Goddelijke heerschappij — De enige hoop voor de gehele mensheid
1. Wat moet er worden gezegd met betrekking tot datgene wat menselijke heerschappij de gehele mensheid tot dusver heeft gegeven, en kunnen wij onze hoop met betrekking tot de toekomst op de verwezenlijking van de evolutietheorie baseren?
WAT kan „goddelijke heerschappij” de gehele mensheid geven als iets wat het mensengeslacht niet reeds door menselijke heerschappij is gegeven? Datgene wat menselijke heerschappij de gehele mensheid tot nu toe heeft gegeven’ is stellig niet „goddelijk” geweest, zoals wij iets wat „buitengewoon voortreffelijk” is dikwijls noemen. Te oordelen naar de wijze waarop het in deze wereld toegaat, belooft menselijke heerschappij ons niets beters te geven dan ze ons tot dusver reeds heeft gegeven. En dat is verre van zielsbevredigend. Het is zelfs zeer teleurstellend. Gedurende alle voorbijgegane eeuwen en millennia heeft de mensheid bewezen dat alles wat ze ons mensen op het gebied van bestuur kan geven, slechts menselijke heerschappij is. Aangezien de mensheid onvolmaakt is, is het onvolmaakte menselijke heerschappij geweest. De wijd en zijd aanvaarde theorie inzake de evolutie van de mens verschaft ons geen redenen te hopen dat de mensen, gedurende onze generatie of in de komende honderden miljoenen jaren, door plotselinge „mutaties” van een verrassende en heilzame soort in goden zullen evolueren. Hoop op bevrijding van de huidige wereldellende kan niet op menselijke heerschappij worden gebaseerd.
2. (a) Hoe is hoop wel verklaard, en wat voor hoop zou een hoop voor de gehele mensheid zijn? (b) Kunnen de Verenigde Naties als hoop voor de wereld bestempeld worden, en hoe zouden de zaken er voorstaan als deze organisatie werd ontbonden?
2 Vrijwel de gehele mensenwereld leeft zonder hoop. Hoop is wel verklaard als een „verwachting aangaande iets wat wordt gewenst” of een „wens gepaard met de verwachting dat die verwezenlijkt zal worden”. Hoop kan ook betrekking hebben op „een persoon of zaak waarop de verwachtingen zijn gevestigd”. Wij allen koesteren kleine, individuele verwachtingen en angsten, maar zou het niet geweldig zijn als er een hoop was waarin de gehele mensheid zou kunnen delen, ongeacht ras, kleur, nationaliteit of maatschappelijke positie? Dat zou werkelijk geweldig zijn, want het zou niet iets zelfzuchtigs, nationalistisch of raciaals zijn, maar het zou de gemeenschappelijke wensen en behoeften van de gehele mensheid bevredigen. De Verenigde Naties hebben als organisatie voor wereldvrede en veiligheid na bijna dertig jaar werkzaam te zijn geweest, gefaald een dergelijke hoop te zijn of te verschaffen. Dat er meer natiën als lidstaten aan deze organisatie worden toegevoegd, zal haar mislukking niet in succes veranderen. Op wereldomvattende schaal is de organisatie der Verenigde Naties wel het grootste wat de mensheid met het oog op dringende menselijke behoeften heeft kunnen bieden. Velen vragen zich af: Als de Verenigde Naties met geweld ontbonden zouden worden, zoals met de vroegere Volkenbond is gebeurd, wat zou de mensheid dan nog geboden kunnen worden?
3. Waarnaar hunkeren de vele mensen wier op mensen gebaseerde verwachtingen de bodem zijn ingeslagen?
3 Er bestaat geen twijfel over: de mensheid is ten einde raad! Steeds meer nadenkende personen geven eerlijk toe dat menselijke heerschappij heeft gefaald. Hun op mensen gebaseerde verwachtingen zijn de bodem ingeslagen. Het droevigste van dit alles is wel dat zij geen verdere hoop meer hebben waarmee zij zichzelf en anderen kunnen vertroosten. Alles wat zij nu hebben, is een hunkering naar iets, een vurig verlangen naar iets wat geen duidelijke vorm heeft of niet scherpomlijnd is in hun geest, zonder enig idee hoe of vanwaar dit hartbevredigende iets moet komen of verwacht kan worden.
4. Welke uitwerking hebben de wereldtoestanden op de verwachtingen van sommige hoopvolle mensen, en als welke zeelieden zijn zij derhalve niet?
4 Doch hoewel de reeds wanhopige en gestadig verslechterende wereldtoestanden de verwachtingen van talloze personen hebben gedood, hebben deze zelfde toestanden de verhoogde verwachtingen van anderen nieuw leven ingeblazen. Zij zijn niet als de zeelieden die in schepen de zee opgaan en die in een verschrikkelijke stormwind terecht komen, over wie de lyrische schrijver uit de oudheid zegt: „Zij rollen heen en weer, en waggelen als een dronken man, en zijn ten einde raad.” — Psalm 107:23-27, Authorized Version.
5. (a) Welke deugdelijke raad van de psalmist volgen deze uitzonderlijke personen op? (b) Naar wat voor hogers dan menselijke heerschappij kunnen wij opzien, en in tegenstelling tot welke theorieën?
5 Wie zijn deze uitzonderlijke personen, wier hoop steeds krachtiger wordt naarmate de wereldellende voortduurt en toeneemt? Wat hebben zij dat andere mensen niet hebben? Dit zijn degenen die de deugdelijke raad van de lyrische schrijver uit de oudheid opvolgen, die zei: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten” (Psalm 146:3, 4). Die schrijver uit de oudheid gaf ons de raad onze hoop niet op menselijke heerschappij te vestigen, en degenen die deze raad thans opvolgen, kijken daarom naar iets hogers dan menselijke heerschappij. Maar is er iets anders waarnaar men kan opzien? Degenen die de theorie van de menselijke evolutie hooghouden en degenen die de filosofische theorie van het materialisme volgen, zeggen dat er niets anders is waarnaar men kan opzien dan stoffelijke dingen zoals mensen. Daarom bezitten zij geen hoop en zullen zij ten slotte wanhopig worden. Hun theorieën zijn niet alleen onbevredigend, maar ook onovertuigend, want ze zijn onredelijk en in strijd met de geschiedkundige feiten. Maar er is inderdaad iets hogers dan menselijke heerschappij waarnaar men kan opzien. Wat dan wel? Goddelijke heerschappij! Daarnaar zien met hoop vervulde mensen van thans uit!
WAAROP WIJ ONZE HOOP DIENEN TE VESTIGEN
6. Waarop wijst de schrijver uit de oudheid ons in Psalm 146:5-10?
6 Hierop wijst de lyrische schrijver uit de oudheid ons. Uit eigen ervaring en waarneming sprekend, vervolgt hij met te zeggen: „Gelukkig is hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wiens hoop is op Jehovah, zijn God, de Maker van hemel en aarde, van de zee, en van al wat daarin is, degene die trouw houdt tot onbepaalde tijd, degene die recht verschaft aan hen die te kort zijn gedaan, degene die brood geeft aan de hongerigen. Jehovah maakt de gebondenen los. Jehovah opent de ogen der blinden; Jehovah richt de neergebogenen op; Jehovah heeft de rechtvaardigen lief. Jehovah behoedt de inwonende vreemdelingen; de vaderloze jongen en de weduwe houdt hij staande, maar de weg der goddelozen maakt hij krom. Jehovah zal tot onbepaalde tijd koning zijn.” — Psalm 146:5-10.
