Wees rijk in goede werken
„Gebied hun, goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig, mededeelzaam en daardoor zich voor de toekomst een recht goeden prijs [een goed fundament] als een schat ter zijde te leggen: dat zij het leven mogen grijpen, dat eerst waarlijk leven is.” — 1 Tim. 6:17-19, Brouwer, Herz. Stand. Vert.
1. Hoe toonde God in het begin dat hij de verzorger van de mens is?
JEHOVA God is een wonderbare verzorger. Hij heeft de mensen alles gegeven wat zij nodig hebben. Reeds sedert het allereerste begin, toen hij Adam en Eva had geschapen en hen in Eden had geplaatst, had hij voor hen in een prachtig tehuis in een paradijs voorzien. Hij had nog meer gedaan. Gods eerste aardse met verstand begaafde scheppingen behoefden van Hem niet moeizaam naar voedsel te zoeken ten einde in leven te kunnen blijven. Neen, ook in dat alles was voorzien. „En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!” (Gen. 1:29) Aan al deze voorzieningen dienden zij voldoende te hebben. Doch zelfs nadat het eerste paar had gezondigd doordat zij de vrucht hadden gegeten van de enige verboden boom, welks vruchten hun waren verboden opdat hun gehoorzaamheid kon worden beproefd, voorzag de Heer hen van kleding. „En de HERE [Jehova] God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.” — Gen. 3:21.
2. Met de vervulling van welke wensen dienen schepselen tevreden te zijn?
2 Sedert die tijd, nu bijna zes duizend jaren geleden, heeft de mens deze drie dingen — onderdak, voedsel en kleding — nodig gehad, om tijdens zijn leven een normaal bestaan te leiden. Met deze dingen dient hij tevreden te zijn. „We hebben niets in de wereld meegebracht, omdat we er toch ook niets kunnen uitdragen. Hebben we dus voedsel en kleding, dan moeten we daarmee ook tevreden zijn” (1 Tim. 6:7, 8, Petr. Can. Vert.). David, een man naar Gods hart, brengt tot uitdrukking hoe edelmoedig Jehova voor elk zijner schepselen voorzieningen treft; niet alleen voor de mens, doordat hij hem voorziet van alles wat hij nodig heeft, maar voor al wat er leeft: de vogelen, de vissen en de dieren des velds. De Almachtige God zorgt voor hetgeen hij schept. „Aller ogen wachten op u, en gij geeft hun hun voedsel ter rechter tijd. Gij opent uw hand, en vervult de wens van al wat er leeft.” — Ps. 145:15, 16, Am. Stand. Vert.
3. Betekende het feit dat in de behoeften van de mens werd voorzien, dat hij niets te doen had? Waarom?
3 Hoewel God al deze noodzakelijke dingen in overvloed verschafte, maakte hij van de mens toch geen leegloper die kon zeggen: „Ik heb helemaal niets te doen.” Neen, God hield de mens bezig van het moment af waarop hij werd geschapen en door Hem in de hof werd geplaatst „om dien te bouwen, en dien te bewaren” (Gen. 2:15). Ook in de nieuwe wereld zal dit met de mens het geval zijn. Doch toen de mens in strijd met Gods wet handelde, verklaarde Hij: „Vervloekt zij de aarde [aardbodem] om uwentwil, met smart [zwoegen] zult gij ervan eten al uwe levensdagen” (Gen. 3:17, Brouwer, Petr. Can. Vert.). Terwijl God de mens een weinig minder maakte dan de engelen en hem met heerlijkheid en eer kroonde, gaf Jehova hem toch de taak voor de dingen op aarde te zorgen. Hij legde alle dingen onder des mensen voeten: „Dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte” (Gen. 1:26). De mens heeft bij zijn zwoegen om te planten, te verbouwen, te bevloeien en ten slotte voedsel voort te brengen, lastdieren gebruikt. Maar toch is Jehova Degene die oorspronkelijk in al onze behoeften voorziet en hem moeten wij voor alles danken. Voor de regen, de zon, de lucht, de bodem, het vruchtbare zaad, voor alles zijn wij van hem afhankelijk, en hij geeft het ons. Toen God de mens tot heerser over de dieren maakte en hem beval de velden en bossen in al hun majesteit „te bewaren”, verordende hij niet dat de mens zijn medemensen zou tiranniseren. De Souvereine Heerser en eeuwige Verzorger van de mens moet Jehova zijn. Het leven van de mens is van de enige waarachtige God afhankelijk!
