienen. Jezus, de Zoon van God, heeft met betrekking tot de christelijke opdracht en doop het voorbeeld gegeven. Zijn doop was in werkelijkheid iets nieuws (Hebr. 7:26). Voordat Jezus werd gedoopt, had de profeet Johannes joden gedoopt die zondaren waren en die berouw hadden over de zonden die zij tegen de wet die Jehovah God de natie Israël door bemiddeling van Mozes had gegeven, hadden bedreven (Matth. 3:1-11; Hand. 19:4). Jezus was niet zulk een berouwvolle zondaar. Johannes de Doper wist dat Jezus heilig, zuiver en onbevlekt was, en daarom trachtte hij Jezus er met de volgende woorden van te weerhouden gedoopt te worden: „Ik moet door u gedoopt worden, en komt gij tot mij?” Jezus ruimde Johannes’ bezwaren uit de weg door te zeggen: „Laat het ditmaal zo zijn, want aldus betaamt het ons alles wat rechtvaardig is, te volbrengen” (Matth. 3:14, 15, NW). Johannes heeft Jezus toen nederig gedoopt.
9. Schets enkele van de interessante en waardevolle punten die door een onderzoek van de doop van Jezus aan het licht komen.
9 Wanneer wij deze doop van Jezus, de Zoon van God, aan een onderzoek onderwerpen, komen enkele interessante punten aan het licht. In de eerste plaats zouden wij de vraag willen stellen: Hoe oud was Jezus toen hij werd gedoopt? Lukas stelde dit vast toen hij zei: „Verder was Jezus, toen hij met zijn werk begon, ongeveer dertig jaar oud” (Luk. 3:23, NW). Jezus was bij deze gelegenheid dus geen kind. Hij was een volwassen man, die in staat was de beslissing te nemen zich aan het doen van de goddelijke wil op te dragen. Merk verder op dat hij volledig in water werd ondergedompeld. Het bericht vermeldt: „Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water” (Matth. 3:16). Dit was geen ceremonie waarbij water werd gesprenkeld, maar het was veeleer een volledige onderdompeling. Dat Johannes gewend was aldus te dopen, ondersteunt de Schrift in Johannes 3:23: „Ook Johannes doopte, te Aenon bij Salim, omdat daar veel water was.” U gelieve verder op te merken dat de doop door een persoon werd verricht die gemachtigd was te dopen, namelijk Johannes de Doper. Toen Jezus eenmaal uit het water te voorschijn was gekomen, had zich met betrekking tot hem een verandering voltrokken. Hij zou niet langer het leven van een timmerman leiden. Door zijn waterdoop symboliseerde hij veeleer dat hij zich met zijn gehele lichaam had opgedragen om Jehovah’s wil in een vollediger mate ten uitvoer te brengen dan door de wet van Mozes werd voorgeschreven. Toen Jezus door Johannes in het water werd ondergedompeld en als het ware werd begraven, stierf hij in symbolisch opzicht ten aanzien van zijn vroegere situatie in het aardse leven. Zijn wil stierf niet, maar kwam steeds meer in overeenstemming met de voor hem uitgestippelde goddelijke wil, namelijk de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk. — Joh. 4:34; 5:30; Luk. 22:42.
10. Toon aan in welke opzichten de christelijke doop thans een soortgelijke betekenis heeft.
10 De christelijke doop heeft thans in werkelijkheid een soortgelijke betekenis. Jezus heeft het voorbeeld verschaft. Wil de doop geldig zijn, dan moet men zich er met inzicht aan onderwerpen. Evenals Jezus werd gedoopt nadat hij een verstandelijke, vrijwillige beslissing met betrekking tot de opdracht had genomen, moeten christenen in deze tijd begrijpen wat zij doen. De kinderdoop wordt hierdoor als onschriftuurlijk uitgesloten (Rom. 10:9, 10). Iemand die thans gedoopt wil worden, moet bovendien, evenals in het geval van Jezus, een rein en eerbaar leven leiden. Het spreekt vanzelf dat er vóór de doop een bepaalde verandering in het leven van de doopkandidaat plaatsvindt, want hoe zou iets onreins aan de reine en zuivere God Jehovah opgedragen kunnen worden? De doop zou onmogelijk een voorgewende opdracht kunnen bezegelen. Bovendien moet degene die de doop verricht evenals Johannes een opgedragen dienstknecht van Jehovah zijn. Wie, behalve Jehovah’s getuigen, maken in deze dagen van het opgerichte hemelse koninkrijk het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend? Op wie rust Jehovah’s naam en aan wie heeft hij Zijn Koninkrijksbelangen toevertrouwd? Jehovah’s getuigen zijn de enigen, en het is derhalve alleen maar juist wanneer de doper een van Jehovah’s opgedragen manlijke vertegenwoordigers van de Nieuwe-Wereldmaatschappij is. — Jes. 43:10, NW; Matth. 24:14, 45-47.