7. Wie in deze tijd hebben deze goddelijke heerser derhalve nodig, en hoe markant is zijn naam?
7 Behoort u ten gevolge van menselijke heerschappij en de tekortkomingen en het onvermogen daarvan tot degenen die „te kort zijn gedaan” of de „hongerigen”? Behoort u tot de „gebondenen” of de „blinden” of de „neergebogenen”? Bent u een ’inwonende vreemdeling’ of een „vaderloze jongen” of een „weduwe”? Dan is deze door de lyrische schrijver uit de oudheid vermelde en bij name genoemde Koning Degene naar wie u dient op te zien. Zijn heerschappij is een goddelijke heerschappij, want hij als Heerser is God. Hij is geen naamloze God, wiens persoonlijke identiteit onder alle honderden miljoenen goden die in India en op de rest van de bewoonde aarde worden aanbeden, verloren gaat. Hij is een God die zijn naam niet van mensen heeft gekregen, maar is een God die zichzelf zijn naam heeft gegeven, een naam waarnaar geen enkele andere god in hemel noch op aarde is genoemd. De geïnspireerde lyrische schrijver noemt de goddelijke naam zeven keer, en die naam is Jehovah.
8. (a) Op wie moet men zijn hoop vestigen om gelukkig te kunnen zijn, en hoe noemt Romeinen 15:13 Hem? (b) Wat liet Hij schrijven opdat alle soorten van mensen deze van Godswege gewaarborgde hoop zouden hebben?
8 Bevooroordeelde mensen, die verkeerd zijn ingelicht, zullen u misschien trachten te ontmoedigen iets met deze God, Jehovah, te doen te hebben. Maar er wacht u geluk, zelfs in deze rampspoedige tijden, wanneer u uw hoop op Hem vestigt. De lyrische schrijver uit de oudheid zei: „Gelukkig is hij . . . wiens hoop is op Jehovah, zijn God” (Psalm 146:5). Negentien eeuwen geleden noemde een man wiens hoop op Jehovah was, Hem „de God van hoop” of „de God die hoop geeft” (Romeinen 15:13). Hij is de Enige die ons een hoop kan geven waarin de gehele mensheid kan delen, want Hij is de Schepper van het mensengeslacht. In Hem alleen is de hoop voor de gehele mensheid gelegen. De door Hem verschafte goddelijke heerschappij is de hoop voor de gehele mensheid. Als Hij deze niet verschafte, zou er voor de gehele mensheid geen andere hoop zijn. Opdat mensen van alle rassen, stammen, natiën en talen deze van Godswege gewaarborgde hoop zouden hebben, liet Hij het heilige geïnspireerde Boek, de bijbel, schrijven. Door middel van dit schitterende Boek, dat Gods naam als waarborg heeft, kunt u alles omtrent deze zekere hoop te weten komen.
9. (a) Wat voor hoop gaf God de mensheid omdat hij zag dat ze een krachtige hoop nodig had? (b) Welk gebed werd in Romeinen 15:13 ten behoeve van hen die in deze hoop delen, opgezonden?
9 Dit Goddelijk Wezen, Jehovah, zag lang geleden dat de mensheid een krachtige hoop nodig had en hij stelde hun zulk een hoop in het vooruitzicht. Deze hoop die Hij geeft, is bij machte ons in de moeilijkste tijden te ondersteunen en ons erdoorheen te brengen totdat wij de vreugdevolle verwezenlijking van de hoop ervaren. Daarom werd negentienhonderd jaar geleden aan degenen die in deze hoop delen, geschreven: „Want in deze hoop werden wij gered; maar hoop die gezien wordt, is geen hoop, want als iemand iets ziet, hoopt hij er dan op? Indien wij echter hopen op wat wij niet zien, blijven wij er met volharding op wachten” (Romeinen 8:24, 25). Deze door God gegeven hoop dient ons met vreugde te vervullen en rustig te houden te midden van de verwarring in de wereld, zodat onze hoop overvloeit en uitstraalt naar anderen in hun wanhopige situatie. Daarom werd ten behoeve van hen die in deze hoop delen, het gebed opgezonden: „Moge de God die hoop geeft, u vervullen met alle vreugde en vrede doordat gij gelooft, opdat gij overvloedig moogt zijn in hoop met kracht van heilige geest.” — Romeinen 15:13.
10. Wie zal God binnenkort onder de voeten van hen die in deze hoop delen verbrijzelen, en wat zal dit voor de hemel en de aarde tot gevolg hebben?
10 Wij moeten deze hoop koesteren te midden van een wereld die zich, onder de onzichtbare invloed van de onzichtbare „god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel, steeds meer overgeeft aan het kwaad. Maar de bevrijding van dit toenemende kwaaddoen komt snel naderbij, ja, is thans nabij. Vandaar dat de geïnspireerde schrijver toen hij zich tot degenen richtte die gedurende de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening in de goddelijke hoop deelden, aan hen schreef: „Ik wil dat gij wijs zijt ten opzichte van het goede, doch onschuldig ten opzichte van het kwade. Wat de God die vrede geeft betreft, hij zal Satan binnenkort onder uw voeten verbrijzelen” (Romeinen 16:19, 20). Het oude Hebreeuwse woord Satan betekent „Tegenstrever, Tegenstander” en heeft hier betrekking op de Voornaamste Tegenstrever van God, de Tegenstrever die er een begin mee maakte God tegen te staan en die alle andere schepselen in hemel en op aarde ertoe brengt zich tegen God en zijn goede voornemens te verzetten. God is machtiger dan deze Satan. Daarom zal God deze Satan verbrijzelen, maar hij zal verbrijzeld worden onder de voeten van deze deelhebbers aan de hoop. Door dit soort van taal wordt Satan vergeleken met iets wat onder de voeten verbrijzeld kan worden — niet een schorpioen, maar een slang. Wat een universele vrede zal dit verbrijzelen van Satan tot gevolg hebben!
11. Naar welk gedeelte in Genesis verwees de geïnspireerde schrijver door aldus over het verbrijzelen van Satan te spreken, en tot wie sprak God daar in werkelijkheid?
11 Hoe kunnen wij er echter zeker van zijn dat Satan verbrijzeld zal worden als was hij een slang? Omdat de schrijver van die brief aan de met hoop vervulde christenen in Rome zijn beeldspraak ontleende aan het eerste boek van de Heilige Schrift, ofte wel aan Genesis. In zijn hele brief verwijst hij een aantal keren naar het boek Genesis (Romeinen 4:3, 9, 11, 17, 18, 22; 9:7, 9, 12). En in Romeinen 16:19, 20 verwees de schrijver naar Genesis 3:14, 15, waar God zich tot een slang op de grond schijnt te richten, maar waar hij in werkelijkheid tot de Grote Tegenstrever spreekt die zich van die slang bediende. Daar lezen wij: „Nu zei Jehovah God tot de slang: ’Omdat gij dit hebt gedaan, zijt gij de vervloekte onder alle huisdieren en onder alle wilde dieren van het veld. Op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen van uw leven. En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.’” Meer dan vierduizend jaar later spreekt de geïnspireerde schrijver, de christelijke apostel Paulus, over die eerste straal van hoop.