4. Waarom dienen wij niet hebzuchtig te zijn en eens anders bezittingen te begeren?
4 De mens dient te weten dat de gehele schepping, met inbegrip van de mens zelf, werd gemaakt om van de pracht en heerlijkheid van Jehova, de Oppermachtige van het universum, te getuigen. De mens dient te gevoelen dat het noodzakelijk is op God te vertrouwen, want wanneer men in de wereld komt heeft men niets dan de gift des levens die men van God heeft ontvangen, en wanneer men de wereld verlaat, kan men er niets uit meenemen. Wanneer men dit weet, waarom zou men dan begeren over het leven en de bestemming van andere menselijke schepselen te heersen en toezicht te houden? Waarom zouden wij hebzuchtig zijn en die zelfzuchtige hartetoestand bezitten? Wanneer God, zoals wij weten, alle dingen verschaft die ons leven onderhouden, waarom zouden wij dan trachten de bezittingen weg te nemen die God andere mensen voor hun bestaan heeft gegeven, in deze van handelsgeest doortrokken wereld bezitten de meeste mensen zeer weinig en de reuzen op het gebied van de handel willen niet dat zij iets meer bezitten. Zij die dit door communistische coöperaties willen vervangen, slagen er niet in, verbetering in die toestand te brengen en de mensen blijven gebukt gaan onder het gebrek aan levensbehoeften. Welk stelsel de mensen ook oprichten, altijd steken zelfzucht en het verlangen naar macht de kop op om de overhand te nemen. Het zou beter zijn onze bezittingen aan de armen te geven dan het weinige te begeren wat zij hebben. Wat winnen wij er mede wanneer wij de armen beroven? Wij kunnen het stellig niet met ons nemen!
5. Waarom dienen Christenen de armen behulpzaam te zijn?
5 De Heer heeft altijd belanggesteld in de armen en hij is hun altijd behulpzaam geweest. Met Christenen dient dit ook zo te zijn. David wist dat God de onderdrukker der armen niet gunstig gezind was, want hij zeide: „Al mijn beenderen zullen zeggen: ’O HERE, wie is gelijk gij, die de arme redt van hem die te sterk voor hem is, de arme en behoeftige van hem die hem zou beroven?’” (Ps. 35:10, Een Amer. Vert.) Davids gehele lichaam, zelfs zijn gebeente, uitte zich in een lofgezang voor zijn Schepper, omdat God zo vol liefde belangstelde in de arme. Het is stellig een troost te weten dat Jehova de arme zal beschermen tegen de onderdrukker, de sterke, de rijke en de machtige. Goede mensen zullen de arme helpen. „Die een arme verdrukt, smaadt zijn Schepper; maar wie zich over hem ontfermt, brengt Hem eer” (Spr. 14:31, Petr. Can. Vert.). Ook de armen hebben, evenals alle andere mensen, het leven lief. Waarom hen doen lijden en hen beroven van hetgeen zij bezitten?
6. Waarom is het niet noodzakelijk begerig te zijn, en waarom is het zelfs verkeerd?
6 De mens werd gemaakt opdat hij vrij zou zijn en opdat het hem zou worden toegestaan de vele dingen te gebruiken die God voor zijn welzijn heeft geschapen. Wanneer iemand iets wat een ander heeft, mooi vindt, dan dient hij het niet te begeren. Er is van alles genoeg in de wereld, zodat iedereen voldoende kan hebben. Het belangrijkste in het leven is niet aardse rijkdom en bezittingen bijeenbrengen. „Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is” (Ex. 20:17). Het is niet verkeerd een huis, vrouw, dienstknechten of dieren te hebben, maar het is verkeerd dat te begeren wat iemand anders bezit. Men dient zijn macht, rijkdom of invloed niet te gebruiken om iemand anders diens geliefde bezittingen af te nemen. Dat is de geest der oude wereld, de geest die de Duivel in de mensen heeft geplant. Deze zelfzucht is ontstaan in het hart van menselijke schepselen en zij hebben een sterk verlangen andere mensen te beheersen en de mens afhankelijk te maken van een mens en niet van Jehova God, die in alle dingen voorziet. Wanneer God zo overvloedig heeft voorzien in voedsel, kleding en andere dingen die voor het leven noodzakelijk zijn, waarom zouden wij de arme dan beroven? Waarom niet dat wat belangrijker is — het eeuwige leven gezocht?
