De doop, een daad van geloof
„Zie ik ben gekomen . . . In het doen van uw wil, o mijn god, heb ik behagen geschept, en uw wet is in mijn inwendige delen.” — Psalm 40:7, 8, NW (vs. 8, 9).
1. Wie is ’s mensen mooiste voorbeeld van geloof, en hoe maakte hij er in zijn jeugd een begin mee geloof ten toon te spreiden?
JEZUS CHRISTUS is het mooiste voorbeeld van een schepsel dat van geloof in zijn Schepper blijk gaf. Het verslag van wat hij als mens op aarde heeft gedaan, verschaft ons de leiding die wij zo hard nodig hebben bij onze krachtsinspanningen God te betalen wat God toebehoort. Jezus werd geboren uit een natie die de geschreven wet van God bezat, en hij stond onder de verbondsverplichting deze wet te gehoorzamen. Hoewel velen van de natie in dit opzicht in gebreke bleven, heeft Jezus vanaf zijn jeugd door zijn daden getoond dat hij een krachtig geloof in Jehovah bezat. Hij koos een progressieve loopbaan die hem van Gods gunst zou verzekeren. Over zijn jeugd staat geschreven: „Nu waren zijn ouders gewoon om van jaar tot jaar voor het paschafeest naar Jeruzalem te gaan. En toen hij twaalf jaar was geworden, trokken zij naar het gebruik van het feest op en bleven er alle dagen. Maar toen zij terugkeerden, bleef de jongen Jezus in Jeruzalem achter . . . zij [keerden] naar Jeruzalem terug, terwijl zij een naarstig onderzoek naar hem instelden. Na drie dagen nu vonden zij hem in de tempel, waar hij te midden van de leraren zat, naar wie hij luisterde en aan wie hij vragen stelde. Maar allen die naar hem luisterden, stonden voortdurend verbaasd over zijn begrip en zijn antwoorden. . . . En Jezus bleef toenemen in wijsheid en in fysieke groei en in gunst bij God en de mensen” (Luk. 2:41-47, 52). Zelfs in zijn jeugd bekommerde hij zich heel ernstig om zijn verhouding tot God.
2, 3. (a) Wat deed Jezus als een vervulling van Psalm 40:7, 8 (NW; vs. 8, 9, NBG)? (b) Waardoor wordt aangetoond dat dit bewijs van geloof God behaagde?
2 Door zijn tot voorbeeld strekkende loopbaan van groei in kennis en wijsheid, nam Jezus in geloof toe. Hij kende Gods wil, en deze kennis, plus geloof en zijn sterke verlangen zich van zijn verplichtingen jegens God te kwijten, brachten hem ertoe zich aan Jehovah aan te bieden om Gods wil te doen. In Psalm 40:7, 8 (NW; vs. 8, 9, NBG) stond profetisch over hem geschreven: „Zie, ik ben gekomen . . . In het doen van uw wil, o mijn God, heb ik behagen geschept, en uw wet is in mijn inwendige delen.” Hij was ongeveer dertig jaar oud toen hij in staat was zijn vroegere loopbaan uit eigen vrije beweging op te geven en een speciale dienstknecht van Jehovah te worden. „Deze Jezus was bovendien, toen hij met zijn werk begon, ongeveer dertig jaar” (Luk. 3:23). Hier was geloof voor nodig. Hoe maakte Jezus echter kenbaar dat hij deze loopbaan van geloof en gehoorzaamheid aan Gods wil zou gaan volgen?
3 „Toen kwam Jezus uit Galiléa naar de Jordaan tot Johannes om door hem te worden gedoopt. Maar deze trachtte hem dit te beletten door te zeggen: ’Ik moet door u gedoopt worden, en gij komt tot mij?’ Jezus gaf hem ten antwoord: ’Laat het deze keer zo zijn, want aldus past het ons alles wat rechtvaardig is te volbrengen.’ Toen belette hij het hem niet langer. Nadat Jezus was gedoopt, kwam hij onmiddellijk omhoog uit het water; en zie! de hemelen werden geopend, en hij zag Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.’” — Matth. 3:13-17.
