Het loon van deloyaliteit
ER IS in geen enkele regeling van God of mensen plaats voor deloyaliteit. Dit geldt vooral voor degenen die een verantwoordelijke positie bekleden. „Wat . . . van beheerders wordt verwacht, is, dat elkeen getrouw wordt bevonden”, zegt de bijbel. — 1 Kor. 4:2.
Toen Jezus Christus op aarde was, hadden twaalf mannen het ongekende voorrecht zijn intieme metgezellen te zijn — om rechtstreeks van hem te leren en speciale discipelen van hem te zijn die de grootste verantwoordelijkheid droegen. Een van hen verloor echter zijn waardering en werd deloyaal, waardoor hij het Jezus en de elf getrouwe apostelen erg moeilijk maakte. Judas Iskáriot verbeurde door zijn deloyaliteit de wonderbare prijs van hemels leven als een medekoning en onderpriester van Christus. Hij werd uit Jezus’ intieme groep weggezonden voordat Jezus het Gedachtenismaal instelde en hij liep Christus’ belofte aan de getrouwe elf mis: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk.” — Luk. 22:28, 29; 13:22-30.
Wat was het loon van Judas’ deloyaliteit? Enerzijds slechts dertig zilverstukken (de prijs van een slaaf indien hij door iemands stier werd gedood), anderzijds Gods ongenade en de dood (Ex. 21:32). Zelfs Jezus’ vijanden, met wie Judas samenheulde, verachtten deze verrader. Nadat Jezus door het joodse hooggerechtshof was veroordeeld, werd Judas door hevige zielsangst gekweld, en wel dermate dat hij het verradersgeld wegwierp, heenging en zich ophing. Dit was geen uiting van werkelijk berouw, maar omdat hij inzag dat hij alles verloren had. Jezus noemde hem „de zoon der vernietiging”. — Joh. 17:12; Matth. 27:3-10.
IEDEREEN MOET ZICHZELF IN HET OOG HOUDEN
Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T., kort na Jezus’ opstanding en hemelvaart, vormde Jezus de christelijke gemeente. Toen begon de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse — met Jezus’ apostelen als degenen die de leiding namen — de leden van Gods pas gevormde ’huisgezin des geloofs’ met geestelijk voedsel te voeden (Hand. 2:1, 14, 46, 47). Deze „slaaf”-klasse, de met de geest gezalfde christelijke gemeente, zou loyaal blijven, en wel helemaal tot de tijd dat Christus zou komen om het huidige goddeloze samenstel van dingen te vernietigen. — Matth. 28:18-20.
Niettemin gaf Jezus hun een waarschuwing met betrekking tot loyaliteit. Waarom? Welnu, als klasse zou Gods gemeente getrouw blijven. De bijbel toont aan dat het voorbeschikte aantal van 144.000 ten slotte voltallig zou zijn. Dat aantal zou uiteindelijk als getrouw „verzegeld” worden (Openb. 7:1-8; 14:1-5). Aldus zou „geheel [geestelijk] Israël [of, het Israël Gods] worden gered”. (Rom. 11:26; vergelijk Galáten 6:16.) Maar in het geval van de afzonderlijke personen die dat lichaam of die „slaaf”-klasse zouden vormen, zou elkeen worden beproefd en getoetst en zou elkeen zijn rechtschapenheid en loyaliteit moeten bewijzen. „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden”, zei Jezus. — Matth. 24:13; Jak. 1:3; Openb. 14:12.
Na gesproken te hebben over de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, die loyaal zou zijn totdat hij zou komen, vervolgde Jezus dan ook met te zeggen: „Maar indien die boze slaaf in zijn hart zou zeggen: ’Mijn meester blijft uit’, en zijn medeslaven zou beginnen te slaan en met de verstokte dronkaards [letterlijk, de(genen) die dronken worden] zou eten en drinken, dan zal de meester van die slaaf komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem met de grootste strengheid straffen [letterlijk, hij zal hem vaneensnijden] en hem zijn deel met de huichelaars toewijzen.” — Matth. 24:48-51; Luk. 12:45, 46, Kingdom Interlinear Translation.