WERELDSE ZELFZUCHT EN ONTEVREDENHEID
7. Hoe heeft de georganiseerde religie getoond dat zij zelfzuchtig en onderdrukkend is?
7 Zelfzucht is de geest dezer wereld, die zegt „Wij hebben God niet nodig!” Of de wereldse combinaties nu commercieel, politiek of religieus zijn, zij begeren allemaal dat wat anderen bezitten. Zowel de religie als de handel tracht de politiek te beheersen. Rijkdommen hebben een grote invloed op de religie. De politiek nijgt zich en neemt de hoed af voor een glimlach der religie. Neem eens de grootste religieuze organisatie die er tegenwoordig in de wereld is, de Rooms-Katholieke Hiërarchie. Let er op. Merk het kwaad op dat deze organisatie in naam der religie heeft gedaan; hoe ze de natiën heeft verdorven; hoe ze het heeft klaargespeeld dat haar leden analphabeten zijn gebleven; hoe ze in vele landen het onderwijs heeft beheerst en de arme mensen in onwetendheid heeft gehouden; hoe ze de Bijbel heeft verborgen en verscheidene malen Bijbels heeft laten verbranden opdat het Boek der vrijheid voor de volkeren nooit het Handboek des levens zou worden. Ja, kijk naar de wereld die door haar wordt beïnvloed. Haar oorlogen! Haar folterkamers! Haar bloedvergieten! Haar onderdrukking der armen! Waarom hebben zij de mensen de Bijbel niet gegeven, zodat zij de waarachtige God, zijn Zoon en de weg des eeuwigen levens konden leren kennen?
8. Hoe zijn regeringen werkzaam geweest voor beheersing en zelfverheffing?
8 Wendt u nu tot de politieke organisaties der wereld. Niet een er van is met zijn eigen gebied of invloedssfeer tevreden. De wens van allemaal is, door middel van een bepaald regeringsstelsel de mensen te gaan beheersen. Dikwijls beweren zij dat zij een regering bezitten met heersers krachtens goddelijk recht. Het gehele doel van de regeringen der wereld is de mensen te beheersen door hen van de staat en niet van God afhankelijk te maken. Zij willen alle mensen laten geloven dat hetgeen zij hebben, tot hen komt door middel van de goede gunsten van een dictator, een eerste minister, een president of een politieke partij. Al deze propaganda is alleen maar een regeringsplan om de mensen gelijk te schakelen en hen geheel afhankelijk te maken van een door mensen uitgevonden levenswijze en niet van Jehova God, die zegt dat Hij hen zal voorzien van alle levensbehoeften: onderdak, voedsel en kleding. De staat vertelt de boer hoeveel tarwe hij mag planten, hoeveel varkens hij moet slachten en in de grond moet stoppen, hoeveel koffie hij moet verbranden wanneer de voorraden te groot zijn naar de zin van de handelslieden of politici. Zij gooien de aardappelen in zee of vernietigen ze op een andere wijze, wanneer de prijzen „te laag” zijn. De overvloed die God in de vorm van gewassen en dieren, vruchten en kruiden heeft gegeven, wordt door de mens vernietigd om de staat en de handel te behagen. Voor de armen en behoeftigen zullen zij op hun wijze zorgen, indien zij niet voor die tijd sterven. De mens heeft in zijn begerig verlangen andere mensen te beheersen en hun hun bezittingen af te nemen, gezegd: „Dit is van mij.” Hij denkt er nooit een ogenblik over na dat God, de Schepper van hemel en aarde en alles wat daarin is, deze dingen voor alle mensen heeft verschaft, en niet voor een paar, opdat die er over zouden heersen.
9. Hoe heeft de handel zelfzuchtig en ondankbaar tegenover God gehandeld?
9 Dan is er nog het derde deel van deze onderdrukkende, grote, duivelse organisatie: de handel. Wij zien dat de grote combinaties en cartels elkander koortsachtig tegenwerken. Wij zien hoe de werkgevers en arbeiders met elkaar wedijveren om de industrie te beheersen. Wij zien hoe kleine zakenmensen in een concurrerende wereld zwoegen om hun bestaan te rekken. De belangrijke dingen zijn geld, macht, rijkdom, vooruitkomen, het beter doen dan de ander, op de bovenste sport van de ladder klimmen, mededingers van de wereld-, staats- of stadsmarkten verdrijven. De geest om de armen te helpen, is verloren gegaan. De geest van hulpvaardigheid is bijna vergeten, en het motto van de mens wat zijn dagelijkse werk betreft, is: „Doe zo weinig als je kunt en let op de klok.” Wanneer de aarde haar gewas levert, wordt God er niet voor gedankt, maar de handel maakt zich van de leiding meester en drijft de prijzen op of verlaagt ze, overeenkomstig zijn eigen belangen. Het is vreeswekkend verward te geraken in deze grote commerciële organisatie, die geen hart heeft, en bevangen te worden door de zelfzuchtige, inhalige, aanmatigende atmosfeer er van. Het is beter de Heer te vragen ’ons heden ons dagelijks brood te geven’ dan te handelen zoals de rijken der religieuze, politieke en commerciële wereld. Zij vergaderen zich „schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen”. — Matth. 6:19.