4. Wat is de betekenis van de christelijke doop, en is deze noodzakelijk?
4 Jezus was geen zondaar! Dat hij in water werd ondergedompeld, had niet ten doel zonden weg te nemen. „Hij heeft geen zonde begaan”, lezen wij in 1 Petrus 2:22. De christelijke doop heeft derhalve niet ten doel zonden weg te nemen, maar is de manier waarop men er in het openbaar blijk van geeft dat men zich te midden van een van God vervreemd samenstel van dingen positief aan God aanbiedt. De doop was voor Jezus noodzakelijk en vormt ook een vereiste voor degenen die zich in deze tijd van hun verplichtingen jegens God willen kwijten. Iemand die zich in deze tijd aan God wil opdragen en wil laten dopen, heeft geloof nodig, terwijl hij deze handelingen vergezeld moet laten gaan van een gebed tot God. — Luk. 3:21.
5. Hoe bewees Jezus zijn geloof kort na zijn doop?
5 Het bewijs van waar geloof wordt niet alleen ten tijde van de doop geleverd, maar zoals door Jezus werd aangetoond, moet men daarna voortdurend een handelwijze volgen waarbij geloof ten toon wordt gespreid. Jezus Christus bewees zijn geloof door Jehovah te dienen. Om te beginnen werd er van hem geëist dat hij zich verdedigde tegen druk die ten doel had hem van zijn loopbaan van gehoorzaamheid aan Jehovah af te trekken. Door zijn nauwkeurige kennis van de bijbel, die hij door een ijverige studie en door meditatie had verworven, en door zijn geloof slaagde hij erin een belangrijke overwinning te behalen. Satan weerstaat degenen die zich van hun verplichtingen jegens God willen kwijten. In Jezus’ geval trachtte Satan voordeel te trekken van de situatie door de pas gezalfde Jezus met verzoekingen te confronteren. Iedere keer dat er een verleidelijk aanbod werd gedaan, antwoordde Jezus echter op de krachtigste wijze — door de Schrift aan te halen. Het eerste antwoord luidde: „De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt”, aangehaald uit Deuteronomium 8:3. Het tweede antwoord werd uit Deuteronomium 6:16 genomen, toen hij zei: „Gij moogt Jehovah, uw God, niet op de proef stellen.” Het derde en laatste antwoord was zowel op Deuteronomium 5:9 en 6:13 als op Jozua 24:14 gebaseerd, toen hij zei: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.” — Matth. 4:4-10.
6. (a) Wat deed Jezus na de verzoeking? (b) Waarom behoefden Jezus en de apostelen niet aan een seminarie te studeren?
6 Na de doop en de verzoeking begon Jezus zijn bediening. „Van die tijd af begon Jezus te prediken en te zeggen: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’” (Matth. 4:17). Het was een koninkrijksboodschap die goed nieuws voor de mensen diende te vormen, maar omdat slechts weinigen van de luisteraars bereid waren er geloof in te stellen, was er een sterk geloof voor nodig om aan dit predikingswerk deel te nemen. De weinigen die geloof stelden in wat hij predikte, sloten zich als volgelingen bij hem aan en namen uiteindelijk zelf aan het predikings- en onderwijzingswerk deel. Er werd in de bergen, aan de zeekust, in de synagogen en in de huizen gepredikt, ja, overal waar maar mensen te vinden waren. Het verslag vermeldt dat het voornaamste werk bestond in het loven van de naam van Jehovah en het spreken over zijn koninkrijk; in plaats dat er om geld werd gebedeld of dat het schenken van liefdadigheidsgaven werd aangemoedigd en in plaats dat er weeshuizen, ziekenhuizen, universiteiten, kloosters of maatschappelijke centra werden gebouwd, verrichtten zij een predikingswerk waarbij zij vriendelijkheid, mededogen en begrip ten toon spreidden. Jezus wist dat bijeengebrachte kennis de basis voor stabiliteit in het geloof vormde; de kennis moest worden onderwezen. Het is opmerkenswaardig dat Jezus en zijn apostelen geen theologische hogescholen of seminaries bezochten om zich voor een leven van dienst voor de Schepper toe te rusten; de christelijke handelwijze bestaat er veeleer in het geïnspireerde Woord van God te bestuderen en te onderwijzen. — Joh. 7:14-18.