Wij merken op dat Jezus niet zei dat de „getrouwe en beleidvolle slaaf” deloyaal zou worden. Maar met betrekking tot de individuele leden van die „slaaf”-klasse duidde Jezus slechts op de mogelijkheid dat niet allen loyaal zouden blijven, evenals een van de twaalf, Judas, na een goed begin slecht werd. Jehovah God zal alleen loyale, beproefde personen als erfgenamen van het Koninkrijk hebben (2 Petr. 1:10, 11). Jezus waarschuwde derhalve elk van zijn met de geest verwekte, gezalfde volgelingen dat hij zichzelf in het oog moest houden. Hij zei tot al zijn discipelen: „Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Luk. 21:36.
DE DADEN VAN EEN „BOZE SLAAF” EN ZIJN LOON
Iedereen moest derhalve zeer waakzaam zijn en niet zelfverzekerd, onachtzaam of slaperig worden. De apostel Paulus gaf de raad: „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt” (1 Kor. 10:12). Het was stellig niet meer de tijd om dronken te worden, hetzij als gevolg van letterlijke wijn of in geestelijk opzicht te zamen met de religieuze dronkaards. — Jes. 29:9; 1 Petr. 4:3.
Jezus beschreef in Matthéüs 24:48-51 hoe iemand die ontrouw wordt, zou denken, spreken en handelen. Sommigen van degenen die eens leden van de „slaaf”-klasse waren, zouden hun hoopvolle vreugde verliezen en zouden het moe worden op de komst van de Meester te wachten. Zij zouden zelfzuchtig worden. Degenen die een dergelijke handelwijze zouden volgen, zouden vrienden van de wereld en derhalve vijanden van God worden (Jak. 4:4). Zij zouden ’hun medeslaven beginnen te slaan’, en wel door hen en hun bekendmaking van het goede nieuws van het Koninkrijk door het gesproken woord tegen te staan. In deze „laatste dagen” maken sommigen van hen deel uit van een klasse die, te oordelen naar hun gedrag, de onzichtbare tegenwoordigheid van Christus niet erkent en die niet onderscheidt en erkent dat de tijd nabij is dat hij het wereldse samenstel van dingen zal vernietigen.
Zij zouden ’hun medeslaven’ door het gesproken woord ’slaan’ omdat zij over anderen wilden heersen of macht over hen wilden uitoefenen. Zij wilden graag een hoge positie bekleden zodat er naar hen zou worden opgezien. Maar zij konden hun ambitie niet verwezenlijken. Christus zou niet toestaan dat zulke deloyale personen heerschappij over zijn gemeente zouden uitoefenen of zijn gemeente zouden verwoesten en een eind zouden maken aan het werk dat zijn gemeente verricht. In plaats daarvan zou Christus, als hij inspectie kwam houden, zulke personen „vaneensnijden” door hen van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse af te snijden.
Hoewel Christus beschreef welk gedrag de deloyalen zou kenmerken, heeft hij hen beslist niet als zodanig voorbeschikt. Zij verkiezen de loopbaan van deloyaliteit uit eigen vrije wil te volgen. Zij komen overeen met de „slechte en trage slaaf” uit de gelijkenis van de talenten (Matth. 25:24-30). Zij zijn deloyale, ontrouwe ’beheerders’ en kunnen derhalve geen deel blijven uitmaken van Christus’ ’personeel’ van „huisknechten” (Matth. 24:45). De christelijkheid van zulke personen blijkt huichelachtig te zijn, zodat zij bij de religieuze huichelaars van de christenheid behoren. Sommigen van hen zijn zelfs werkelijk teruggekeerd tot het geloof in de valse leerstellingen van de christenheid, zoals de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en de letterlijke pijniging in een eeuwig ’hellevuur’. Sommigen hebben zich bij de kerken van de christenheid aangesloten in hun pogingen Jehovah’s getuigen in de prediking van het goede nieuws tegen te staan.