10. Wat wordt ons door het gehoorzamen van Gods geboden gewaarborgd wat onze levensbehoeften betreft?
10 Hoeveel beter is het op de Heer te vertrouwen en zijn Woord te geloven! „Indien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden en die doen zult; zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven; en de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen” (Lev. 26:3-5). Die belofte gaf God Zijn uitverkoren volk, en het was een zekere belofte, doch het betekende dat iedere afzonderlijke persoon de geboden des Heren moest volgen en er naar moest wandelen. Wat de voorziening in de levensbehoeften betreft, God waarborgt deze het gehele jaar door aan hen die in zijn inzettingen wandelen. Reeds in het begin der schepping verschafte Jehova alle noodzakelijke dingen voor de mens en het voedsel en de overige voorzieningen waren in hun overvloed voor allen bestemd. Deze dingen zijn thans voor hen die Jehova liefhebben even zeker.
11. Wat beweren de heersers door het ophopen van rijkdom en macht te geven? Doen zij het ook?
11 Doch hoe anders handelen alle natiën tegenwoordig die de gehele productie trachten te beheersen en die vertellen welk gedeelte van de door God gegeven voorzieningen de mensen zullen ontvangen! Wanneer één natie dat wat de wereld nodig heeft, beheerst, dan kan hij zijn heerschappij aan een andere natie opleggen. Hoe waar is het gezegde: ’Eens ieders hand gaat tegen de hand zijns naasten op’ (Zach. 14:13). De heersers van een natie pochen: ’Wij verzamelen deze rijkdom en macht, zodat gij, het volk, in veiligheid zult zijn.’ Heeft de organisatie der Verenigde Natiën, met alle macht die ze zou kunnen bijeenvergaderen, veiligheid gebracht? Hoe meer dingen door de natiën in de wereld worden beheerst, zij het de atoombom, vliegtuigen, stoomschepen, voedselvoorraden, grondstoffen, of iets anders, hoe meer zij willen hebben en hoe groter hun invloed en macht wordt, terwijl de armen lijden. Het bijeenbrengen van al deze rijkdommen voor de laatste dagen brengt geen veiligheid mee. Wat zullen deze mensen, wanneer zij rijkdom, invloed en politieke en religieuze macht hebben begeerd en vergaderd, in de oordeelsdag doen, wanneer Jehova God zijn toorn tegen de onderdrukker van de armen, de goddeloze organisatie, tot uitdrukking brengt en hem vernietigt?
12. Hoe zullen hun rijkdommen in de dag van Gods toorn nutteloos blijken te zijn?
12 Het Woord des Heren voorzegt precies hoe deze mensen zich dan zullen gevoelen: „Welaan nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen. Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden; uw goud en zilver is verroest; en hun roest zal u Zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen” (Jak. 5:1-3). Er bestaat geen stoffelijke rijkdom die regeringen of mensen zal redden van de vernietiging welke hun in de krijg van Armageddon wegens hun euveldaden zal worden toebedeeld. Voor het ogenblik gevoelt een natie zich ten gevolge van materiële rijkdom sterk, doch Jehova heeft gezegd dat hij de arme zou verlossen „van hen die te sterk voor hem is, ja, de arme en behoeftige van hem die hem berooft” (Ps. 35:10, King James Vert.). Hoe hebben de natiën der aarde de mensen beroofd, vooral door de eerste en tweede wereldoorlog! Zelfs tussen deze oorlogen in en tot op deze dag is er geen vrede, maar worden de volkeren der natiën nog steeds beroofd. En waarvoor? „Zij zullen hun zilver op de straten werpen, en hun goud zal tot onreinigheid zijn; hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten dage der verbolgenheid des HEREN; hun ziel zullen zij niet verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen; want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn” (Ezech. 7:19). Hoe dwaas is het dan dat de mensen hun rijkdom alleen maar opsparen om hun eigen zelfzuchtige verlangens te bevredigen! Het zal hun niets baten; zij kunnen het niet meenemen. De wijze man schreef in Spreuken: „Rijkdom baat niet ten dage des toorns, maar gerechtigheid redt van den dood.” — Spr. 11:4, Nw. Vert.
HOE HET LEVEN TE VERKRIJGEN
13. Wat is voor een veilig en gelukkig leven van belang?
13 Het is toch zo duidelijk, dat het bijeenbrengen van rijkdom de natiën geen vrede, veiligheid of welvaart brengt; ook de enkeling die wellicht door zondige middelen en begerigheid rijkdom heeft vergaderd, zal hierdoor geen waar geluk ontvangen. Gerechtigheid, dat is van belang! Iemand die wenst te leven en werkelijk van het leven wil genieten, moet zich om raad tot het Woord des Heren wenden en dit daarna volgen. Zowel de arme als de rijke moet zijn vertrouwen op Jehova stellen zijn gebod doen en het goede nieuws van het koninkrijk Gods prediken. Kunnen de rijken, zij die veel van de goederen dezer wereld bezitten, dat doen? Is er voor hen wel enige hoop dat zij het leven in de nieuwe wereld zullen verkrijgen? Indien ja, wat moeten zij dan doen?