7. Door welke schriftplaatsen wordt bewezen dat Jezus het geloof bezat om geestelijke zaken in zijn leven op de eerste plaats te stellen?
7 Jezus bekommerde zich in zijn leven niet in de eerste plaats om het najagen van materiële goederen, maar vol geloof stelde hij geestelijke zaken op de eerste plaats, en Jehovah zag erop toe dat hij gedurende zijn gehele bediening in voldoende mate van het nodige werd voorzien. Hij spoorde een rijke jongeman ertoe aan zijn volgeling te zijn, want Jezus wist dat de loopbaan die hij volgde, aangenaam was in Gods ogen, aangezien de mens zich dan van zijn verplichtingen jegens God kweet. De jongeman miste echter het geloof dat hiervoor nodig was. — Matth. 6:20, 33; 8:20; 10:9, 10; 19:21; Luk. 12:34.
8. (a) Leg uit welk tot voorbeeld strekkende en van geloof getuigende standpunt Jezus innam met betrekking tot de valse religies en de politiek van zijn tijd. (b) Hoe bleef Jezus na zijn opstanding bewijzen dat zijn heiliging aan God niet zou eindigen?
8 Christus Jezus toonde ook aan hoe men het kon vermijden in de valse religies om zich heen verstrikt te geraken. Hij kende Gods wet en was niet bang erover te spreken, hoewel hij hierdoor een doelwit van tegenstand en persoonlijk letsel werd. Zijn vurige liefde voor rechtvaardigheid werd de mensen kenbaar gemaakt toen hij de tradities van valse religie, die het woord van God krachteloos maken, aan de kaak stelde. Hij sprak zich uit tegen valse leerstellingen en huichelachtige aanbidders, waardoor hij te kennen gaf tegen de beoefening van Babylonische religie gekant te zijn (Matth. 15:1-9; 16:6, 12; 23:16-36). Hij legde zijn volgelingen eveneens uit dat het noodzakelijk was een neutraal standpunt in te nemen ten opzichte van de aangelegenheden van dit samenstel van dingen, waartoe ook de immoraliteit en politiek van die tijd behoorden, zelfs als dit ertoe zou leiden dat enkele christenen gedood zouden worden (Joh. 15:18-21; 16:1, 2, 33; 17:14-16). Door geloof plus gehoorzaamheid bleef Jezus afgezonderd als iemand die voor Jehovah God geheiligd was. Hij wist dat hem de dood te wachten stond, maar hij stelde geloof in Jehovah en in Gods macht de doden op te wekken. Zelfs na zijn opstanding gaf hij blijk van zijn nimmer eindigende heiliging aan de Schepper door ermee voort te gaan Gods voornemens bekend te maken: „En beginnend bij Mozes en al de Profeten legde hij hun uit wat in al de Schriften op hem betrekking had . . . Toen opende hij hun verstand volledig zodat zij de betekenis van de Schriften begrepen” (Luk. 24:27, 45). Dit zijn slechts enkele van de in het oog springende werken des geloofs die door Jezus Christus werden verricht. Door de bijbelse verslagen zorgvuldig te lezen, zullen wij te weten kunnen komen welke geloofsdaden Jezus allemaal nog meer heeft verricht als voorbeeld voor degenen die christenen willen zijn en God willen betalen wat hem toekomt. — 1 Petr. 2:21-25.
VOOR DEGENEN DIE NA JEZUS KWAMEN
9. Door wat voor werk zou de bediening van Jezus worden gevolgd?
9 Aan degenen die Jehovah God na Christus’ bediening als opgedragen personen zouden dienen, heeft Jezus in Matthéüs 28:19, 20 de opdracht gegeven: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” Waarom deze opdracht? God bemoeide zich niet langer met een aardse natie als zijn uitverkoren volk. Er was een nieuw samenstel van dingen gekomen. Nu lag het op de weg van afzonderlijke personen — mensen uit alle naties — om hun keuze te maken en als opgedragen mannen en vrouwen in harmonie met God te komen. Uit datgene wat Jezus had gezegd, blijkt dat er een aantal dingen in overweging genomen dienen te worden voordat men zich terecht kan laten dopen.