12. (a) Hoe lang geleden werd dat doodvonnis over Satan uitgesproken? (b) Hoe komt het dat wij allen sterven en de aarde wordt geruïneerd?
12 Wij in deze tijd leven meer dan negentien eeuwen dichter bij de verwezenlijking van die hoop inboezemende belofte van Jehovah God om de werkelijke Slang, Satan de Duivel, niet alleen te verbrijzelen onder de voeten van het Zaad, wiens hiel door de Slang Satan ten dode werd vermorzeld, maar ook onder de voeten van de getrouwe volgelingen van die vermorzelde. Dit betekent dat er nu bijna zesduizend jaar zijn verstreken sinds God figuurlijk gesproken het doodvonnis over de eerste Tegenstrever, Satan, uitsprak omdat hij de eerste man en de eerste vrouw, van wie Wij allen afstammen, tegen Jehovah God opzette. Doordat zij zich bij Satan in zijn tegenstand aansloten, hebben zij de dood over het hele mensengeslacht gebracht. Het betekende ook dat onze eerste menselijke ouders uit het Paradijs van Geneugte, de Hof van Eden, zijn verdreven en dat dit Paradijstehuis waarin onze eerste menselijke ouders in volmaaktheid waren geschapen, voor ons allen is gesloten (Genesis 2:7 tot 3:24). Is het dan te verwonderen dat ondanks alle vooruitgang op het gebied van de medische wetenschap wij allen thans sterven en dat de aarde ondanks al onze verbeterde landbouwmethoden dermate verontreinigd en geruïneerd wordt dat ze ongeschikt is om erop te wonen?
DEGENE ONDER WIENS VOETEN SATAN WORDT VERBRIJZELD
13. Wie alleen die hier op aarde werd geboren, erfde niet het doodsoordeel van Adam en Eva, en hoe werd dit mogelijk gemaakt?
13 Niemand van ons is eraan kunnen ontkomen als erfenis mee te krijgen dat de dood in ons lichaam werkzaam is. Dit komt doordat wij allen afstammen van onze tegen God in opstand gekomen ouders die zich aan de goddelijke heerschappij in een aards Paradijstehuis hebben onttrokken en zich onder de heerschappij van Gods Voornaamste Tegenstrever, Satan de Duivel, hebben gesteld (Romeinen 5:12). Er is slechts één man die hier op aarde werd geboren die niet het doodsoordeel van de eerste man en de eerste vrouw, de zondige Adam en Eva, heeft geërfd, namelijk de man genaamd Jezus Christus. Hoe is dit, wat menselijkerwijs gesproken toch onmogelijk is, geschied? Dit was mogelijk omdat Jezus geen menselijke vader of levengever had. De eicel in het lichaam van zijn menselijke moeder Maria werd niet door een menselijke echtgenoot bevrucht. Het was de Almachtige God in de hemel die leven overdroeg aan Maria’s eicel en ervoor zorgde dat deze zich tot een volmaakt menselijk schepsel ontwikkelde. Het was geen nieuw leven dat de Almachtige aan die menselijke eicel meedeelde. In plaats daarvan bracht hij de levenskracht van zijn hemelse Zoon, die bekend stond als Het Woord, naar de eicel van de maagd over en gaf een begin aan zijn groei.
14. (a) Wie stelde Maria van de komende wonderbare geboorte in kennis? (b) Welk getuigenis hebben wij dat Jezus zondeloos werd geboren?
14 Door bemiddeling van zijn engel Gabriël stelde hij de joodse maagd Maria eerst van dit wonder in kennis en vertelde haar dat zij haar manlijke kind de naam Jezus moest geven (Lukas 1:26-38). De man met wie Maria later trouwde, was dus niet de werkelijke vader van haar zoon Jezus (Matthéüs 1:18-25). De Heilige Schrift licht ons er dan ook over in dat Jezus „onbesmet, afgescheiden van de zondaars” werd geboren (Hebreeën 7:26). Als volwassen man kon hij tot zijn joodse critici zeggen: „Wie van u overtuigt mij van zonde?” — Johannes 8:46.
15. (a) Waarom maakte Satan Jezus tot het voornaamste doelwit van zijn aanvallen? (b) Voor welke vrees zwichtte Jezus niet, en wat voor dood stierf hij derhalve?
15 De Grote Tegenstrever, Satan de Duivel, maakte deze Jezus Christus tot het doelwit van zijn aanvallen. Waarom? Omdat hij besefte dat deze Zoon van God de Voornaamste Gevolmachtigde van God was om de kop van de slang te vermorzelen of om ’Satan onder zijn voeten te verbrijzelen’. Precies zoals in Genesis 3:15 was voorzegd, leefde Satan in vijandschap met dit Beloofde Zaad, Jezus Christus, en legde hij zich erop toe hem „in de hiel” te vermorzelen. Hij bemerkte echter dat hij niet in staat was Jezus er door bedreigingen met de dood, een gewelddadige dood, toe te brengen zich aan slavernij aan Satan te onderwerpen. Jezus zwichtte niet voor de „vrees voor de dood” door toedoen van Satans aardse werktuigen maar bleef op voet van vijandschap met Satan de Slang en diens werktuigen of „zaad”. Jezus vreesde alleen Jehovah God. Om die reden sloot hij geen compromis met Satan de Slang en ging hij niet bevreesd een gewelddadige dood door toedoen van het „zaad” van de Grote Slang uit de weg. Satan kon Jezus er zelfs niet voor doen terugdeinzen als een gemene misdadiger aan een terechtstellingspaal te sterven. De beschuldigingen waarop Jezus ter dood werd gebracht, waren vals. Hij stierf met een rein geweten een offerandelijke dood ten behoeve van schepselen van vlees en bloed die in slavernij aan Satan de Duivel verkeerden.
16. Hoe bewerkte Satan, volgens Hebreeën 2:14, 15, zijn eigen ondergang door Jezus op valse beschuldigingen ter dood te laten brengen?
16 Door Jezus op valse beschuldigingen ter dood te laten brengen, bewerkte Satan, de Grote Slang, alleen maar zijn eigen ondergang. Hij verschafte alleen maar de grootste reden om zelf teniet gedaan of uit de weg geruimd te worden. Hierop wordt de aandacht gevestigd in de geïnspireerde woorden die werden opgetekend over Jezus als een mens van vlees en bloed: „Omdat nu de ’jonge kinderen’ deel hebben aan bloed en vlees, heeft ook hij insgelijks daaraan deelgenomen, om door zijn dood degene teniet te doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel, en om allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, te bevrijden.” — Hebreeën 2:14, 15.
17. (a) Hoe liet God zich niet door de dood van zijn voornaamste rechtvaardiger beroven? (b) Hoe werd Jezus toen veel sterker gemaakt dan de Grote Slang, Satan?