11. Is de doop een reinigingsceremonie? Verklaar waarom u aldus antwoordt.
11 Bedenk tevens dat de doop die door Johannes de Doper werd verricht, niet ten behoeve van het wegnemen van zonden geschiedde, maar een symbool was van berouw over zonden die tegen het oude joodse wetsverbond waren begaan. In het geval van Jezus was er beslist geen sprake van zonden (1 Petr. 2:22). In deze tijd is de ware christelijke doop evenzo een uiterlijk symbool van datgene wat reeds innerlijk heeft plaatsgevonden, namelijk een volledige, van ganser harte verrichte opdracht om de wil van Jehovah God te doen. Het is niet een religieuze ceremonie waardoor zonden worden weggenomen. De doop moet veeleer door berouw worden voorafgegaan, zoals de apostel Paulus in Handelingen 26:20 uiteenzette: „Ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en den heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming.” De doop is dus niet een ceremonie waarvan het water zonden wegwast, maar veeleer een symbool van de opdracht. Vóór de doop moet men berouw en eerbied aan de dag leggen, terwijl men zich erna getrouw van de opdrachtsgeloften moet kwijten.
12. Licht toe hoe ernstig de doop is en zet uiteen hoe sommigen de doop verkeerd bezien.
12 De doop is een ernstige, maar ook een vreugdevolle stap. Men moet zich er met verstand en met een juist begrip van de betekenis ervan aan onderwerpen. Wanneer men de opdrachtsgelofte doet en er vervolgens in te kort schiet deze ten uitvoer te brengen, betekent dit de dood (Pred. 5:3, 4 4, 5). Blijft men aan de andere kant in gebreke deze belofte te doen en is men terughoudend, terwijl men toch voldoende kennis heeft, dan betekent dit eveneens de dood. Sommigen zijn misschien ten onrechte de gedachte toegedaan dat zij niet gedoopt behoeven te worden, hierbij de bewering uitend dat zij niet voldoende kennis hebben en zullen wachten tot zich een gunstiger tijd voordoet. Houd echter in gedachten dat niet de doop ons een verplichting oplegt, maar kennis. Wanneer iemand zoveel kennis bezit dat hij inziet dat deze oude wereld spoedig met al haar begeerten zal voorbijgaan en dat wij alleen leven kunnen verwerven wanneer wij er thans een begin mee maken voor de nieuwe wereld te leven, weet hij genoeg om gedoopt te kunnen worden. Waarom zou hij, indien hij op dit moment moreel rein is, de doop nog langer uitstellen? — 1 Joh. 2:15-17.
13. (a) Waarom is het onverstandig over de doop te rationaliseren? (b) Welke verzekering heeft God ons gegeven dat hij ons zal helpen?
13 Iemand zou kunnen theoretiseren en er vele redenen voor kunnen aanvoeren waarom het voor hem nog niet noodzakelijk is gedoopt te worden. Hij zou kunnen denken: ’Zal ik mijn opdrachtsgeloften kunnen nakomen? Welke verzekering heb ik dat God mij zal helpen? Wat zal ik doen wanneer er zich moeilijkheden voordoen? Zal ik getrouw blijven? Ik kan misschien beter wachten totdat ik meer kennis heb en het beter gelegen komt.’ Zou dit niet een vorm van rationaliseren zijn? Zou men zich dan niet bezighouden met „de gewoonte zijn meningen en daden enkel en alleen te rechtvaardigen op grond van datgene wat als redelijk wordt beschouwd”, hetgeen de definitie van rationaliseren is? Zou men dan ook niet op zijn eigen verstand vertrouwen in plaats van op dat van God? Wiens maatstaf dienen wij aan te houden, die van ons of die van God? Als er enige twijfel bestaat ten aanzien van wat juist is, zou het dan niet het verstandigste zijn de hulp en raad van rijpe christenen, die uw beste geestelijke belangen op het oog hebben, in te roepen? Denkt u eens aan de verzekering die Jehovah ons in Filippenzen 4:13 heeft gegeven: „Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft.” Waarom zouden wij, wanneer wij voor de christelijke opdracht en doop in aanmerking komen, dan nog langer talmen en de doop uitstellen?