10. Wat is vóór de doop een van de noodzakelijke vereisten?
10 In de allereerste plaats moeten er discipelen worden gemaakt, hetgeen op een onderwijzingsprogramma duidt. De mensen moeten meer leren over Jehovah God, de Vader van Jezus Christus, en een fundamentele kennis verwerven van zijn geboden, wetten en beginselen. Er moet met Gods aanbidding worden begonnen, terwijl men waardering moet hebben voor zijn positie als de Oppermachtige. Kennis van God en geloof gaan aan de christelijke opdracht en de doop vooraf. Het wordt derhalve duidelijk dat niemand als christen wordt geboren, zodat de kinderbesprenkeling of -doop geen christelijke doop is. Men moet vóór de doop kennis verwerven en kiezen welke loopbaan men in het leven zal volgen, iets wat een pasgeboren baby vanzelfsprekend onmogelijk kan doen.
11. Wat moet men beseffen betreffende de voorziening die God door bemiddeling van zijn Zoon heeft getroffen?
11 Waardering voor de ’naam van de Zoon’ of zijn positie met betrekking tot Gods voornemens is een vereiste. Men moet gaan beseffen hoe noodzakelijk de voorziening is die Jehovah door bemiddeling van Christus voor de verwijdering van zonde heeft getroffen, namelijk het loskoopoffer. Men ziet zich zelf in het ware licht als een zondaar die berouw nodig heeft. „Hebt daarom berouw en keert u om, opdat uw zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah . . . God heeft zijn Dienstknecht, na hem verwekt te hebben, het eerst tot u gezonden om u te zegenen door een ieder van u af te keren van uw goddeloze daden” (Hand. 3:19, 26). Als iemand berouw heeft, toont hij geloof in Jehovah’s voorziening en erkent hij Jezus Christus als Jehovah’s gezalfde Koning, terwijl hij zich bereidwillig en vreugdevol aan Jehovah’s regeling der dingen onderwerpt en het voorbeeld van Gods Zoon wenst na te volgen door in harmonie met Jezus’ onderwijzingen te leven.
12. Wat is heilige geest, en hoe geeft de mens er terecht blijk van deze te erkennen?
12 Ook mogen wij Jehovah’s heilige geest niet buiten beschouwing laten. Heilige geest is geen persoon. Jehovah zendt zijn geest of werkzame kracht uit, en deze is even onzichtbaar voor menselijke ogen als de bries zelf, terwijl mensen ermee vervuld kunnen worden (Hand. 2:1-4). Iemand die Gods Woord bestudeert, gaat inzien hoe Jehovah’s geest op zijn organisatie van schepselen inwerkt en hoe Jehovah zijn werkzame kracht gebruikt. Het schrijven van de bijbel geschiedde onder inspiratie van Jehovah’s geest en door zijn geest wordt de betekenis ervan duidelijk gemaakt. Men dient de werking van Jehovah’s geest derhalve niet tegen te werken of zijn geïnspireerde Woord te weerstaan. — Hand. 7:51; 2 Petr. 1:21.
13. Aan welke hoge persoonlijke maatstaven moet iemand voldoen voordat hij zich op geldige wijze aan Jehovah kan opdragen?
13 Is dit alles wat van iemand wordt geëist die door middel van de opdracht en de onderdompeling in een juiste verhouding tot God wil komen te staan? Neen, een studie van de geïnspireerde Schrift maakt duidelijk dat er nog meer punten in aanmerking genomen dienen te worden. Gods Woord zet uiteen volgens welke maatstaven christenen dienen te leven, waarbij van hen wordt verlangd dat zij zich reinigen van bepaalde praktijken die in de wereld vaak worden beoefend. Paulus schreef onder inspiratie van de geest aan de Korinthiërs, ter voorlichting van zowel hen als ons: „Wat! Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven. Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen . . . in de naam van onze Heer Jezus Christus” (1 Kor. 6:9-11). Het is belangrijk de betekenis van de hier gebruikte uitdrukkingen te begrijpen. Ook al zou iemand enkele van deze dingen in het verleden hebben bedreven, dan moet hij zich nu volledig van zulke praktijken reinigen om voor de opdracht en de doop in aanmerking te komen, evenals sommige Korinthiërs dit moesten doen. Door zo te handelen, laat hij zien welke uitwerking zijn krachtige geloof heeft.
