Het droeve resultaat van een negatieve denkwijze
HET is over het algemeen gevaarlijk een negatieve zienswijze te hebben, en het is vooral gevaarlijk wanneer iemand negatief is met betrekking tot de dingen van God. Iemand die negatief is, kan bittere gedachten gaan koesteren en in werkelijkheid goddeloos of slecht worden.
Zo iemand is gewoonlijk ook traag en lui, terwijl hij erg weinig presteert. Ten einde zich aan werk te onttrekken, zal een lui persoon ter rechtvaardiging van zijn handelwijze excuses aanvoeren. „De luiaard heeft gezegd: ’Er is een leeuw buiten! Midden op de openbare pleinen zal ik vermoord worden!’” — Spr. 22:13.
Hoe zal het met zo iemand aflopen? De bijbel zegt hierover: „Ik kwam voorbij het veld van de luie persoon en voorbij de wijngaard van de mens die het aan hart [of een goede beweegreden] ontbreekt. En zie! hij bracht één en al onkruid voort. Netels bedekten zijn gehele oppervlakte, en zelfs zijn stenen muur was omvergehaald. Ik nu aanschouwde het, ja ik; ik nam het voorts ter harte; ik zag toe, ik nam het strenge onderricht aan: Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig vouwen van de handen om neer te liggen, en als een struikrover zal uw armoede stellig komen en uw gebrek als een gewapend man.” — Spr. 24:30-34.
De Spreuken hebben zowel een geestelijke als een letterlijke toepassing. Personen die zijn zoals hier in de Spreuken wordt beschreven, zijn misschien met een juiste geest en houding begonnen, maar ontwikkelden vervolgens een negatieve kijk met betrekking tot rechtvaardige daden en werken. Wij dienen er van onze zijde dan ook zorgvuldig op toe te zien dat wij waakzaam blijven ten einde die betreurenswaardige geest te vermijden. — Spr. 4:23.
DE SLAAF DIE GEEN WAARDERING HAD
In Jezus’ gelijkenis van de „talenten” wordt zo’n in geestelijk opzicht negatieve persoon, of veeleer, zulk een klasse van personen, beschreven. In voorgaande uitgaven hebben wij de twee getrouwe slaven besproken die in de gelijkenis worden genoemd, de slaven die respectievelijk vijf en twee talenten ontvingen. De derde slaaf ontving één talent (een talent is een eenheid zilvergeld). Maar aangezien de meester „een ieder naar zijn bekwaamheid” gaf, bevond deze derde slaaf zich niet in een ongunstige positie. De andere slaven maakten tijdens de afwezigheid van hun meester elk honderd procent winst op het geld dat hun was toevertrouwd. De slaaf met het ene talent had dit eveneens kunnen doen en zijn heer aldus kunnen behagen; hij behoefde in zijn geval geen winst van vijf of zelfs maar twee talenten te maken.
Wat deed hij echter? De gelijkenis vermeldt: „Maar degene die er slechts één had ontvangen, ging heen en groef in de grond en verborg het zilvergeld van zijn meester” (Matth. 25:18). Dat hij geen winst maakte, lag aan hemzelf; hij spande zich niet in, zoals zijn medeslaven wel deden. Welk excuus voerde hij aan toen zijn meester terugkeerde om afrekening te houden? Hij klaagde: „Meester, ik wist dat gij een veeleisend mens zijt, die oogst waar gij niet hebt gezaaid en vergadert waar gij niet hebt gewand. Daarom werd ik bevreesd en ben ik uw talent in de grond gaan verbergen. Hier hebt gij het uwe.” — Matth. 25:24, 25.
In zijn negatieve denkwijze trachtte deze slaaf zich te rechtvaardigen toen de afrekening werd gehouden. Hij trachtte zijn meester van iets slechts te betichten. Hij beschuldigde zijn meester ervan niet alleen de oogst van zijn eigen land binnen te halen, maar ook van land dat hij niet had bebouwd, en graan te vergaderen dat hij niet had gewand of van het kaf had gezuiverd. Zijn onjuiste redenatie kwam erop neer dat de meester geen verlies leed door zijn handelwijze — hij gaf per slot van rekening het ene talent weer terug. Deze slaaf was echter ontrouw, want hij had het geld als slaaf aanvaard in het besef dat het vermeerderd moest worden. Hij aanvaardde ongetwijfeld alle voordelen die hem als slaaf van zijn meester ten deel vielen, maar hij had geen liefde voor zijn meester of interesse voor de bezittingen van zijn meester. Hij bezorgde zijn meester in werkelijkheid een verlies.