DOOP NA ONDERZOEK
14. Leg uit wat het betekent in de naam van a. de Vader, b. de Zoon en c. de heilige geest gedoopt te worden.
14 Nog een punt dat de aandacht vereist, is dat Jezus heeft gezegd dat wij in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest gedoopt moeten worden (Matth. 28:19, 20). Wat betekent dit? Het vaderschap heeft betrekking op ouderschap, en wanneer wij in de naam van de Vader worden gedoopt, wordt hierdoor aangetoond dat wij de superioriteit en soevereiniteit van onze hemelse Vader, wiens naam alleen Jehovah is, erkennen (Ps. 83:18, NW; vs. 19, NBG). Wij moeten zijn naam heiligen, zijn soevereiniteit respecteren, zijn koninkrijk liefhebben en de belangen ervan dienen (Luk. 11:2). Door gedoopt te worden in de naam van de Zoon tonen wij vervolgens dat wij de hoge autoriteit en positie die de Vader de Zoon heeft verleend, naar juiste waarde schatten. Wij dienen liefde en waardering voor de Zoon te koesteren, want hij is onze Loskoper. Zonder zijn slachtoffer zouden wij geen leven kunnen verwerven. Wat zijn wij hem veel verschuldigd! (Jes. 55:4; Joh. 4:42) In de naam van de heilige geest gedoopt te worden, betekent ten slotte dat wij deze geest als de werkzame kracht van Jehovah erkennen. Het is dezelfde geest die de mannen uit de oudheid op onfeilbare wijze bij het schrijven van de bijbel leidde, die de vroege christenen ertoe aanzette vervolging op succesvolle wijze te weerstaan en die Jehovah’s theocratische organisatie thans op aarde leiding geeft. — 2 Petr. 1:21; Joh. 6:63; 1 Joh. 5:6.
15. Noem enkele waardevolle aspecten van de doop.
15 Door de doop demonstreren wij openlijk dat wij ten aanzien van onze vroegere levenswijze zijn gestorven. Indien de kandidaat lang ondergedompeld zou blijven, zou dit stellig zijn dood betekenen. Op passende wijze worden wij als het ware tot het leven opgewekt, zodat wij levend zijn om de wil van Jehovah ten uitvoer te brengen. De doopdatum zou dan ook de dag waarop wij een nieuw leven beginnen, genoemd kunnen worden. De doop is zowel een openbare belijdenis van onze opdracht als een teken dat wij geordineerde bedienaren van het evangelie zijn. Degene die zich laat dopen, wordt in dubbele mate door Jehovah gezegend. De datum van de doop moet worden genoteerd en altijd onthouden worden. Voor Jehovah’s zichtbare organisatie vormt deze de datum van onze ordinatie tot de bediening van de Allerhoogste.
16-19. (a) Welke belangrijke vragen worden er aan de doopkandidaten gesteld? (b) Waardoor wordt te kennen gegeven of iemand voor de doop in aanmerking komt? (c) Waarvan dient men bij deze gelegenheid een duidelijk beeld te hebben? (d) Is de doop het uiteindelijke doel?
16 Voordat de kandidaten tot de doop worden toegelaten, is het echter passend en juist dat zij twee vragen beantwoorden, zodat allen die bij deze gelegenheid te zamen met hen zijn bijeengekomen, getuigen zijn die uit de mond van de kandidaten hebben gehoord dat zij begrijpen wat zij doen en dat zij de vereiste stappen hebben gedaan om voor de doop in aanmerking te komen. Degenen die de vragen bevestigend kunnen beantwoorden, dienen na elke vraag „Ja” te zeggen en zij dienen dit hardop en eendrachtig te doen, dat wil zeggen tegelijkertijd.
17 De eerste vraag luidt: Hebt u voor God erkend dat u een zondaar bent die redding nodig heeft en hebt u tegenover hem beleden dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, tot u komt?
18 De tweede vraag luidt: Hebt u zich op grond van dit geloof in God en zijn voorziening voor redding, onvoorwaardelijk aan God opgedragen om voortaan zijn wil te doen, zoals hij deze door bemiddeling van Jezus Christus en door middel van de bijbel, onder de verlichtende kracht van de heilige geest, aan u openbaart?
19 Iedereen die deze twee vragen met „Ja” heeft beantwoord, komt voor de doop in aanmerking en dient op diezelfde vergadering van Jehovah’s getuigen gedoopt te worden. De dopeling dient deze dag altijd goed te onthouden, aangezien het werkelijk een beslissende dag in zijn leven is. Het is bij een dergelijke gelegenheid heel goed een duidelijk beeld te hebben van de verantwoordelijkheden en voorrechten die men van nu af aan in de bediening heeft. Houd in gedachten dat de doop niet het uiteindelijke doel, maar veeleer het begin van een uitermate gunstige verhouding is.
20. Welke vragen rijzen er die nog behandeld moeten worden?
20 Hoe dienen wij na de bijzonder belangrijke stap van de doop de verhouding te bezien waarin wij tot Jehovah, Zijn organisatie en onze christelijke broeders en zusters staan? Wat kunnen wij doen om onze opdrachtsgeloften getrouw en vreugdevol te vervullen? Hoe kunnen wij onze geestelijke gezindheid vergroten en ons verlangen naar de stoffelijke dingen van het leven verkleinen? Welke stappen dienen wij te doen om tot een grotere rijpheid te geraken, zodat wij kunnen volharden en in deze kritieke tijd onze rechtschapenheid jegens God kunnen bewaren? Wij zullen het antwoord op deze vragen in het volgende artikel behandelen.