14. Welk vereiste geldt volgens de bijbel nog meer voor iemand die ervoor in aanmerking wil komen een dienstknecht van God te zijn?
14 Er dient nog meer in aanmerking genomen te worden. Terwijl Jehovah profetisch over zijn dienstknechten sprak, liet hij de profeet Jesaja de woorden schrijven die in Jesaja 2:2-4 staan opgetekend: „En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg des HEREN, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren.” Dit duidt erop dat mensen die God willen dienen, vreedzame activiteiten moeten ontplooien. De tot voorbeeld strekkende handelwijze van Jezus toont ons wederom aan wat ons te doen staat. — Matth. 26:52.
15. Waarom moet men alle banden met valse aanbidding verbreken?
15 Beoefent iemand soms bepaalde praktijken die tot de valse aanbidding behoren? Hij moet zich zelf onderzoeken en alle contact verbreken met aanbidding gelijkend op die welke werd beoefend in het Babylon uit de oudheid en nu wordt beoefend onder bescherming van het wereldrijk van valse religie, dat in Openbaring in bijbelse taal als Babylon de Grote wordt beschreven. Iemand die zich van zijn verplichtingen jegens de levende God Jehovah wil kwijten, moet acht slaan op de hemelse raad: „En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: ’Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd’” (Openb. 18:4, 5). Als iemand lid is van een met Babylon de Grote verbonden organisatie of groep van aanbidders, of ervoor werkt, zal hij terecht zijn lidmaatschap opzeggen of zijn ontslag nemen, hierbij in gedachten houdend dat Jezus in geen enkel opzicht een valse aanbidder was toen hij zich aan God aanbood om gedoopt te worden. Alleen op deze wijze kan iemand Jehovah zijn exclusieve toewijding schenken. — Ex. 20:5.
16. (a) Hoe helpt het verslag over Cornelius ons te weten hoe men zich moet opdragen? (b) Wat zijn enkele belangrijke vragen die men moet overwegen voordat men zich aan God opdraagt?
16 Het bijbelse verslag over Cornelius, een legeroverste, laat ons een man zien die van zijn vroegere levenswandel afstapte en een christelijke bedienaar van het evangelie werd. Handelingen 10:30-32 vertelt ons hoe zijn oprechte gebeden tot Jehovah door het zenden van engelen werden beantwoord en hoe Petrus naar het huis werd geleid. De doop wordt terecht door opgedragen mannen verricht; daarom werd Petrus gezonden. Van bijzonder belang voor iemand die zich aan God wil opdragen, is de daad van geloof die als het gebed bekend staat. Wanneer iemand zich opdraagt, bidt hij tot Jehovah in de naam van Jezus Christus, de Zoon, de Middelaar tussen God en de mens. Bent u iemand die, in het verlangen u op te dragen om God te dienen, tot Jehovah hebt gebeden om hem dit te vertellen? Hebt u zich aan een onderzoek onderworpen om te zien of u schriftuurlijk gezien voor de doop in aanmerking komt of rein bent van laakbare wereldse praktijken, zodat u zich terecht aan Jehovah kunt opdragen om Hem te dienen? De opdracht is een plechtige beslissing die zonder voorbehoud wordt genomen en ze is een daad van geloof. Kunt u „Ja” antwoorden op de twee vragen die geregeld worden gesteld wanneer personen zich aanbieden voor de christelijke doop?
1. Hebt u voor God erkend dat u een zondaar bent, die redding nodig heeft, en hebt u tegenover hem beleden dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, tot u komt?
2. Hebt u zich op grond van dit geloof in God en zijn voorziening voor redding, onvoorwaardelijk aan God opgedragen om voortaan zijn wil te doen, zoals hij deze door bemiddeling van Jezus Christus en door middel van de bijbel, onder de verlichtende kracht van de heilige geest, aan u openbaart?
