Het gedachtenisfeest — Zijt gij gerechtigd er aan deel te hebben?
„Laat iemand eerst in zijn eigen geest overtuigd zijn nadat hij zich nauwkeurig heeft onderzocht, en laat hem aldus van het brood eten en van de beker drinken.” — 1 Kor. 11:28, NW.
Elk jaar vroeg in de noordelijke lente zijn de natiën er getuige van geweest dat zekere religieuze stelsels religieuze maaltijden hebben gehouden die met elkaar schijnen overeen te komen. Dit jaar eten de Joden hun paschamaal op woensdagavond, 9 april, en de Rooms-Katholieken en Protestanten vieren Goede Vrijdag op 11 april, terwijl de Grieks-Katholieke stelsels vieringen houden op de volgende vrijdag, 18 april.
De duizenden groepen van Jehovah’s getuigen over de gehele aarde, in 121 landen, vieren het avondmaal, waardoor Christus’ dood wordt herdacht, op donderdagavond, 10 april. De reden waarom de Joodse viering en de vieringen door belijdende Christenen wat tijd betreft zo dicht bij elkaar liggen, is, dat het avondmaal ter gedachtenis van Christus’ dood werd ingesteld op de avond dat het pascha werd gevierd, vlak nadat Jezus en zijn getrouwe apostelen van het paschamaal hadden gegeten, daar zij door geboorte allen Joden waren. Destijds gaf Jezus Christus zijn volgelingen instructies het jaarlijks op die gedenkdag te vieren. Jehovah’s getuigen gehoorzamen zijn instructies strikt en vieren het gedachtenismaal op de gedenkdag, namelijk, de 14de dag van de Joodse maand Nisan, terwijl de Katholieke en Protestantse sekten het op een dag van de week vieren, op de vrijdag die het dichtst bij 14 Nisan ligt daar vrijdag de dag was waarop hij op Golgotha aan de paal werd genageld en de marteldood stierf.
1, 2. Wat is hier de vraag, en wat zeide Paulus tot raad van ons?
DEEL hebben of niet deel hebben — dat is de vraag. Of gij nu Katholiek of Protestant, Christelijk of niet-Christelijk zijt, gij moet het antwoord vaststellen op deze vraag betreffende het Avondmaal ter gedachtenis van de Heer. Hier volgt wat de apostel Paulus zegt tot raad van ons allen:
2 „Ik heb van de Heer ontvangen wat ik u ook heb overgegeven, dat de Here Jezus in de nacht waarin hij zou worden overgeleverd, een brood nam, en, na te hebben gedankt, brak hij het en zeide: ’Dit betekent mijn lichaam dat ten behoeve van u is. Blijft dit ter gedachtenis van mij doen.’ Evenzo deed hij ook ten aanzien van de beker, nadat hij het avondmaal had gebruikt, en hij zei: ’Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed. Blijft dit ter gedachtenis van mij doen, zo vaak als gij hem drinkt.’ Want zo vaak als gij dit brood eet en deze beker drinkt, blijft gij de dood des Heren bekendmaken, totdat hij komt. Al wie dientengevolge onwaardig het brood eet en de beker des Heren drinkt, zal aan het lichaam en het bloed des Heren schuldig zijn. Laat iemand eerst in zijn eigen geest overtuigd zijn nadat hij zich nauwkeurig heeft onderzocht, en laat hem aldus van het brood eten en van de beker drinken. Want hij die eet en drinkt, eet en drinkt tegen zichzelf een oordeel, wanneer hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er velen onder u zwak en krank, en vrij velen slapen in de dood. Maar wanneer wij zouden onderscheiden wat wij zelf zijn, zouden wij niet worden geoordeeld. Wanneer wij echter worden geoordeeld, worden wij door Jehovah streng onderricht, opdat wij niet met de wereld zullen worden veroordeeld. Daarom, mijn broeders, wanneer gij bijeenkomt om het te eten, wacht op elkander. Wanneer iemand honger heeft, laat hem thuis eten, opdat gij niet tot een oordeel zult bijeenkomen.” — 1 Kor. 11:23-34, NW.