De meester van de slaaf draaide de rollen echter om en gebruikte het doorzichtige excuus dat de slaaf zelf had aangevoerd, tegen hem ten einde hem aan de kaak te stellen: „Zijn meester gaf hem ten antwoord: ’Slechte en trage slaaf, gij wist dus dat ik oogstte waar ik niet heb gezaaid en vergaderde waar ik niet heb gewand? Welnu, dan hadt gij mijn zilvergeld bij de bankiers moeten deponeren, zodat ik bij mijn aankomst het mijne met rente zou hebben ontvangen.’” — Matth. 25:26, 27.
DE HEDENDAAGSE TRAGE SLAAF
Wij hebben in voorgaande artikelen geleerd dat de twee getrouwe slaven in de vervulling de getrouwe, door de geest verwekte broeders van de Heer Jezus Christus afbeelden. De slechte slaaf beeldt derhalve degenen af die eveneens door de geest verwekte, gezalfde christenen zijn maar die in werkelijkheid in gebreke blijven zorg te dragen voor de „bezittingen” die de Meester aan zijn „slaven” heeft toevertrouwd.
De sektarische kerkleden van de christenheid hebben ten onrechte beleden in de dienst van de Heer te staan. Toen de Eerste Wereldoorlog, waaraan zij hadden deelgenomen, eindigde, en de gelegenheid zich voordeed het goede nieuws van het Koninkrijk over de gehele wereld te prediken, gaven zij echter in geen enkel opzicht van belangstelling voor de „bezittingen” van de Heer blijk. Wat deden zij in plaats daarvan? Zij ondersteunden de Volkenbond, een door mensen opgerichte instelling die door de Federale Raad van Kerken van Christus in Amerika „de politieke uitdrukking van het Koninkrijk Gods op aarde” werd genoemd. Nu trachten zij de mensen ertoe te bewegen hun aandacht en steun te schenken aan de Verenigde Naties als ’s werelds hoop op vrede. Zij hebben er blijk van gegeven dat de „bezittingen” van de Heer niet aan hen waren toevertrouwd, want zij hebben het veld, de wereld, niet bewerkt en hebben geen werkelijke ondersteuners van het opgerichte Messiaanse koninkrijk voortgebracht. — Jes. 9:6, 7.
Onder de door de geest verwekte personen die met de „getrouwe slaaf”-klasse verbonden waren, bevond zich echter een klasse die traag of lui was en zich terugtrok. Tegen 1931, toen het overblijfsel dat zich werkelijk bezighield met de bekendmaking van het opgerichte koninkrijk van God, de naam „Jehovah’s getuigen” aannam, hadden deze negatieve personen zich in verscheidene groepen georganiseerd die met verscheidene namen werden aangeduid. Zij maakten niet vrijmoedig het Koninkrijk bekend en namen geen moedig standpunt in voor de naam van de Almachtige God, Jehovah. Bovendien stonden zij degenen die dit werk verrichtten, in werkelijkheid tegen. Zij hebben niet in het verschrikkelijke lijden gedeeld dat Jehovah’s getuigen in de concentratiekampen ondergingen, en ook hebben zij niet de vervolging verduurd die in andere delen van de aarde over hen werd gebracht. Zij zijn degenen die in de gelijkenis worden bedoeld.
Deze ontrouwe klasse bezit geen enkel bewijs dat zij de „bezittingen” van de Heer hebben vermeerderd door de Koninkrijksboodschap te verbreiden. Zij hebben niet de zegeningen van die enorme expansie gesmaakt. Maar in de jaren 1968-1972 werden er 680.871 personen gedoopt die zich bij Jehovah’s getuigen aansloten in de bekendmaking van het Koninkrijk aan anderen. Het bewijs is er wie door Jehovah God worden gezegend. De getrouwen geloven niet, zoals de slechte „slaaf” beschuldigend zei, dat Jezus Christus ten onrechte oogst waar hijzelf, toen hij persoonlijk op aarde was, niet heeft gezaaid.