Zo ja, dan zeggen wij: „En nu, waarom talmt gij nog? Sta op, word gedoopt en was uw zonden weg doordat gij zijn naam aanroept.” — Hand. 22:16.
HOUD IN GEDACHTEN WAT ER OP DE OPDRACHT VOLGT
17, 18. (a) Waarom zou men de opdracht en de doop „een goed begin” kunnen noemen? (b) Wat is het doel van hen die Gods dienst in eendracht met Christus opnemen?
17 De opdracht moet gevolgd worden door geloof en werken. Afgezien van het feit dat de doop in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest wordt verricht, moet men ook daarna vol geloof van waardering voor zijn verhouding tot de Vader, de Zoon en de heilige geest blijk geven. De opdracht en de doop zou men een goed begin kunnen noemen; ze moeten gevolgd worden door volharding in het onophoudelijk doen van Jehovah’s wil. Het is een geestelijk verkwikkend werk in eendracht met Christus Jezus (Matth. 11:28-30). Jezus is het voorbeeld bij uitstek van iemand die na zich aan God te hebben opgedragen, geloof en volharding aan de dag legde; op hem moeten wij oplettend het oog gericht houden: „Daarom dan, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen, terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten. Ja, let nauwkeurig op degene die van zondaars zulk een tegenspraak tegen hun eigen belangen in, heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel.” — Hebr. 12:1-3.
18 De doop behoort tot het aanvangen van de wedloop of loopbaan die tot leven leidt. Het is een wedloop waarbij volharding een van de voornaamste factoren is. Op het ogenblik is de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk Gods wil, en deze prediking is nog niet voltooid (Matth. 24:14). Christenen hebben wegens hun opdracht een verplichting jegens God, en hun geluk komt met het bewaren van het geloof. Aan het eind van zijn bediening kon de gedoopte apostel Paulus vol vertrouwen zeggen: „Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb het geloof bewaard” (2 Tim. 4:7). Een van de dingen die vereist worden, is, te blijven prediken en onderwijzen totdat dit deel van Gods werk is voltooid. Later zullen de getrouwe schepselen die Jehovah dienen, andere gezegende voorrechten ontvangen. — Jes. 32:1.
19. Welke gedragslijn moeten wij na de opdracht en de doop met behulp van Gods Woord der waarheid blijven volgen?
19 Ook andere aangelegenheden vereisen onze waakzaamheid. Opgedragen dienstknechten moeten zich rein bewaren van Babylon de Grote en de rest van Satans samenstel van dingen. Het is belangrijk dat Gods dienstknechten vóór Gods grote strijd van Har–mágedon over de gehele aarde verspreid worden aangetroffen om het goede nieuws van het Koninkrijk wijd en zijd bekend te maken. Daardoor kunnen zij het niet vermijden met mensen van de wereld in aanraking te komen, maar zij laten zich niet opnieuw verstrikken. Door nauwlettend aandacht te schenken aan de waarheid, Gods Woord, blijven zij sterk en op hun hoede voor onreinheid. Zij roepen zich voor de geest wat Jezus vóór zijn dood bad, toen hij tot zijn hemelse Vader zei: „Ik verzoek u niet, hen uit de wereld te nemen, maar over hen te waken vanwege de goddeloze. Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben. Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid.” — Joh. 17:15-17.
20. Hoe en waarom bestuderen opgedragen dienstknechten van Jehovah de waarheid?
20 De beste manier om een vaste greep op de waarheid te houden, is, de waarheid regelmatig, te zamen met andere mensen des geloofs in een gemeente te beschouwen. Naarmate wij het eind van Satans heerschappij naderen, wordt dit zelfs nog noodzakelijker. De in de gemeente gehouden vergaderingen voor bijbelstudie vormen Jehovah’s voorziening om zijn dienstknechten op te bouwen, daar ieder in het openbaar waarheden uit de bijbel bekendmaakt. Het wordt dus een verplichting van de mens tegenover zijn God om standvastig regelmatig met de christelijke gemeente te blijven omgaan, „het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar elkaar aanmoedigend, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebr. 10:23-25). Er kan geen eind komen aan het tot ons nemen van waarheid; willen wij eeuwig leven verwerven, dan moet dit iets zijn waarmee wij ons voortdurend bezighouden. Jezus bracht dit in zijn gebed tot Jehovah God als volgt onder woorden: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3.