3, 4. Over wat voor geestelijk ziekelijke mensen stellen wij vragen, en waarom?
3 Behoort gij tot degenen van wie Paulus in zijn tijd zeide dat zij in de dood sliepen terwijl vele anderen zwak en krank waren, hetgeen in geestelijk opzicht het geval was? Wij vragen dit omdat honderden millioenen mensen in deze tijd op zijn minst een vorm van de viering van het avondmaal des Heren of de Eucharistie, zoals zij het noemen, in acht nemen, doch wat is hun geestelijke toestand? Deze honderden millioenen Katholieken en Protestanten der Christenheid zijn geestelijk erg krank, erg zwak in het Christelijke geloof en de beoefening er van. Vrij velen zijn geestelijk dood wanneer het er op aankomt gehoor te geven aan en levend te worden ten aanzien van de glorierijke boodschap van Gods koninkrijk die tegenwoordig in de gehele wereld door Jehovah’s getuigen wordt bekendgemaakt. De toestand waarin zij op sociaal, zedelijk en religieus gebied verkeren, komt overeen met de beschrijving die door de apostel Paulus wordt gegeven met de volgende woorden:
4 „De mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelf, liefhebbers van geld, aanmatigend, hovaardig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet tot enige overeenkomst bereid, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor goedheid, verraders, eigenzinnig, opgeblazen van eigenwaarde, veeleer liefhebbers van genoegens dan liefhebbers van God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht er van niet blijken te bezitten; . . . goddeloze mensen en bedriegers zullen . . . van kwaad tot erger voortgaan, terwijl zij misleiden en worden misleid.” — 2 Tim. 3:2-5, 13, NW.
5, 6. (a) Wat wordt door deze slechter wordende toestand van de Christenheid aangeduid, en wat is de oorzaak van de moeilijkheid? (b) Ten aanzien van welke vraag moeten wij een verstandige beslissing nemen ten einde te vermijden ons een oordeel op de hals te halen?
5 Deze toestand wordt in de Christenheid elk jaar slechter. Wat wordt er door aangeduid? Er wordt door aangeduid dat de Christenheid en deze wereld zich in de „laatste dagen” bevinden. Ja, en allen die in deze lage geestelijke toestand blijven, staan tegenover de vernietiging in de universele oorlog van Armageddon, met welke oorlog een einde zal komen aan dit wereldse samenstel van dingen, want de apostel leidt de bovengenoemde beschrijving in met de woorden: „Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen.” De meesten van deze religie-aanhangers, die een vorm van godvruchtige toewijding bezitten, trachten op zijn minst eenmaal per jaar op hun Goede Vrijdag datgene wat zij „heilige communie” noemen, te ontvangen. Wat is derhalve verantwoordelijk voor hun gevaarlijke slechte geestelijke gezondheid? Dezelfde apostel constateert de oorzaak van hun moeilijkheid en zegt in zijn bespreking over het avondmaal des Heren: „Laat iemand eerst in zijn eigen geest overtuigd zijn nadat hij zich nauwkeurig heeft onderzocht, en laat hem aldus van het brood eten en van de beker drinken. Want hij die eet en drinkt, eet en drinkt tegen zichzelf een oordeel, wanneer hij het lichaam niet onderscheidt.” Ah, dat is de moeilijkheid! „Daarom zijn er velen onder u zwak en krank, en vrij velen slapen in de dood.” — 1 Kor. 11:28-30, NW.