17 Door onschuldig te sterven, toonde Jezus Christus aan dat hij zonder compromis te sluiten tot de dood toe in vijandschap met Satan, de Grote Slang, leefde. Tevens rechtvaardigde hij de goddelijke heerschappij van zijn hemelse Vader Jehovah God als Degene aan wie alle schepselen in hemel en op aarde, van de hoogste tot de laagste, volkomen onderworpen moeten zijn. Zou de Almachtige, Allerhoogste God zijn voornaamste rechtvaardiger in de boeien van de dood laten en zich aldus elk verdere gebruik van die getrouwe Zoon ontzeggen? Niet volgens hetgeen Jehovah God had voorzegd toen hij tot de slang in de Hof van Eden sprak. Hij had voorzegd dat de verwonding van het Zaad van de „vrouw” slechts een vermorzeling van de hiel zou zijn, wat niet hetzelfde is als in de kop vermorzeld of verbrijzeld te worden. Derhalve genas de Almachtige God de wond door Jezus Christus op de derde dag, 16 Nisan, van het jaar 33 G.T. uit de doden op te wekken. God besefte dat zijn Zoon Jezus Christus zijn volmaakte menselijke leven als zondeoffer ten behoeve van de gehele mensheid had geofferd en daarom wekte God hem niet wederom tot leven op als een volmaakt mens van bloed en vlees. In plaats daarvan herstelde God hem tot het hemelse rijk van waaruit zijn voormenselijke leven naar de schoot van de joodse maagd was overgebracht. God deed dit door zijn Zoon Jezus Christus als een glorierijk geestelijk schepsel op te wekken, bekleed met onsterfelijkheid en met de „goddelijke natuur” (1 Petrus 3:18; 1 Korinthiërs 15:42-54; 2 Petrus 1:4). Door aldus te worden opgewekt, werd de verheerlijkte Jezus Christus veel sterker gemaakt dan de Grote Slang Satan en werd hij in een krachtige positie geplaatst waarin hij „degene teniet [kan] doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel”. — Hebreeën 2:14.
BEVRIJDING!
18. (a) Wat kan de gehele mensheid volgens Hebreeën 2:15 verwachten van de genezing van de hielwond van het Beloofde Zaad? (b) Van wiens slavernij kunnen menselijke heersers, hoewel zij hun slavenbevolking vrijheid hebben geschonken, de mensheid niet bevrijden?
18 Wat kan de gehele mensheid van deze genezing van de wond die de Grote Slang, Satan de Duivel, het Beloofde Zaad van God in de „hiel” heeft toegebracht, verwachten? Iets waarnaar de gehele mensheid duizenden jaren lang heeft verlangd? Ja: Bevrijding! Ja, bevrijding van slavernij voor de gehele mensheid! Het bekendgemaakte doel waarom het Beloofde Zaad als een mens van bloed en vlees de dood heeft gesmaakt, was niet slechts om een eind te maken aan de Duivel, die de mensheid met de dood bedreigde als zij niet zijn slaven werden, maar ook „om allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, te bevrijden” (Hebreeën 2:15). Van sommige aardse politieke heersers is bekend dat zij de slavenbevolking van hun respectieve naties van dienstbaarheid aan menselijke slavenhouders hebben bevrijd, maar niet één van hen is in staat geweest zijn eigen volk of de gehele mensheid van de massaslavernij van het mensengeslacht aan de Grote Slang, Satan de Duivel, te bevrijden. Dit is niet iets om mee te spotten, met de gedachte dat zo iets als een Duivel niet bestaat maar dat de Duivel slechts een mythe is. Deze zesduizend jaar oude Duivel is knap genoeg om wereldwijze mensen van tegenwoordig voor de gek te houden en te doen denken dat hij niet bestaat!
19. Waarom heeft de gehele mensheid tot nu toe nog geen bevrijding ervaren, maar waardoor wordt te kennen gegeven dat deze bevrijding thans nabij is?
19 Velen in deze tijd zullen waarschijnlijk zeggen: ’Als er een Duivel is en als Jezus Christus negentien eeuwen geleden is gestorven om ons van slavernij aan die Duivel te bevrijden, waarom heeft de gehele mensheid die bevrijding dan tot nu toe nog niet ervaren? Hoe komt het dat de gehele mensheid zich thans niet bevrijd voelt maar wij ons integendeel in slavernij bevinden aan een samenstel van dingen dat jaar na jaar in een steeds slechtere toestand verkeert?’ De reden hiervoor is dat, zoals de bijbel aantoont, de tijd nog niet is gekomen waarop het Beloofde Zaad van God ’de kop van de Slang zal vermorzelen’ of Satan de Duivel zal ’teniet doen’. Die tijd waar wij zozeer naar verlangen, is thans echter zeer nabij. Als de christelijke apostel Paulus destijds in de eerste eeuw aan medechristenen in Rome kon schrijven: „De God die vrede geeft .. . zal Satan binnenkort onder uw voeten verbrijzelen”, dan moet dit thans, negentien eeuwen later, zeer nabij zijn (Romeinen 16:20). Niet alleen het verstrijken van een lange tijdsperiode getuigt ten gunste hiervan, maar ook de immer voortdurende „radeloze angst der natiën” op aarde sinds het jaar 1914 G.T. (Lukas 21:25). Daarom wordt de verwachting van hen die de door God geschonken hoop hebben, steeds sterker.
20. (a) Willen de mensen overtuigd worden, waarvoor moet hun dan de tijd worden vergund? (b) Welke keus moet iedereen doen aangezien die vergunde tijd ten einde loopt?
20 Voordat de miljarden mensen die nog steeds in menselijke heerschappij geloven ooit overtuigd zullen worden, moet hun volledig de tijd worden vergund om te tonen dat, zoals zij beweren, menselijke heerschappij de oplossing is, dat deze zelf de uitweg uit de problemen kan vinden en de bevrijder van de gehele mensheid zal blijken te zijn. Deze vergunde tijd is nog niet volledig ten einde. Met het oog op dat naderbij komende einde is het nu voor de mensen de tijd om te kiezen wat zij willen: in de eerste plaats, in de laatste plaats en te allen tijde menselijke heerschappij of Gods aangestelde Bevrijder. Wanneer de vergunde tijd ten einde is, zal een ieder worden vergolden naar zijn keus. Dan zal de Goddelijke Heerser alleen degenen bevrijden die hun hoop hebben gevestigd op de door God verschafte hemelse Bevrijder. Vóór die tijd zal het Beloofde Zaad, Jezus Christus, de langverwachte bevrijding niet brengen.
21, 22. (a) Wat wist Jezus toen hij als mens op aarde was omtrent de tijd voor het Koninkrijk, en waarom liet hij zich op dertigjarige leeftijd dopen? (b) Tot het leiden van wat voor leven trachtte Satan Jezus te verzoeken, en wat was de laatste verzoeking?