21. (a) Hoe gaan wij voort tot rijpheid? (b) Wat voor vruchten brengen rijpe personen voort?
21 Door nauwkeurige kennis kan een krachtig geloof behouden blijven. Met een klein beetje kennis kan een christen de loopbaan aanvangen, maar wij moeten niet tevreden zij met wat er tot het tijdstip van de doop wordt geleerd. De doop is slechts een van de grondleerstellingen. Wij moeten ons dat wat de apostel Paulus als vast geestelijk voedsel beschrijft, eigen maken en het gebruiken. Willen wij God goed dienen, dan moeten wij het verlangen koesteren onze kennis van zijn voornemens te verbreden en met Gods hulp tot rijpheid voort te gaan. Dit kunnen wij indien wij Gods Woord blijven gebruiken, en het zal ons in staat stellen een leven te leiden dat God behaagt omdat wij het goede weten te kiezen en het kwade weten te verwerpen. „Vast voedsel behoort . . . bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. Laten wij daarom, nu wij de grondleer over de Christus hebben verlaten, tot rijpheid voortgaan, niet wederom een fundament leggend, namelijk berouw over dode werken, en geloof jegens God, de leer over dopen en de oplegging der handen, de opstanding der doden en het eeuwige oordeel. En dit zullen wij doen, indien God het ook toestaat” (Hebr. 5:14–6:3). Zij die nederig met hun God wandelen, gaan van jaar tot jaar voort tot rijpheid, en dit zal hen toerusten om zowel nu als in de komende eeuwen indien zij getrouw zijn, goede dienst te verrichten. Deze verstandige levenswandel heeft een onmiskenbare uitwerking op elke dienstknecht van God. Hoe meer hij zich als een opgedragen dienstknecht van God ontwikkelt, des te meer zal hij in overeenstemming met Gods geest blijken te leven. Het dient de hartewens van een ieder van ons te zijn, de vrucht van de geest ten toon te spreiden, die „liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing” is, en terzelfder tijd „het vlees met zijn hartstochten en begeerten” aan de paal te hangen. — Gal. 5:22-24.
22. In welk opzicht vormen de opdracht en de doop een beproeving van ons geloof?
22 Deze korte beschouwing van Gods vereisten in verband met de opdracht en de doop en de gedragslijn die daarna gevolgd moet worden, helpt ons in te zien wat Jezus Christus bedoelde toen hij de opdracht gaf, mensen uit alle naties tot discipelen te maken en te onderwijzen opdat zij alle geboden zouden kunnen onderhouden (Matth. 28:19, 20). Er wordt van ons gevraagd dat wij bij het afleggen van de opdrachtsgelofte het verstand en de vrije wil die God in de mens heeft gelegd, gebruiken. Hebben wij eenmaal gedaan wat God van ons verlangt en ons opgedragen, dan verwacht Jehovah dat wij hem blijven dienen zo lang wij leven, en dat kan voor eeuwig zijn (Pred. 5:3 4). Hiervoor is geloof nodig. Wij dienen echter te geloven dat Jehovah ons zal helpen ons van onze verplichtingen te kwijten; de getrouwe apostelen deden dit en zij werden met succes gezegend. En om naar deze tijd terug te keren, alleen al vorig jaar hebben 64.393 personen hun opdracht aan God door de waterdoop gesymboliseerd, en Jehovah helpt hen. Zij die zich hebben opgedragen, hebben ook de hele gemeenschap van broeders om hen te helpen en aan te moedigen. Voor christenen is de doop een vreugdevolle stap in de richting van eeuwige aanbidding van Jehovah God.
DOEN WAT WIJ MOETEN DOEN
23, 24. (a) Wat moet ieder mens doen? (b) Laten de mens en de aarde Jehovah onverschillig?