6 Zij begrijpen de betekenis niet van de symbolen van het Gedachtenismaal die door Jezus werden gebruikt. Zij beseffen de verantwoordelijkheid niet die zij hebben wanneer zij van die symbolen gebruiken, of nemen deze verantwoordelijkheid niet serieus op; zij nemen zelfs niet de schijn aan dat het hun ernst is. Derhalve blijken zij de kracht van werkelijke godsvrucht in hun leven niet te bezitten en zij zijn in dat opzicht zwak en krank, indien zij niet reeds in een doodslaap verkeren. De gedenkdag van het avondmaal des Heren komt thans naderbij. Men moet deze gedenkdag blijven vieren „totdat hij komt”. Zult gij tezamen met Christus’ volgelingen aan dat Gedachtenismaal deel hebben, of zijt gij waardig er aan deel te hebben? Zijt gij door het bevel van de Heer verplicht er aan deel te hebben of zijt gij er van buitengesloten? Ten aanzien van deze vraag moet een ieder voor zichzelf een beslissing nemen nadat hij zich nauwkeurig heeft onderzocht. Zij die deel hebben, moeten steeds het lichaam des Heren onderscheiden en moeten beseffen wat het voor hen betekent van de symbolen van het Gedachtenisfeest te gebruiken. Anders zullen zij deel hebben tot hun oordeel.
VERSCHIL VAN BEGRIP
7, 8. Welke gevolgen die voortvloeien uit een verschil van begrip, geven blijk van een slechte geestelijke gezondheid, en over welke woorden bestaat grote onenigheid?
7 Verschil van begrip omtrent hetgeen de symbolen van het Gedachtenisfeest betekenen, is de oorzaak geweest van grote religieuze scheuringen, geschillen, ja, van religieuze oorlogen en vervolgingen waarin veel menselijk bloed is vergoten en gruwelijke onchristelijke wreedheden zijn bedreven. Dit alles is een bewijs van een zeer slechte geestelijke gezondheid die toe te schrijven is aan het feit dat men het lichaam des Heren niet onderscheidt. De grote onenigheid over hetgeen woorden betekenen, heeft tot allerlei goddeloosheid geleid. Opdat wij het bericht over Jezus’ woorden en over de voorrechten die hij zijn volgelingen heeft geschonken, voor ons mogen hebben, halen wij hier het bericht aan waarin wordt verhaald dat Jezus het Gedachtenisfeest of avondmaal voor zijn ware discipelen instelde:
8 „En de discipelen deden zoals Jezus hun beval, en zij maakten alles voor het pascha gereed. Toen het nu avond was geworden, lag hij met de twaalf discipelen aan de tafel. . . . Terwijl zij met eten verder gingen, nam Jezus een brood en, na een zegen te hebben uitgesproken, brak hij het en, terwijl hij het aan de discipelen gaf, zeide hij: ’Neemt, eet. Dit betekent mijn lichaam.’ Ook nam hij een beker en, na te hebben gedankt, gaf hij hun de beker, zeggende: ’Drinkt gij allen er uit; want dit betekent mijn „bloed van het verbond”, dat ten behoeve van velen tot vergeving van zonden zal worden vergoten. Maar ik zeg u, ik zal van nu af geenszins meer iets van deze vrucht des wijnstoks drinken tot die dag wanneer ik ze tezamen met u in het koninkrijk van mijn Vader nieuw zal drinken.’” — Matth. 26:19-29, NW; Mark. 14:22-25, Mo.
9. Waarom zullen velen bezwaar maken tegen de bovengenoemde vertaling, en waaraan houden zij vast en wat beweren zij?
9 Velen zullen stellig bezwaar maken tegen de vertaling waaruit hierboven een aanhaling is gedaan. Waarom? Omdat deze vertaling luidt: „Dit betekent mijn lichaam,” „Dit betekent mijn bloed”. Zij maken deze bezwaren, hoewel de vertaling van Moffatt luidt: „Het betekent mijn lichaam,” „Dit betekent mijn bloed”; en de vertaling van Chas. B. Williams luidt: „Het stelt mijn lichaam voor,” „Dit stelt mijn bloed voor”. (Zie ook de voetnoot in de vertaling van Weymouth bij Mattheüs 26:26.) Zij die bezwaren maken, zullen beweren dat dit een uitleg of verklaring is, en geen vertaling. Zij houden vast aan de wijze waarop deze tekst in de Katholieke Petrus Canisius Vertaling of de Protestantse Statenvertaling of de vertaling van Luther is vertolkt, welke vertalingen alle luiden: „Dit is mijn lichaam,” „Dit is mijn bloed”. Doordat Jezus deze woorden uitsprak, zo beweren zij, werd er in het ongezuurde brood en de wijn die hij toen uitreikte, wat de substantie betreft of in wezen een verandering bewerkstelligd.