14. Waarin moeten wij, zoals God zegt, rijk zijn, en waartoe?
14 Het Woord van God vertelt ons dat wij rijk dienen te zijn in goede werken; maar wat zijn die goede werken? Het probleem werd de Leermeester, Christus Jezus, eens vierkant voorgelegd, toen hij op aarde wandelde. De belangen van de mensen in zijn tijd waren dezelfde als de belangen van de mensen in deze tijd: zij wilden het leven, en dat overvloediger. De dood had hun niets te bieden, daarom werd de vraag gesteld: Hoe kan men het eeuwige leven verkrijgen?
15. Waarover werd Jezus door een rijke jonge overste ondervraagd? Wat zeide Jezus?
15 Laten wij eens naar het gesprek luisteren. „En zie, iemand kwam tot Hem en zeide: Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden. Hij zeide tot Hem: Welke? Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven, eer uw vader en uw moeder, en, gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De jongeling zeide tot Hem: Dat alles heb ik in acht genomen; waarin schiet ik nog te kort? Jezus zeide tot hem: Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij. Toen de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.” — Matth. 19:16-22, Nw. Vert.
16. Waarom volgde de rijke jonge overste Jezus raad niet op?
16 Deze rijke man tot wie Jezus sprak, kreeg het antwoord op de vraag hoe men het eeuwige leven kan verwerven, maar volgde hij het op? Neen! Als mens stond hij waarschijnlijk zeer gunstig bekend, en naar alle uiterlijke schijn te oordelen, leefde hij in overeenstemming met de wet van God. Een van zijn belangrijkste hoedanigheden die door het gesprek werd geopenbaard, was dat hij zijn naaste liefhad als zich zelf. Zeer waarschijnlijk was hij geen onderdrukker van de armen. Zijn rijkdommen had hij vermoedelijk ontvangen doordat hij zich zelf op een juiste wijze en hard had ingespannen en zijn vele bezittingen eerlijk had beheerd. Het blijkt dus dat er, indien iemand toevallig rijk is of door zijn eigen arbeid grote rijkdom verwerft, in dat speciale feit geen kwaad steekt. De vraag voor de rijke man van tegenwoordig luidt: Hoe zal hij zijn rijkdom gebruiken? Wanneer gij het aan de armen geeft, zeide Jezus, ’zult gij een schat hebben in de hemel’. Er was echter nog een eis voor het eeuwige leven, en dat was: „Kom hier, volg Mij.” Wanneer iemand zijn rijkdom ter bevordering van de ware aanbidding van de Allerhoogste God gebruikt, gebruikt hij zijn „vele goederen” op de juiste wijze. Jezus gaf deze rijke man de beste raad, zodat hij ware vreugde in het leven kon hebben. De Meester wenste dat hij rijkdommen in goede werken, schatten in de hemel, bezat. Maar zoals het met de meeste mensen het geval is, zo was het ook met deze rijke man: hij wenste dat te behouden wat hem, zoals hij geloofde, rechtens toebehoorde. Hij had er voor gewerkt en daarom was het van hem. Niemand anders kon er aan komen en er was geen reden voor, het weg te geven. Was hij vergeten dat „gelijk als hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzo zal hij naakt wederkeren, gaande gelijk hij gekomen was; en hij zal niet medenemen van zijn arbeid, dat hij met zijn hand zou wegdragen”? (Pred. 5:14) Zijn aardse bezittingen zouden hem geen eeuwig leven schenken.
AAN DE ARMEN GEVEN
17. Waarom kon hij Jezus niet volgen en toch aan grote rijkdom vasthouden?
17 Laten wij aannemen dat de rijke man Jezus wenste te volgen, maar niet alles wat hij had, wilde verkopen en aan de armen wilde geven. Kon hij de Heer volgen en nog steeds voor al zijn aardse bezittingen zorgen? Dat zou een onmogelijkheid zijn. Christus Jezus was een man die het druk had; hij behartigde de Koninkrijksbelangen. Hij trok door de steden en dorpen, door het gehele land, en predikte het goede nieuws van het Koninkrijk. Zijn discipelen volgden hem en werden door hem onderwezen. Hij kon niet aan een bepaalde plaats gebonden zijn om daar voor vee, landerijen of bezittingen te zorgen, evenmin als zijn discipelen; dit kon niet wanneer zij in de gehele natie Israël het evangelie van het Koninkrijk moesten prediken. Jezus had niet eens een plaats waar hij zijn hoofd kon nederleggen, nog minder een huis dat hij zijn tehuis kon noemen. Neen, de rijke man had geen gelijke tred met Jezus kunnen houden terwijl hij nog steeds voor zijn „vele goederen” zorgde.