21 Toen Jezus Christus in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening op aarde als volmaakt mens bloed en vlees bezat, wist hij dat het toen niet de tijd was voor de bevrijding van de gehele mensheid door middel van een regering van hemzelf. Hij was dertig jaar oud toen hij besloot overeenkomstig de wil van God een offerandelijke loopbaan te volgen, en hij symboliseerde het aanbieden van zichzelf als slachtoffer door zich in de Jordaan te laten dopen (Hebreeën 10:1-5; Matthéüs 3:13-17). Na die doop ging hij helemaal alleen de wildernis van Judéa in om veertig dagen te vasten en de kwestie te overdenken. Aan het einde van die tijd was hij nog vastbeslotener dan ooit om de door God uitgestippelde offerandelijke loopbaan zelfs tot in de dood te blijven volgen. Op de veertigste en laatste dag van zijn vasten in de wildernis bemerkte hij dat hij niet alleen was. Er kwam iemand naar hem toe, die trachtte hem van zijn offerandelijke loopbaan af te brengen. Die Verzoeker was Satan de Duivel. Hij trachtte Jezus ertoe te verleiden een leven van zelfzuchtige bevrediging en heerlijkheid en macht als een mens van bloed en vlees te leiden. De derde en laatste verzoeking vormde de climax. Luister naar het verslag over deze ambitieuze verzoeking, dat door een persoonlijke discipel van Jezus Christus werd opgetekend, namelijk in Matthéüs 4:1-9:
22 „Wederom nam de Duivel hem mee naar een ongewoon hoge berg, en hij toonde hem alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en hij zei tot hem: ’Ik zal u al deze dingen geven indien gij neervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht.’”
23. Hoe verschilde Jezus van hedendaagse menselijke heersers met betrekking tot hun zienswijze omtrent Satans macht, en welke bewering van Satan loochende Jezus niet?
23 Jezus veegde de kwestie niet van de tafel met de woorden: ’Er is geen Duivel. Dus hoe zou hij mij „alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid” kunnen geven als ik slechts een enkele daad van aanbidding voor hem zou verrichten? Hoe zou ik zelfs iets kunnen aanbidden wat niet bestaat?’ Jezus was niet zoals de nationalistische menselijke heersers van tegenwoordig die afkerig staan tegenover de gedachte dat „alle koninkrijken der wereld” zich in de handen van de Verzoeker, Satan de Duivel, bevinden en degenen die deze leer verkondigen, zelfs vervolgen. Hij loochende niet dat de Duivel bestond en dat de Duivel de onzichtbare heerschappij over „alle koninkrijken der wereld” uitoefende. Hij loochende niet dat de Duivel terecht over de „koninkrijken der wereld” tot hem kon zeggen: „Ik zal u al deze autoriteit en de heerlijkheid ervan geven, want ze is mij overgegeven, en ik geef ze aan wie ik ook wens. Indien gij daarom een daad van aanbidding jegens mij verricht, zal het alles van u zijn”(Lukas 4:5-7). Jezus werd hier met een werkelijke verzoeking geconfronteerd en deze was afkomstig van een werkelijke persoon die de feiten van de zaak vermeldde. Wat een grote betekenis heeft Jezus’ keus voor de in slavernij verkerende mensheid!
24. (a) Wat voor soort van heerschappij bood de Duivel Jezus aan? (b) Om welke strijdvraag ging het hier, en welke keus kon er in dit verband worden gedaan?
24 De Grote Slang, Satan de Duivel, probeerde bij deze gelegenheid niet Gods Beloofde Zaad in de hiel te vermorzelen. Hij bood Jezus iets aan wat ogenschijnlijk het vermijden van een gewelddadige dood door degene „die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel”, zou betekenen. Hij bood Jezus wereldheerschappij als een mens aan, heerschappij over „alle koninkrijken der wereld”, menselijke heerschappij over de gehele aarde. Ja, maar „menselijke heerschappij” als een aanbidder van de Duivel en onder de heerschappij van de Duivel, een bovenmenselijke geestelijke persoon. De grote keus waar het hier om ging, was tussen heerschappijen. De strijdvraag was: Heerschappij! Wat zou Jezus kiezen? Menselijke heerschappij of goddelijke heerschappij? Menselijke heerschappij als een geschenk van de Duivel en in onderworpenheid aan de Duivel, of heerschappij afkomstig van het Goddelijk Wezen en in onderworpenheid aan Hem? Als Jezus menselijke heerschappij voor zichzelf zou kiezen zoals een wereldse politicus, welke hoop zou er dan voor de in slavernij verkerende mensheid zijn?
DE CHRISTENHEID, EEN VOORBEELD VAN DE VERKEERDE KEUZE
25. (a) Waar in deze tijd hebben wij een voorbeeld van wat het gevolg zou zijn geweest als Jezus het aanbod van de Duivel had aanvaard? (b) Had de christenheid haar oorsprong bij Jezus en zijn apostelen, of werd de joodse natie het begin van de christenheid?
25 Wij hoeven hiernaar niet te gissen! Wij hebben een werkelijk historisch voorbeeld van wat dit zou hebben betekend. Waar? In onze naaste omgeving, in de christenheid. Hoe dat zo? Welnu, de christenheid beweert het gebied op aarde te zijn waar het christendom wordt beoefend. Vele natiën en hun regeringen beweren christelijk te zijn. De christenheid had haar oorsprong niet bij Jezus Christus en zijn twaalf apostelen. Jezus’ eigen aardse natie, de joodse natie, werd niet het begin van de christenheid. De joodse natie als politiek lichaam stierf in het jaar 70 G.T., toen ze daar in Jeruzalem niet voor Jezus de Messías als Koning streed, maar voor het judaïsme en haar eigen politieke onafhankelijkheid van het keizerrijk Rome. Drie jaar nadat de Romeinse legioenen Jeruzalem hadden vernietigd, veroverden ze in het jaar 73 G.T. de laatste joodse vesting Masada. Tot op deze dag zijn de natuurlijke, orthodoxe joden over de gehele wereld geen deel van de christenheid, hoewel zij wel met de christenheid samenwerken.
26. Wanneer ontstond de christenheid, en hoe, en met wat voor soort van belijdende christenen?
26 Bijna drie eeuwen na de verzoeking van Jezus Christus in de wildernis van Judéa, ontstond de christenheid. Dit was in de dagen van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, die vlak voor zijn dood in het jaar 337 G.T. als een belijder van het christendom werd gedoopt. Hij beweerde echter dat hij reeds jaren voordien, in het jaar 312 G.T., tot het christendom was bekeerd. Tegen die tijd was datgene wat het christendom werd genoemd, zo ver van de leringen van Jezus Christus en zijn apostelen afgeweken dat er zogenaamde christenen waren die in militaire wapenrusting voor deze heidense generaal en politicus Constantijn streden. Bovendien waren er bisschoppen in de kerken van die tijd die de heidense leerstelling van de Drieëenheid leerden, ofte wel van een drieënige God die was samengesteld uit „God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest”. Bisschoppen hadden heftige disputen over de vraag of God de ene God, Jehovah, van de Hebreeuwse Geschriften was of een zogenaamde „God in drie personen”, waarbij alle „personen” gelijk aan elkaar en van gelijke eeuwigheid waren. Constantijn trachtte een eind aan het geredetwist te maken.
27. (a) Wat voor religie trachtte Constantijn te scheppen, en wat bood hij de kerkbisschoppen aan? (b) Wie stond achter dit aanbod dat de bisschoppen werd gedaan, Christus of Satan?