DE AFREKENING
Merk op welke straf de slechte en trage „slaaf” door toedoen van zijn meester ontving wegens zijn negatieve denkwijze, zijn bevreesdheid en luiheid en zijn poging zijn verkeerde handelwijze te rechtvaardigen. Zijn meester zei: „Neemt hem daarom het talent af en geeft het aan hem die de tien talenten heeft. Want aan een ieder die heeft, zal meer worden gegeven en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, hem zal zelfs wat hij heeft, nog ontnomen worden. En werpt de onnutte slaaf in de duisternis buiten. Daar zal hij wenen en knarsetanden.” — Matth. 25:28-30.
De meester hield de afrekening met zijn slaven klaarblijkelijk ’s nachts. In plaats dat de slechte slaaf de vreugde van zijn meester binnenging, werd hij buitengeworpen. De hem toevertrouwde bezittingen van de meester, die hij niet naar waarde schatte en niet waardeerde, werden hem afgenomen en aan de slaaf gegeven die er vijf talenten bij had gewonnen, opdat deze waardevolle bezittingen vermeerderd zouden worden.
In de vervulling kunnen wij zien dat alle gezalfde „slaven” van Christus een waarschuwing ontvangen. Degenen die deel uitmaken van de „slechte en trage slaaf”-klasse, gaan niet de vreugde van hun op de troon geplaatste Meester binnen door als vertegenwoordigers van een reeds opgericht Koninkrijk in zijn verdere koninklijke dienst te worden gehandhaafd. Deze trage slaaf verheugt zich niet in een verdere toewijzing om het aantal aanhangers van het Koninkrijk te doen toenemen. Wanneer de doodaanbrengende duisternis van de „grote verdrukking” over de mensheid aanbreekt, zullen degenen die tot deze klasse behoren, te zamen met de religieuze huichelaars wenen en knarsetanden totdat zij zijn vergaan. — Matth. 24:21.
De getrouwe „slaven” bezitten iets wat de slechte en trage slaaf niet bezit. Dat de waardevolle „bezittingen” van de regerende Koning aan hen zijn toevertrouwd en dat zij de gelegenheid hebben deze „bezittingen” te vermeerderen, wakkert bij hen een ijver en toewijding ten opzichte van zijn koninkrijk aan. Zij geloven dat de hemelse Meester het verdient een grotere opbrengst in verband met het maken van discipelen te ontvangen. Zij geven er blijk van een liefdevolle en moedige beweegreden te bezitten wanneer zij discipelen maken van mensen uit alle natiën, niet slechts uit de joodse natie, waarin Christus werkte toen hij op aarde was.
GEVAAR VOOR ALLEN DIE EEN NEGATIEVE HOUDING ONTWIKKELEN
Ook de leden van de „grote schare”, die de hoop bezitten onder die Koninkrijksregering op aarde te leven en zich in gezondheid en leven te verheugen, hebben dezelfde houding als de getrouwe, gezalfde „slaven” van de Heer Jezus Christus, met wie zij omgaan. Wanneer zij de getrouwe gezalfde klasse assisteren, spreiden zij zowel door hun woorden als door hun daden liefderijke goedheid, waardering, moed en ijver ten toon. Zij weten dat een negatieve denkwijze, welke ertoe leidt dat zij zich terugtrekken, bittere gevoelens krijgen en excuses aanvoeren om zich te rechtvaardigen, hen in een positie zal brengen die overeenkomt met die van de slechte en trage „slaaf”. Deze houding zou hen beletten de „grote verdrukking” te overleven en op aarde voort te leven. Bovendien zou een ieder van hen die thans in een ontrouwe toestand sterft, geen opstanding ontvangen om in het paradijs te leven dat als gevolg van de Koninkrijksheerschappij hier op aarde hersteld zal worden. — Openb. 7:9-17; Zef. 2:3.
Aldus kunnen wij zien hoe gevaarlijk het is een negatieve houding ten opzichte van de aangelegenheden van de Heer aan te nemen. Hij zal in deze tijd van oordeel niet toelaten dat personen die lui zijn of aanmerkingen maken, met zijn getrouwe volk blijven omgaan. Hun situatie zal overeen blijken te komen met die welke door de Spreukendichter werd beschreven — verwaarloosd, vol woekerend onkruid, als gevolg waarvan zij de gelegenheid verspelen in de gemeenten van de Heer werk te verrichten, terwijl plotseling hun ’armoede als een struikrover en hun gebrek als een gewapend man zal komen’. Gelukkig zijn allen die in deze tijd positief denken en vol geloof en toewijding de geboden nakomen die Jehovah door bemiddeling van Christus heeft gegeven!