10. Welke beweringen doen de geestelijken ter ondersteuning van de leerstelling der transsubstantiatie, en wat geven zij daarbij voor te scheppen en te offeren?
10 De Katholieke geestelijken onderwijzen de leerstelling der transsubstantiatie, dat wil zeggen, dat het brood en de wijn een letterlijke verandering van substantie ondergingen en Jezus’ vlees en bloed werden toen hij die woorden uitsprak. De Orthodox- of Grieks-Katholieken noemen dit ook transmutatie. Maar zij beweren dat de heilige geest het brood en de wijn in Jezus’ letterlijke vlees en bloed verandert, en niet de Orthodoxe priester die het brood en de wijn welke worden gebruikt, consacreert. De priester spreekt er een gebed over uit en vraagt of de heilige geest deze wonderbaarlijke verandering wil bewerken. De Rooms-Katholieke geestelijken beweren dat de priester die de mis opdraagt, de hostie en de wijn op wonderbaarlijke wijze in menselijk vlees en bloed verandert door de woorden uit te spreken welke door Jezus werden gezegd toen hij zijn getrouwe apostelen deze symbolen aanbood. Daar zij ten gevolge van hun geloof in een drieëenheid, beweren dat Jezus God de Almachtige is, wordt God dus door de priester uit de hemel naar beneden op de misaltaren geroepen en voortgebracht of geschapen om als offer te dienen. God is hun schepping, en dit keer bewerkstelligen zij de offerandelijke dood, en niet de Romeinse soldaten die het negentien eeuwen geleden deden op bevel van Pontius Pilatus en op aandrijven van de Joodse priesters en schriftgeleerden en het Sanhedrin.
11. Wat is de leerstelling betreffende de „Mis”, en hoe wordt God er onderworpen door gemaakt en de mensen afhankelijk?
11 In The National Catholic Almanac (De nationale Katholieke almanak) van 1948 luidt de definitie van de „mis” als volgt: „De Mis is de onbloedige hernieuwing van het Offer dat Onze Heer aan het Kruis heeft gebracht.” Vraag 365 van A Catechism of Christian Doctrine (Een Catechismus der Christelijke leer, herziene uitgave van de catechismus van Baltimore), uitgegeven in 1949, luidt: „Wie heeft de eerste Mis gelezen?” Het antwoord hierop luidt: „Onze goddelijke Redder heeft de eerste Mis gelezen, op het Laatste Avondmaal, de avond voordat Hij stierf.” Tegenwoordig biedt de Rooms-Katholieke Kerk over het algemeen de gemeente der leken alleen het brood van de mis aan. Ter verontschuldiging dat hun alleen het brood wordt gegeven, wordt in vraag 366 van deze Catechismus het volgende antwoord gegeven: „b. Wij behoeven het lichaam en het bloed van Onze Heer niet te ontvangen onder de gedaanten van beide, brood en wijn. Christus is geheel en al tegenwoordig onder de gedaante van brood, en ook geheel en al tegenwoordig onder de gedaante van wijn. Daarom ontvangen wij Hem volledig en geheel en al onder de gedaante van brood alleen of van wijn alleen. c. In sommige Oosterse Kerken ontvangen de gelovigen de Heilige Communie zowel onder de gedaante van brood als van wijn. In de Westerse Kerk ontvangen de gelovigen de Communie alleen onder de gedaante van brood.” Daar een dergelijke leerstelling de macht om transsubstantiatie te bewerken, tot de religieuze priesters beperkt, worden deze priesters er door verheerlijkt alsof zij God zelf onder hun macht hadden. Deze leerstelling maakt de gemeente der leken absoluut afhankelijk van de priesters, zodat indien er geen priester aanwezig is, de mensen het avondmaal des Heren niet kunnen vieren.