27 Als de heidense pontifex maximus trachtte Constantijn alle bisschoppen van de kerken voor zich te winnen. Hij trachtte een fusiereligie, een „intergeloof”-religie, te scheppen door het heidendom met het christendom samen te smelten. Optredend als pontifex maximus en derhalve als religieus hoofd van het Romeinse Rijk, bood hij de bisschoppen posities van macht, aanzien en rijkdom bij de Romeinse regering aan als functionarissen van de Romeinse staatsreligie. Hier nu werd aan zogenaamde christelijke bisschoppen een aanbod gedaan van menselijke heerschappij in samenwerking met de politieke regering. Dienen wij soms te denken dat de in de hemel vertoevende Jezus Christus dergelijke „bisschoppen” hier een menselijke heerschappij aanbood in verband met „alle koninkrijken der wereld” die Hij had geweigerd? Of was het de Verzoeker, Satan de Duivel, die nog steeds aanspraak op die koninkrijken maakte daar ze aan hem overgegeven waren? Het is niet moeilijk om achter het juiste antwoord te komen: het was Satan de Duivel die door bemiddeling van zijn pontifex maximus op aarde de bisschoppen aan een soortgelijke verzoeking onderwierp als waaraan hij Jezus Christus had onderworpen. Volgden de bisschoppen, met inbegrip van de „bisschop van Rome”, echter Jezus’ voorbeeld?
28. (a) Volgden die bisschoppen het voorbeeld van Christus, en waartoe leidde dit derhalve? (b) Welke titel nam de „bisschop van Rome” aan, en wat gebeurde er met de eenheid van de christenheid?
28 Zowel de wereldlijke geschiedenis als de kerkgeschiedenis antwoorden Neen! Vele bisschoppen zwichtten voor de verzoeking en begaven zich in keizerlijke dienst als de hiërarchie van de Romeinse staatsreligie, de Romeinse staatskerk. Zo ontstond de christenheid en begon ze zich te ontwikkelen. In het jaar 378 G.T. ging de bisschop van Rome zelfs zover dat hij de titel en verantwoordelijkheden van pontifex maximus overnam, welke onderscheiding de Romeinse keizer Gratianus had geweigerd. Gedurende de daaropvolgende eeuwen werd de christenheid door vele scheuringen verdeeld en was ze het toneel van religieuze oorlogen, kruistochten en vervolgingen onder zogenaamde christenen. Er werden vele onderscheiden nationale staatskerken opgericht. De christenheid is uitgegroeid tot de machtigste en numeriek sterkste religieuze organisatie op aarde. Ze is een schouwspel geworden voor de gehele heidense, niet-christelijke wereld, die nu ruim twee derde van de bevolking der aarde omvat. Maar een voorbeeld waarvan? Van het ware christendom? Of van een zogenaamde goddelijke heerschappij die wordt uitgeoefend door middel van een religieuze hiërarchie welke samenwerkt met menselijke koningen die beweren het „goddelijk recht van koningen” te bezitten?
29. Waarom stellen wij vragen over de christelijkheid van de twee wereldoorlogen en de organisaties voor wereldvrede en de voorbereidingen voor een volgende wereldoorlog?
29 Was de Eerste Wereldoorlog soms christelijk omdat die uitbrak tussen twee Europese politieke staten die beweerden christelijk te zijn? Was de Volkenbond christelijk omdat die door de Kerk van Engeland werd ondersteund en omdat de Amerikaanse geestelijken deze Bond „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” noemden? Was de Tweede Wereldoorlog christelijk omdat die begon met de invasie van legers van de ene zogenaamde christelijke staat in het gebied van een andere „christelijke” staat? Zijn de Verenigde Naties een christelijke organisatie voor wereldvrede en veiligheid omdat ongeveer de helft van de 132 lidstaten christelijk beweert te zijn? Zijn de gestadige voorbereidingen voor een derde wereldoorlog met atoombommen en projectielen christelijk omdat de christenheid zich verplicht voelt om zich voor de instandhouding van het leven met dergelijke wapens te beschermen?
30. (a) Door welke slechte toestanden wordt de christenheid thans gekenmerkt, en zijn dat uitingen van het christendom? (b) Wat wordt door deze toestanden geïllustreerd met betrekking tot de keuze van wereldheerschappij die door de Verzoeker aan Jezus werd aangeboden?
30 Kijk eens hoe het er thans, nadat de christenheid zestien eeuwen bestaat, met haar voorstaat. Zouden wij zeggen dat de morele degeneratie in haar gelederen, de toenemende misdaad, het sociale en raciale onrecht, de onderdrukking, de economische moeilijkheden, de armoede en honger, het gebrek aan respect voor rechtmatige autoriteit, het wanbestuur, het waanzinnige najagen van zelfzuchtige genoegens en het gebrek aan naastenliefde, hetgeen neerkomt op gebrek aan liefde voor God, uitingen van het christendom zijn? Absoluut niet! Ze zijn het uitvloeisel van de oprichting van de christenheid in de vierde eeuw G.T. En aangezien de christenheid is voortgesproten uit het zwichten van de bisschoppen van de kerken voor de verzoekingen waaraan zij door het heidense Romeinse Rijk werden onderworpen, illustreren de zo juist genoemde toestanden op een levendige en pijnlijke wijze wat het resultaat geweest zou zijn als Jezus Christus zich had laten omkopen en het aanbod van menselijke heerschappij over „alle koninkrijken der wereld” had aanvaard. Aanvaardde Jezus Christus echter het verleidelijke aanbod van Satan de Duivel? Is hij verantwoordelijk voor de radeloze angst waarin de wereld thans verkeert?
31. Hoe handelde Jezus ten aanzien van het aanbod dat de Verzoeker hem deed?
31 Het verslag in de bijbel luidt: „Toen zei Jezus tot hem: ’Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” Toen verliet de Duivel hem en zie! engelen kwamen hem dienen.” — Matthéüs 4:10, 11; Markus 1:12, 13.
32. (a) Welke heerschappij erkende Jezus, zoals blijkt uit de boodschap die hij predikte? (b) Op welk optreden van de zijde van Jehovah God wachtte Jezus in dit opzicht?
32 Jezus Christus weigerde vierkant menselijke heerschappij uit de handen van Satan de Duivel. Hij erkende de goddelijke heerschappij, die van Jehovah God. Daarom ging hij het hele land van de natie Israël door en verkondigde: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Na zijn doop in de Jordaan was hij met Gods geest gezalfd om die boodschap te prediken. Hij zond zijn twaalf apostelen uit om diezelfde boodschap van hoop voor de gehele mensheid te prediken (Matthéüs 4:13-17; Lukas 4:16-21; 9:1-6; Matthéüs 10:1-7). Jezus Christus wachtte totdat God zijn goddelijke heerschappij zou doen gelden door het hemelse koninkrijk op te richten in de handen van het Beloofde Zaad, die de Grote Slang zal verbrijzelen door hem in de kop te vermorzelen en aldus teniet te doen opdat de gehele mensheid bevrijd kan worden. Jezus stierf getrouw aan de goddelijke heerschappij en erkende niemand anders dan Jehovah God als de Opperste Heerser, de Universele Soeverein.
HET LANGE, HOOPVOLLE WACHTEN ZAL SPOEDIG EINDIGEN
33. Tot wanneer bleef Jezus volgens Hebreeën 10:12, 13 aan Gods rechterhand wachten, en wat zal er volgens Psalm 110:1, 2 met ons gebeuren als wij ons aan de zijde van zijn vijanden scharen?