Deze deloyale personen vinden geen werkelijk geestelijk genot onder de huichelaars van de christenheid en zij moeten in de ervaringen van die huichelaars delen. Zoals Jezus zei, zal zulk een slechte „slaaf” „wenen en knarsetanden” (Matth. 24:51). Dat zij dit doen, vormt geen uiting van waar berouw, maar van ergernis en teleurstelling; het is een „droefheid van de wereld” die ’de dood veroorzaakt’ (2 Kor. 7:10). Zij hebben niet het verlangen met de „getrouwe en beleidvolle slaaf” samen te werken ten einde ware dienst voor de Meester te verrichten.
EEN TIJD VAN ERNSTIGE BEZORGDHEID VOOR ALLEN
Aangezien Christus zegt dat hij het oordeel zal voltrekken, dat „begint bij het huis van God”, is het van het allergrootste belang dat iedereen die een standpunt inneemt aan de zijde van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, zichzelf in het oog houdt (1 Petr. 4:17). Hij dient zichzelf voortdurend met betrekking tot zijn eigen loyaliteit te onderzoeken. Hij weet dat getrouwheid vanuit het hart wordt verlangd. In deze dagen is het mogelijk het slachtoffer te worden van „de zonde die ons gemakkelijk verstrikt” — het verlies van geloof (Hebr. 12:1). En het gevaar dat dit thans zal gebeuren, is des te groter, aangezien de Duivel weet dat hij slechts een korte tijd heeft en krachtig strijd voert tegen Gods door de geest verwekte gezalfden op aarde, alsook tegen allen die met hen samenwerken in de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk. — Openb. 12:12, 17; vergelijk 1 Petrus 5:8.
Aangezien wij duidelijk de vervulling van Christus’ profetie betreffende onze tijd zien en beseffen dat het „teken” bewijst dat wij in het „besluit van het samenstel van dingen” leven, moeten wij ’ons hoofd omhoog heffen, omdat onze bevrijding nabijkomt’. Toen Jezus tot nut van zijn discipelen sprak die destijds bij hem waren, zei hij ook: „Wat ik tot u zeg, zeg ik echter tot allen: Waakt.” — Mark. 13:37; Luk. 21:28.
De situatie is derhalve voor allen bijzonder ernstig. De apostel Petrus resumeerde onze positie toen hij zei: „Aangezien al deze dingen aldus ontbonden zullen worden, wat voor soort van mensen behoort gij dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding, verwachtende en goed in gedachten houdende de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah, waardoor de hemelen brandende ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten! Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen. Daarom, geliefden, aangezien gij deze dingen verwacht, doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden.” — 2 Petr. 3:11-14.
Hoewel er zich dus vele verleidingen en zelfs moeilijke beproevingen kunnen voordoen, ontvangen de loyalen als beloning Gods gunst, geluk, vrede en eeuwig leven. Aan de andere kant kan deloyaliteit weliswaar enige bevrediging van vleselijke verlangens tot gevolg hebben, maar al heel gauw blijkt dat het uiteindelijke loon niets anders is dan ongeluk, smaad en de dood.
„Jehovah is in zijn heilige tempel. Jehovah — in de hemel is zijn troon. Zijn eigen ogen aanschouwen, zijn eigen stralende ogen onderzoeken de mensenzonen. Jehovah zelf onderzoekt zowel de rechtvaardige als de goddeloze, en al wie geweld liefheeft, haat zijn ziel stellig. Hij zal op de goddelozen doen regenen valstrikken, vuur en zwavel en een verzengende wind, als het deel van hun beker. Want Jehovah is rechtvaardig; hij heeft werkelijk rechtvaardige daden lief. De oprechten zijn het die zijn aangezicht zullen aanschouwen.” — Ps. 11:4-7.