18. Waarom trachtte Jezus geen grote aardse rijkdom op te stapelen?
18 Jehova voorzag in het levensonderhoud van Jezus, de tweede Adam, evenals Hij dit voor de eerste Adam had gedaan. De Zoon van God had het noodzakelijke voedsel, de kleding en een onderdak. In de huizen van hen die waarheid en gerechtigheid liefhadden, was hij een welkome gast. Jezus wist dat een arbeider zijn loon waardig was, want Hij werkte in het belang van Gods koninkrijk. De noodzakelijke dingen des levens waren verzekerd, waarom zou hij dus trachten grote rijkdom op te stapelen? Hij had voedsel en kleding, en daarmede was hij tevreden.
19. Naar wat voor slag van actieve, belangstellende mensen zag Jezus uit?
19 Jezus zag uit naar discipelen die al hun tijd aan de dienst zouden besteden, die met hem zouden reizen en hetzelfde soort van werk zouden verrichten als hij, mensen die hij weken en maanden naar verschillende gebieden kon zenden om werken te verrichten zoals hij verrichtte, ten einde de mensen tot bekering te brengen. Hij zag uit naar betrouwbare personen, die zouden vernemen dat ’het koninkrijk der hemelen nabij gekomen was’ en dit daarna zouden prediken. Niets moest hun in hun dienst voor hun God in de weg staan. Zij moesten niet gelijk de meeste mensen zijn, die het eenvoudig te druk hebben voor de werkelijk belangrijke dingen in het leven. Denk aan de gelegenheid waarbij Jezus over een zekere man vertelde die een grote maaltijd had bereid en velen had gevraagd naar die maaltijd te komen. Het was een vreugdefeest. Hij zond dus zijn dienaar uit om degenen die hij wilde laten komen, uit te nodigen. Doch de gasten die werden uitgenodigd, hadden bezittingen en dingen die hun meer belang inboezemden dan het feest van deze man, en daarom antwoordden zij op de uitnodiging: „Ik heb een akker gekocht en ik moet dien noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. . . . Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga die keuren; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. . . . Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.” — Luk. 14:18-20, Nw. Vert.
20, 21. Waarom hebben de meeste mensen geen tijd voor de Koninkrijksbelangen?
20 Tegenwoordig is het niet anders: de meeste mensen hebben het zo druk met hun eigen verplichtingen en werk, dat zij geen tijd hebben om de belangen van de Koning te behartigen. Zij hebben geen tijd de vreugde des Heren in te gaan en met de Meester het feest te vieren van het verrichten van het allerbelangrijkste werk dat thans op aarde wordt gedaan. Zij hebben alleen door de liefde voor het geld een grote hindernis op hun weg gelegd.
21 Het was zeer moeilijk voor de rijke man alles wat hij had, op te geven, zodat hij schatten in de hemel zou hebben. Het is tegenwoordig voor vele mensen even moeilijk zelfs kleine dingen op te geven en in het belang van de armen te werken en hen die treuren te troosten met de Koninkrijksboodschap. Zij proberen naarstig zich aan hun aardse bezittingen vast te klampen en er nog meer van te verwerven. Dit is zelfzucht. Het is hebzucht. Het is begerigheid. „Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad” (1 Tim. 6:10). Zelfs wanneer de rijken een feestmaal aanrechten, doen zij het met de gedachte aan het voordeel dat dit voor hen zal afwerpen.
22. Waarom dient gij goed te doen aan de armen die u niet met gelijke munt kunnen terugbetalen?
22 Jezus was eens voor een avondmaaltijd uitgenodigd en hij vertelde zijn gastheer: „Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft, noodig dan niet uw vrienden of broeders, ook niet uw bloedverwanten of rijke buren; anders noodigen zij op hun beurt u uit en krijgt gij vergelding. Maar geeft gij een gastmaal, vraag dan armen, mismaakten, verlamden, blinden; dan zult gij zalig [gezegend] zijn, omdat zij u niet kunnen vergelden; want het zal u vergolden worden bij de opstanding der rechtschapenen” (Luk. 14:12-14, Leidse Vert., Am. Stand. Vert.). Het beginsel waarop de Heer de aandacht vestigde, was dat van het geven aan anderen zonder iets terug te verwachten. Waarom zoudt gij uw rijkdom verspillen aan hen die rijk zijn? Zij kunnen u terugbetalen door voor u soortgelijke dingen te doen. Nodig liever de armen uit; zij zullen ware dankbaarheid tonen en de gever zal worden gezegend. Ja: „Ga heen, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij.” Dan zult gij ’rijk zijn in goede werken’.