12. Wat is consubstantiatie, en waardoor wordt aangetoond dat dit en transsubstantiatie niet het onderscheiden van het lichaam des Heren zijn?
12 Vele Protestanten geloven in datgene wat consubstantiatie wordt genoemd. Volgens deze opvatting blijven het brood en de wijn in werkelijkheid nog steeds brood en wijn, maar omdat ze door de dienstdoende geestelijke worden geconsacreerd, ontvangt de persoon die er van gebruikt, tezamen met (con) het brood en de wijn het werkelijke lichaam en bloed van Jezus Christus. Evenals transsubstantiatie vereist dit heel wat geloof, want degene die er van gebruikt, ziet en proeft nog steeds alleen maar letterlijk brood en letterlijke wijn. Wordt dit nu werkelijk bedoeld met het ’onderscheiden van het lichaam des Heren’? Men zegt dat al zulke vieringen waaraan consubstantiatie en transsubstantiatie worden toegekend, grote genade schenken. Doch indien deze vieringen het op de juiste wijze onderscheiden van het lichaam des Heren zijn, waarom gaan ze dan niet van zulk een goddelijke genade vergezeld? Waarom is de geestelijke toestand van de mensen der Christenheid zo zwak, zo krank, of waarom zijn zij zelfs geestelijk dood? De werkelijke toestand waarin de religieuze sekten der Christenheid verkeren, loochent dat zij waarlijk het lichaam des Heren onderscheiden, want de grote geestelijke genade die, naar men verwacht, er uit zal voortvloeien, blijft jammerlijk achterwege. Indien de honderden millioenen communicanten die er in de Christenheid zijn, het lichaam des Heren hadden onderscheiden en hun leven er in overeenstemming mede hadden ingericht, dan zouden twee wereldoorlogen in één geslacht de Christenheid nimmer hebben verminkt, afgezien van alle andere bloedige conflicten die gedurende eeuwen juist in het midden der Christenheid zijn gestreden. Dat transsubstantiatie en consubstantiatie, waarover zulke geschillen hebben gewoed, niet apostolisch zijn, en derhalve onchristelijk zijn, wordt duidelijk wanneer wij deze leerstellingen in het licht der Heilige Schrift onderzoeken.
WORDT ER ENIGE VERANDERING VAN SUBSTANTIE AANGEDUID?
13. Welke bewoordingen tonen aan dat het brood geen offerandelijk vlees werd en dat de wijn nog steeds wijn was?
13 Laten wij Jezus’ eigen woorden onderzoeken. In de katholieke Belgische Professoren Bijbel luiden deze woorden: „En hij nam brood, en gedankt hebbende, brak hij het, en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dit tot mijne gedachtenis” (Luk. 22:19, Belg. PB). Indien hij had bedoeld dat het brood in zijn vlees was veranderd, zou hij terecht hebben gezegd: ’Doet dit als een offerande van mij.’ In plaats daarvan zeide hij dat zij het moesten doen „tot mijne gedachtenis”, waardoor wordt aangeduid dat het brood nog steeds brood was en slechts een symbool was van zijn lichaam. Wij merken hetzelfde feit op met betrekking tot de wijn. In Mattheüs 26:27-29 (Belg. PB) staat: „En hij nam den kelk, en dankte, en gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit; want dit is mijn bloed des Nieuwen Testaments, dat voor velen ZAL vergoten WORDEN tot vergeving der zonden. En ik zeg u: van nu af zal ik niet meer drinken van deze vrucht des wijnstoks tot op dien dag, wanneer ik haar met u nieuw zal drinken in het Rijk mijns Vaders” (Mark. 14:23-25, Belg. PB). Merk op dat Jezus er hier op duidde dat de vloeistof in de kelk nog steeds letterlijke wijn was, want hij zeide: „Van nu af zal ik niet meer drinken van deze vrucht des wijnstoks,” en hij zeide niet, van nu af zal ik niet meer drinken van dit bloed.