23 Hebt u er ooit bij stilgestaan dat de mens dit alles werkelijk aan God verschuldigd is? Is het redelijk dat God dit allemaal van de mensheid verlangt? Laten wij niet vergeten van wie de mens het leven heeft ontvangen; zonder leven kunnen wij nergens van genieten. Maar indien wij Jehovah dienen, moeten wij ons daar niet op beroemen. Jezus gebruikte de volgende illustratie om ons een belangrijk punt duidelijk te maken: „Wie van u die een slaaf heeft welke ploegt of op de kudde past, zal wanneer deze van het veld binnenkomt, tot hem zeggen: ’Kom terstond hier aan tafel aanliggen’? Zal hij niet eerder tot hem zeggen: ’Maak iets voor mij gereed zodat ik mijn avondmaal kan krijgen, en doe een schort voor en bedien mij totdat ik klaar ben met eten en drinken, en daarna kunt gij eten en drinken’? Hij zal de slaaf toch niet dankbaar zijn omdat hij de dingen heeft gedaan die hem waren opgedragen? Zo moet ook gij, wanneer gij alle dingen hebt gedaan die u zijn opgedragen, zeggen: ’Wij zijn onnutte slaven. Wij hebben gedaan wat wij moesten doen.’” — Luk. 17:7-10.
24 Het punt waar het om gaat is, dat wanneer wij God dienen, wij alleen doen wat wij moeten doen. Het is juist. Jehovah God weet wat goed is voor de mens. Wij bevinden ons in de juiste positie wanneer wij Hem dienen. Grote menigten mensen in Noachs tijd volgden de tegenovergestelde handelwijze en kwamen rampzalig om. Het Israël uit de oudheid ging de verkeerde weg op, en dat bracht hun alleen maar moeilijkheden. De mensheid en dat wat hier op aarde gebeurt, laten Jehovah God niet onverschillig. Israël dacht dit: „Want zij denken: de HERE ziet ons niet; de HERE heeft het land verlaten” (Ezech. 8:12). „De HERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad” (Zef. 1:12). Maar mensen die er zo over denken, hebben het bij het verkeerde eind. Jehovah is zich van alle geweldpleging, goddeloosheid en kwaad bewust, alsook van de onverschilligheid tegenover Zijn naam en de smaad die erop geworpen wordt, en hij zal tegen alle boosdoeners handelend optreden. — Openb. 11:17, 18.
25. Wat wil God dat wij doen om ons geloof te bewijzen?
25 Jehovah heeft de mens niet geschapen om mensen of de aarde zelf gewelddadig te vernietigen. Bovenal wordt de mens geacht twee grote geboden te onderhouden: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten” (Matth. 22:37-40). Jehovah’s weg is de weg der liefde. „Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want hij die zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld. Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen, Gij moogt niet moorden, Gij moogt niet stelen, Gij moogt niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ De liefde berokkent de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet” (Rom. 13:8-10). Het uiting geven aan liefde voor God en naaste is een positieve daad. Mocht iemand onverschillig of nonchalant worden door in gebreke te blijven er van ganser harte in te volharden, dan moet hij verwachten verworpen te worden als ongeschikt om God te dienen (Openb. 3:16). Terwijl wij het tweede van de grote geboden houden door liefde voor onze broeders, onze naasten, ten toon te spreiden, moeten wij altijd in gedachten houden wat op de eerste plaats komt, en dat is, onze Schepper, Jehovah God, te blijven liefhebben. Dat is het bewijs van ons geloof, dat het echt en voor God aanvaardbaar is.
26. Welke verplichting rust er op de mens?
26 Indien wij overwegen ons op te dragen en ons te laten dopen, hebben wij nu een prachtige gelegenheid om onze positie aan een onderzoek te onderwerpen en stappen te doen die ons in harmonie met Jehovah God zullen brengen. Of indien wij ons reeds hebben opgedragen, is het een goede gelegenheid om na te gaan of wij in overeenstemming met onze verplichtingen leven en voortgaan tot christelijke rijpheid. Ja, na een beschouwing van dit onderwerp, dat over de verhouding van de mens tot zijn Schepper handelt, dient ieder te weten wat hij God verschuldigd is. „Het slot van de zaak, nu alles is gehoord, is: Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens.” — Pred. 12:13, NW.
[Illustratie op blz. 659]
„Maak iets voor mij gereed zodat ik mijn avondmaal kan krijgen.”