33 Zelfs nadat Jezus op de derde dag uit de doden was opgewekt, bleef hij wachten totdat Gods tijd was aangebroken voor de oprichting van het hemelse koninkrijk over de gehele mensheid. Met betrekking hiertoe werd er aan Hebreeuwse christenen in de eerste eeuw G.T. geschreven: „Maar deze heeft voor altijd een slachtoffer voor zonden gebracht en is aan de rechterhand van God gaan zitten, van die tijd af wachtend totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden” (Hebreeën 10:12, 13). Dit is een verwijzing naar Psalm 110:1, 2, waar wij lezen: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” Door dit gebod te gehoorzamen, zal Jezus Christus de ondersteuning van de Goddelijke Heerschappij hebben en zullen alle vijanden op aarde tot zijn voetbank worden gemaakt doordat zij volledig onderworpen en vernietigd zullen worden (Psalm 110:5, 6). Wij allen die in deze tijd leven, weten dus wat ons te wachten staat als wij ons aan de zijde van zijn vijanden scharen, die vijanden van goddelijke heerschappij zijn.
34. (a) Wat heeft menselijke heerschappij, ja, de Duivel zelf, de mensheid in de nog resterende tijd te bieden? (b) Van welke in de hemel gehoorde roep is de mensheid sinds Satan uit de hemel is geworpen de betekenis te weten gekomen?
34 Wat hebben deze vijanden de mensheid in de nog resterende tijd te bieden? Niets beters dan wat zij ons reeds geboden hebben. Wat heeft de onzichtbare persoon die de onzichtbare autoriteit over deze vijanden heeft, namelijk Satan de Duivel, de mensheid door middel van de „koninkrijken der wereld” te bieden? Niets dan dat zij samen met Satan zelf onder Christus’ voeten vermorzeld of verbrijzeld zullen worden. Door de vervulling van hoofdstuk twaalf van het profetische boek Openbaring zijn Satan de Duivel en zijn demonenengelen reeds uit de heilige hemelen en naar de omgeving van onze aarde geworpen. De gehele mensheid heeft de gevolgen gevoeld van het feit dat de Grote Slang Satan en zijn demonen sinds de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 in hun bewegingsvrijheid tot onze aarde beperkt zijn. In de meer dan een halve eeuw sindsdien is de gehele mensheid op een zeer pijnlijke wijze de betekenis te weten gekomen van de roep die in de hemel werd gehoord toen Satan en zijn demonen eruit werden geworpen: „Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” — Openbaring 12:12.
35, 36. (a) Is menselijke heerschappij in staat geweest dat „wee” van de aarde en de zee te verwijderen? (b) Tot hoever zal Satans „grote toorn” tegen goddelijke heerschappij gaan, en hoe beschreef Jezus wat dit voor de mensheid zal beduiden?
35 Menselijke heerschappij, ook al is ze toegerust met alle moderne wetenschappelijke voordelen en toegenomen kennis, is niet in staat geweest dit door de Duivel veroorzaakte „wee” van de aarde en van de zee te verwijderen. De „grote toorn” van Satan de Duivel tegen de Goddelijke Heerschappij zal blijven branden totdat hij alle politieke stelsels van menselijke heerschappij de algehele vernietiging in heeft gestort. Als hij zelf niet over de aarde kan heersen, is hij vastbesloten dat geen van deze aardse vormen van menselijke heerschappij hem zal overleven. In een zelfmoordpoging leidt hij nu alle politieke menselijke heerschappij naar de vernietiging onder de voeten van Gods Beloofde Zaad, Jezus Christus. Dit zal een tijd van moeilijkheden beduiden zoals de aardbewoners nog nooit tevoren hebben meegemaakt. Toen Jezus Christus het „besluit van het samenstel van dingen” voorzei, beschreef hij dit als volgt:
36 „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matthéüs 24:3, 21, 22; Markus 13:19, 20.
37. (a) Waarvan was de verschrikkelijke belegering en vernietiging van Jeruzalem in 70 G.T. een profetisch voorproefje? (b) Hoe zeker is het dat de wereld-teisterende verdrukking zal komen, en welke vraag rijst er in dit verband daarmee?
37 De verschrikkingen van de belegering en vernietiging van de stad Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 G.T. waren slechts een profetisch voorproefje van de verschrikkelijkheid van de naderbij komende wereldomvattende verdrukking waarin de christenheid en heel de rest van dit menselijke samenstel van dingen vernietigd zullen worden. Net zo zeker als de voorzegde wereldomvattende vloed in de dagen van de rechtvaardige prediker Noach is gekomen, en net zo zeker als de voorzegde verwoestingen van het oude Jeruzalem in de dagen van Jehovah’s profeten en van de apostelen van Jezus Christus zijn gekomen, zal ook deze voorzegde wereld-teisterende verdrukking komen — in ons geslacht. Jehovah’s christelijke getuigen hebben de gehele mensheid nu al bijna honderd jaar lang voor deze wereldcatastrofe gewaarschuwd. Deze verdrukking zal niet slechts komen om de waarachtigheid van wat zij hebben gepredikt te bewijzen, maar veeleer om de waarachtigheid van Jehovah’s profetische woord dat zij hebben gepredikt te bewijzen. Niemand van de mensheid kan eraan ontkomen; de gehele mensheid moet die grootste aller verdrukkingen binnengaan. De vraag is: Wie van de mensheid zullen die verdrukking overleven?
38. Welke menselijke middelen om de „grote verdrukking” te overleven zullen falen, en waarin is de enige hoop voor de gehele mensheid dus gelegen?
38 Niemand op aarde zal deze verdrukking in eigen kracht of door middel van welke menselijke beschermingsmaatregel en ook die hij misschien zal nemen, kunnen overleven. De christenheid zal geen toevluchtsoord en haven van overleving blijken te zijn louter en alleen omdat ze met Christus’ naam pronkt en kruisen op de torenspitsen van haar kerken heeft. De Verenigde Naties, die herhaaldelijk ’s mensen „laatste hoop” zijn genoemd, zullen dit niet blijken te zijn. De regionale verbintenissen en verdragsorganisaties van de politieke naties zullen noch de menselijke heersers noch de menselijke geregeerden veilig door de ongeëvenaarde „grote verdrukking” heen voeren. Niets wat door mensen is ontworpen, kan als hoop dienen. De profetieën van de Heilige Schrift waarschuwen van tevoren dat de gehele mensheid in deze wanhopige situatie zal komen. Met het oog op dit volkomen hopeloze vooruitzicht voor het gehele menselijke samenstel van dingen wordt het iedere redelijk denkende persoon duidelijk dat de enige hoop voor de gehele mensheid buiten het menselijke rijk gelegen moet zijn. De redding van de mensheid is nog nooit van de mensheid zelf gekomen en zal daar ook nooit vandaan komen, alsof de mensheid zich aan haar eigen haren omhoog kan trekken. De communistische, filosofische theorie van het materialisme, namelijk dat er niets anders bestaat dan het stoffelijke, brengt ons derhalve nergens, ze is een doodlopende straat!
WAARHEEN WIJ ONS VOOR EEN WERKELIJKE HOOP MOETEN WENDEN
39. (a) In wat voor iets moet onze hoop gelegen zijn, maar wie is van zulk een hoop buitengesloten? (b) Waarheen zegt de Goddelijke Heerser dat de „gevangenen van de hoop” moeten terugkeren?