HET LEVEN BELANGRIJKER DAN STOFFELIJKE RIJKDOM
23. Waarom moet men tegen elke vorm van begerigheid of hebzucht op zijn hoede zijn?
23 Doordat de mens in ongerechtigheid is geboren en in zonde is ontvangen, heeft hij de neiging naar de kwade zijde van het leven over te hellen en het geld lief te hebben. Hem wordt geleerd de bovenste sport van de ladder te bereiken ten einde in veiligheid te zijn. Hij moet iemand zijn die zich zelf heeft opgewerkt en met zijn eigen grootheid tevreden is. Hoe dwaas! Is er niet iets wat veel meer waard is dan veiligheid en wereldse bezittingen? Is het leven zelf niet belangrijker? Hoe hebben wij dat verkregen? En die rijkdommen — zijn zij niet eenvoudig het resultaat van het bijeenvergaderen van Gods voorzieningen, die voor allen bestemd zijn? Jezus heeft gezegd: „Pas op! Gij moet op uw hoede zijn tegen elke vorm van hebzucht, want het leven van een mens behoort hem niet toe, ongeacht hoe rijk hij is” (Luk. 12:15, Een Amer. Vert.). Een andere vertaler van de Griekse Geschriften, Mgr. Lipman, vertolkt de tekst op de volgende wijze: „Ziet toe, en wacht u van alle gierigheid! Want niet in iemands overvloed is zijn leven uit hetgeen hij bezit.” Of, met andere woorden, wij kunnen op grond van deze waarheid zeggen, dat iedereen voortdurend waakzaam en op zijn hoede moet zijn tegen elke vorm van hebzucht en gierigheid of begerigheid, want zelfs wanneer iemand een overvloed aan goederen dezer wereld heeft, dan heeft hij zijn leven nog niet te danken aan de dingen die hij bezit. Is het leven daarom niet meer waard dan rijkdommen?
24. Wat zullen stoffelijke rijkdommen iemand niet waarborgen? Toon dit aan door een gelijkenis.
24 Paulus volgde deze verstandige en gezonde raad van Jezus toen hij Timotheüs schreef en zeide: „Gebied hun, goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig, mededeelzaam en daardoor zich voor de toekomst een recht goeden prijs [een waardevolle schat] als een schat ter zijde te leggen: dat zij het leven mogen grijpen, dat eerst waarlijk leven is” (1 Tim. 6:18, 19, Brouwer, Een Amer. Vert.). Wat een mens ook als zijn bezit in de vorm van rijkdommen, bezittingen of machtige invloed heeft verzameld — dat alles zal hem niet het leven waarborgen. Er is iets anders nodig. Jezus zeide na zijn betoog dat ’het leven van een mens hem niet toebehoort, ongeacht hoe rijk hij is’: „Het land van zeker rijk mensch leverde een overvloedigen oogst op. Toen overlegde hij bij zichzelf: Wat zal ik doen? Want ik heb geen ruimte om de opbrengst van mijn land te bergen. En hij zeide: Dit zal ik doen: mijn schuren afbreken en grootere bouwen; dan breng ik daarin al dat koorn en die andere goede dingen, en zeg tot mijzelf: gij hebt nu vele goederen, voor tal van jaren opgelegd; neem uw rust, eet, drink, wees vroolijk. Maar God zeide tot hem: Dwaas, in dezen nacht eischt men uw leven van u op; en wat gij verworven hebt, aan wien zal het komen? Zoo gaat het met een die voor zichzelf vergaart en niet rijk is voor God.” — Luk. 12:16-21, Leidse Vert.
25. In welk opzicht was de rijke man van de gelijkenis dwaas zelfzuchtig, lui?
25 Hoe waar is dat! Een man die geld voor zich zelf vergaart, is niet rijk voor God. Hij denkt alleen aan zich zelf, aan zijn eigen bezit, zijn eigen genoegen. Wanneer iemand zo egocentrisch wordt, dan is het geen wonder dat Jezus zeide dat „een rijke bezwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan. . . . Het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke inga in het Koninkrijk Gods.” Denk eens een ogenblik na over de plannen van deze rijke man. Hij wilde grotere schuren bouwen waarin hij zijn oogsten kon opbergen en dan de rest van de wereld der mensheid vergeten en enkel van de rijkdom leven die hij had opgeslagen. Hoe zelfzuchtig! Hoe onattent! Hoe lui! Hij had veel van zijn rijkdom aan de armen kunnen geven en toch nog genoeg voor zich zelf kunnen hebben. Hij had plannen kunnen uitdenken voor de bebouwing van zijn landerijen in het daaropvolgende jaar en aldus zijn gehuurde knechten aan het werk kunnen houden. Wanneer hij jaar na jaar voor het land had gezorgd, zou dit hem meer hebben opgeleverd en zouden er grotere hoeveelheden voedsel voor de armen beschikbaar zijn. Maar neen, dat niet! Hij zeide tot zich zelf: „Neem rust, eet, drink, wees vrolijk.” Wat een dwaas! Hij is er nooit toe gekomen om zelf van zijn rijkdom te genieten en evenmin had hij in de hemel rijkdommen vergaderd door de armen iets te geven. „Beroem u niet over den dag van morgen; want gij weet niet, wat de dag zal baren.” — Spr. 27:1.