14. Door welk andere feit wordt aangetoond dat de wijn niet Jezus’ bloed was geworden?
14 Nog een feit waardoor wordt aangetoond dat het niet zijn bloed was, is dat Jezus zeide: „Dit is mijn bloed des Nieuwen Testaments, dat voor velen ZAL vergoten WORDEN.” Hierdoor wordt duidelijk aangetoond dat zijn bloed toen niet werd vergoten doordat het werd getranssubstantieerd en doordat de apostelen het toen door hun keel lieten stromen. Niet alleen de Belgische Professoren Bijbel zegt in deze tekst, „zal vergoten worden”, maar ook de oorspronkelijke Latijnse Vulgaat, waaruit die Bijbel werd vertaald, luidt aldus. De vertaling door J. Th. Beelen van 1860 zegt: „zal vergoten worden”. En Lukas 22:19 luidt in de in 1943 uitgegeven Engelse vertaling van Mgr. R. A. Knox als volgt: „Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven zal worden.” In de Nieuwe-Wereld-Vertaling (Eng.) staat ook: „zal worden vergoten”, en „zal worden gegeven”, waardoor een toekomstige tijd wordt aangeduid, namelijk, toen Jezus aan de martelpaal op Golgotha hing. Jezus bedoelde dus met de woorden die hij uitsprak, niet dat het brood en de wijn zijn eigen vlees en bloed waren, evenmin als de apostel Paulus bedoelde dat Jezus een letterlijke rots was toen hij zeide: „Zij dronken namelijk uit eene geestelijke rots, die hen volgde: en de rots was Christus” (1 Kor. 10:4, Belg. PB). De rots waaruit de Israëlieten dronken, was slechts een afbeelding of symbool van Christus. Op dezelfde wijze zijn de symbolen van het Gedachtenisfeest slechts een symbool of afbeelding van het lichaam en het bloed van Christus.
15. Indien het bloed een transsubstantiatie was, wat voor soort van bloed zou het dan moeten zijn? Waarom?
15 Indien de wijn in de beker bloed was, had het synthetisch bloed moeten zijn, evenals toen Jezus het water op het bruiloftsfeest te Kana in wijn veranderde, deze wijn synthetische wijn was, want ze was niet rechtstreeks van een wijnstok afkomstig. Jezus zeide dat de wijn in de Gedachtenisbeker de vrucht van de wijnstok was. De wijn was van een wijnstok afkomstig, en kwam niet uit Jezus’ aderen. Derhalve had de wijn door middel van een wonder alleen synthetisch bloed kunnen worden, want Jezus had nog steeds zijn normale aantal liters bloed in zijn lichaam. Wanneer wij aan de duizenden kerkgebouwen denken waarin elk jaar dagelijks de mis wordt gecelebreerd, wordt er op die wijze meer „bloed” geproduceerd dan een normaal mens in een dag zou kunnen verschaffen of dan er afgetapt zou kunnen worden voor medische bloedtransfusies. Volgens de theorie betreffende de mis zou Jezus een groot bloedreservoir moeten zijn, waaruit, evenals uit een bloedbank, bloed getapt kan worden voor het via de communiekelk toedienen van transfusies aan de communicanten. Dit is hoogst onredelijk. Het verklaart waarom de geestelijken zeggen dat het een mysterie is, een mysterie hoe het waar zou kunnen zijn.
16. Waaraan maken de geestelijken zich door hun mis schuldig, en waarom zou een onbloedig offer geen zonden kunnen wegwassen?