39 Wil onze hoop op een gelukkige wijze worden verwezenlijkt, dan moet ze in iets geestelijks gelegen zijn. Neen, niet in die geestelijke „god van dit samenstel van dingen”, de Grote Slang Satan de Duivel, de goddeloze die het huidige „wee” over de mensheid heeft gebracht (2 Korinthiërs 4:4). De christelijke apostel Paulus noemt hem „de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid”, die allen hebben „gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld” (Efeziërs 2:2). Neen, wij die dringend een ware hoop nodig hebben, moeten onze ogen van die onzichtbare „heerser van deze wereld” afwenden (Johannes 12:31). Wij moeten onze smachtende blikken afwenden van zijn doodaanbrengende, weeënveroorzakende samenstel van dingen. Naar wat voor geestelijks en hogers dan de mens en de Duivel moeten wij dan opzien? Waarheen alleen kunnen wij ons vol vertrouwen wenden? Door de gangen van de millennia weergalmen de woorden van de Goddelijke Heerser: „Keert terug naar de vesting, gij gevangenen van de hoop.” — Zacharia 9:12.
40. (a) Tot wie werden die woorden uit Zacharia 9:12 voor het eerst gericht, en wat was destijds de „vesting”? (b) Vanwaar moesten die „gevangenen van de hoop” terugkeren, en hoe werd de weg tot vrijheid geopend?
40 Die bezielende woorden die bijna vijfentwintighonderd jaar geleden bij monde van de profeet Zacharia werden geuit, werden tot degenen gericht die het oprechte verlangen koesterden het begunstigde volk van de Grote Geest te zijn, over wie Jezus Christus zei: „God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden” (Johannes 4:24). De „vesting” waarnaar de „gevangenen van de hoop” moesten ’terugkeren’, was het Messiaanse koninkrijk van God, dat destijds werd vertegenwoordigd door de stad Jeruzalem, waar een koning uit de koninklijke geslachtslijn van David van Bethlehem op een troon placht te zitten die „Jehovah’s troon” werd genoemd (1 Kronieken 29:23). Naar deze aardse vorm van goddelijke heerschappij moesten de „gevangenen van de hoop” ’terugkeren’ toen zij uit hun lange ballingschap in het heidense Babylon kwamen, de plaats waar georganiseerde valse religie, die tegen Jehovah God gekant was, in de dagen van de beruchte jager Nimrod haar begin vond (Genesis 10:8-10; 11:1-9). Ten tijde van de profeet Zacharia had dit Babylon de zetel van de wereldheerschappij in bezit genomen als de derde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis. In 539 v.G.T. verbrak de Almachtige God Babylons greep op zijn „gevangenen” en opende hij de weg tot vrijheid!
41. (a) Waarom is dat niet slechts een stukje oude, dode geschiedenis? (b) Wie zijn in deze tijd de „gevangenen van de hoop”, en wat hebben zij nodig?
41 Dat was een opwindend stukje geschiedenis in het vage oude verleden! Maar het is geen dode geschiedenis. Het is profetische geschiedenis die leeft voor deze tijd en thans, in ons geslacht, haar levende parallel heeft. Daarom werd dit onder de profetieën van Zacharia, een van de laatste profeten van Jehovah voor Jezus Christus, opgetekend en bewaard. Nu dan, kunnen wij mensen in deze tijd als „gevangenen van de hoop” worden geclassificeerd? Ja, als wij de hoop zien en aanvaarden die de „God van hoop” ons voor ogen houdt. Het laatste boek van zijn Heilige Schrift, de Openbaring, wees niet vooruit naar het bestaan van het oude Babylon, maar van Babylon de Grote in onze tijd. Dit machtiger Babylon symboliseert het wereldrijk van valse religie, dat religieuze banden heeft met de politieke regeringen van dit samenstel van dingen, zelfs met het communistische Rusland. Alle volken van de wereld, of ze nu een van de honderden religies beoefenen of wereldlijke politieke instellingen aanhangen, zijn „gevangenen” van Babylon de Grote en haar politieke medestanders. Met het oog op hun redding moeten deze „gevangenen” bevrijd worden!
42. (a) Waarom is het dringend noodzakelijk dat deze bevrijding plaatsvindt? (b) Wat is in deze tijd de „vesting” waarnaar de „gevangenen” moeten terugkeren, en wat heeft Jehovah sinds 1914 G.T. van daaruit gezonden?
42 Het is dringend noodzakelijk dat dit gebeurt. Waarom? Omdat Babylon de Grote en al haar politieke minnaars nu binnenkort vernietigd zullen worden! Hoe kunnen de mensen uit hun geestelijke gevangenis worden bevrijd als er niets anders te verwachten is dan vernietiging in de komende „grote verdrukking”? Er is slechts één weg tot bevrijding, en dat is door zich te wenden tot „de vesting” die Jehovah God alle „gevangenen van de hoop” voor ogen heeft gesteld. Die „vesting” is het Messiaanse koninkrijk van God, dat in de oudheid werd vertegenwoordigd door de stad Jeruzalem, die een burcht of vesting was. Het aardse Messiaanse koninkrijk in Jeruzalem, in het Midden-Oosten, is lang geleden verdwenen. Het is in onze tijd weer tot leven gekomen, niet daarginds in het aardse Jeruzalem, maar in de hemel, waar de koninklijke Afstammeling van koning David zit, namelijk Jezus Christus. Zijn troon is geen vergankelijke, stoffelijke troon in het aardse Jeruzalem, maar is in werkelijkheid „Jehovah’s troon”, want hij zit aan de „rechterhand” van Jehovah God in de hemel (Psalm 110:1, 2; Handelingen 2:34-36; 7:55, 56; 1 Petrus 3:22; Openbaring 3:21). Van daaruit heeft Jehovah sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 de ’staf van Christus’ sterkte’ gezonden.
43. (a) Wat is derhalve de enige hoop voor de gehele mensheid? (b) Waarvandaan en waarheen zijn Jehovah’s christelijke getuigen sinds 1918 G.T. ’teruggekeerd’, en hoe zeggen zij tot alle andere „gevangenen” dat zij naar die „vesting” moeten terugkeren?
43 Onder de voeten van deze Christus en zijn getrouwe volgelingen zal Jehovah binnenkort ’Satan verbrijzelen’ (Romeinen 16:20). Het koninkrijk van deze Messiaanse Bevrijder is de gemachtigde vertegenwoordiger van de Goddelijke Heerschappij van de Allerhoogste en Almachtige God, Jehovah. Het is de enige hoop voor de gehele mensheid. Het is de door God beschikte vesting waarheen wij ons voor vrijheid en leven in eindeloos geluk dienen te wenden. Sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 hebben de christelijke getuigen van Jehovah hun geestelijke gevangenschap in Babylon de Grote verlaten en zijn zij ’teruggekeerd tot de vesting’, tot het opgerichte Messiaanse koninkrijk van God in het hemelse Jeruzalem. Ondanks de verslechterende, rampspoedige wereldtoestanden verheugen zij zich thans in hun wonderbaarlijke geestelijke bevrijding en zijn zij verrukt over hun glorierijke hoop voor de nabije toekomst. Vol mededogen voor de gehele mensheid roepen zij dringend tot alle „gevangenen” overal dat zij zich ’tot de vesting’ moeten wenden en vervullen aldus Christus’ profetische gebod: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matthéüs 24:14.