26. Welke vragen over veiligheid en leven moeten wij beantwoorden? Op welke wijze?
26 Wat wenst gij, als enkeling? Veiligheid in deze wereld die spoedig zal verdwijnen, of leven in de nieuwe wereld der gerechtigheid? Het Woord van God vermeldt het voorbeeld dat alle Christenen moeten volgen wanneer zij het eeuwige leven willen verkrijgen, of het nu leven met Christus Jezus als zijn bruid in hemelse Koninkrijksheerlijkheid is, of leven als een schepsel dat de zegeningen onder het koninkrijk der hemelen zal genieten en de genoegens van het eeuwige leven op een glorierijke nieuwe aarde die God voor de mens maakt opdat hij daarop kan wonen. Beide levens worden door middel van ware rijkdommen verkregen; vergadert u dus een schat in de hemel.
27. Hoe kunnen de rijken en de armen zonder onderscheid werkelijk „rijk in goede werken” zijn?
27 Alle mensen hebben bepaalde bezittingen, sommigen groter dan anderen; het beginsel ’om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet’ geldt dus zowel voor de rijken, de middelklasse als de armen. De arme weduwe die naar de schatkist kwam en er haar twee penningen inwierp, had, zoals Jezus zeide, „al den leeftocht, dien zij had, daarin geworpen”, opdat het voor Gods werk kon worden gebruikt; terwijl de rijken die iets in de schatkist van de tempel kwamen werpen „van hun overvloed” gaven (Luk. 21:1-4). De rijken misten de gave niet die zij de Heer hadden geschonken. Men zou dus de vraag kunnen stellen: Wie heeft het meeste gegeven? Was het niet de weduwe met de twee kleine munten van weinig waarde? Wanneer gij dus rijk tegenover God wilt zijn, gebruik dan uw bezittingen en uw kennis van Jehova God en zijn rechtvaardige regering in het belang van de armen en vertroost allen die treuren met het goede nieuws van Gods koninkrijk. Laat u niet binden door uw rijkdom en wordt geen slaaf van uw bezittingen, doch laat uw bezittingen bij uw prediking van het Woord van God voor u werken.
28. Wat moest Timotheüs ’de rijken dezer wereld bevelen’? Waarom?
28 Paulus wist dat er bepaalde mensen in de gemeente waren die rijkdommen bezaten en naarstig nog meer vergaderden, en in een brief die hij aan Timotheüs schreef, zeide hij: „Gebied den rijken [dezer wereld] niet hoogmoedig te zijn, en hun hoop niet te vestigen op iets dat zoo onvast is als rijkdom, maar op God die ons alles rijkelijk verschaft, om daarvan te genieten. Gebied hun, goed te doen, rijk te zijn in goede werken vrijgevig, mededeelzaam en daardoor zich voor de toekomst een recht goeden prijs als een schat ter zijde te leggen: dat zij het leven mogen grijpen, dat eerst waarlijk leven is” (1 Tim. 6:17-19, Brouwer, Een Amer. Vert.). Alleen het feit dat iemand weinig of veel van de goederen dezer wereld heeft, is voor hem geen reden tegenover zijn vrienden en naasten, of tegenover de leden van een Christelijke gemeente, of de mensen in de wereld een verwaande houding aan te nemen. Zij dienen hun hoop nooit op onzekere rijkdommen zoals goud en zilver te stellen, welke in de allerlaatste dagen dezes oude wereld allemaal geen waarde zullen hebben. De rijken dienen evenzeer als de armen te beseffen, dat God alles rijkelijk verschaft, opdat wij er van kunnen genieten. Dat de een meer van de rijkdommen dezes wereld bezit dan de ander, is voor de rijke geen reden minachtend op de arme neer te zien. Waarin allen rijk kunnen en moeten zijn, is in „goede werken”.
29. Hoe raadde Jakobus ons aan geen partijdigheid aan de dag te leggen?
29 Jakobus gaf een goede raad aan alle leden van het volk des Heren toen hij zeide: „Hoort, mijne geliefde Broeders! heeft God niet de armen der wereld uitverkoren, om rijk door het geloof te zijn, en erfgenamen van het Koningrijk, ’t welk Hij beloofd heeft dengenen, die hem liefhebben? En gij zoudt de armen met minachting behandelen? Zijn het niet de rijken, die geweld aan u plegen? en slepen ze u niet voor de regtbanken? Zijn zij het niet, die den eerwaardigen naam lasteren, naar welken gij genoemd zijt? Indien gij dan de Koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: gij zult uwen naasten liefhebben als u zelven; zoo doet gij wel; maar zoo gij den persoon aanneemt, zoo pleegt gij eene zondige daad, en wordt door de wet als strafbaar verklaard.” — Jak. 2:5-9, Van der Palm.