16 Door hun eigen theorie maken de geestelijken zich er aan schuldig dat zij Christus’ bloed opnieuw vergieten. Sommige Katholieken zijn en worden door vreesaanjaging er van weerhouden te onderzoeken of het brood dat in hun mond is gestopt, werkelijk vlees is, doordat zij er voor worden gewaarschuwd dat er, indien zij het niet doorslikken maar het in de mond houden, het buiten de kerk er uit halen en er een speld door steken, bloed uit zal komen. En toch is de definitie die de Katholieken van de mis geven, dat de mis de ’onbloedige hernieuwing is van het offer’ dat door Christus is gebracht. Indien de mis onbloedig is, hoe kan ze dan datgene doen wat zij beweren dat er door wordt gedaan, namelijk, de vergeving van menselijke zonden bewerkstelligen? De apostel zegt: „Bijna alles wordt naar de voorschriften van de wet met bloed gereinigd en zonder bloed te storten, is er geen vergeving.” — Hebr. 9:22, KB, PC.
STRIJDIG MET HET RANTSOEN
17, 18. Waarom konden getranssubstantieerd brood en wijn niet het offer van Jezus zijn en geen loskoping en vergiffenis van zonden verschaffen?
17 Indien het brood en de wijn op het misaltaar zouden worden veranderd in vlees en bloed, hetzij door de heilige geest hetzij door de magische woorden van de priester, hoe zouden ze dan het offer van Jezus kunnen zijn? Het brood zou hoogstens slechts hetzelfde gewicht aan menselijk vlees kunnen voorstellen en de wijn dezelfde hoeveelheid menselijk bloed, maar stellig zou er niet de hoeveelheid vlees en bloed door voorgesteld kunnen worden waaruit het normale menselijke lichaam bestaat. Maar Jezus Christus heeft een volledig, geheel, volmaakt menselijk lichaam geofferd met zijn volledige hoeveelheid bloed. Het brood en de wijn van de mis zouden hoogstens gelijk kunnen staan met slechts een klein gedeelte van het lichaam en het bloed.
18 Een klein gedeelte of klein stukje zou door God niet aanvaard kunnen worden als een rantsoen voor zondaren. In de rechtvaardige en volmaakte wet die God door bemiddeling van zijn profeet Mozes heeft gegeven, wordt betreffende de vereisten voor een rantsoen gezegd: „Leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet zult gij eischen” (Deut. 19:21, Belg. PB; Ex. 21:23-25). Adam, die in Eden de volmaakte menselijke zoon van God was, zondigde en verbeurde aldus voor zichzelf en voor zijn toekomstige nakomelingen het volmaakte menselijke leven en alle recht er op. Jezus zeide dat hij was gekomen om „Zijn ziel [leven] te geven tot een rantsoen voor velen”. Hij kon dit doen omdat hij een volmaakt mens was die het volle recht op menselijk leven bezat en daarom was hij de „laatste Adam”. Door al deze waardevolle menselijke bezittingen af te leggen in een offerandelijke dood, voorzag hij in het overeenkomstige rantsoen. De apostel zegt ons: „Want één God is er, één Middelaar ook Gods en der menschen, de mensch Christus Jezus, Die Zich Zelven gegeven heeft tot losprijs [een rantsoen] voor allen” (Mattheüs 20:28, NW; 1 Kor. 15:45 en 1 Tim. 2:5, 6, Lipman, voetnoot). Een rantsoen vereiste het gehele slachtoffer, niet slechts een gedeelte er van, terwijl het brood en de wijn wat gewicht, afmeting en hoeveelheid betreft, door het ondergaan van transsubstantiatie slechts gelijk konden zijn aan niet meer dan een gedeelte van het offer dat werd vereist. Het zou nimmer een toereikend rantsoen voor de mensheid kunnen zijn en het zou nimmer loskoping en vergiffenis van zonden kunnen bewerken.
19. Wat betekent de theorie betreffende de mis voor Jezus’ oorspronkelijke slachtoffer en ook voor het nieuwe verbond, en waarom is het misoffer derhalve verkeerd?
19 Doch de geestelijken zeggen dat Jezus dagelijks in de mis geofferd moet worden ten einde de vergeving van zonden die door een katholiek zijn begaan nadat hij een bevestigd lid van de kerk is geworden, te verzekeren. Dit zou betekenen dat het offer hetwelk Jezus op Golgotha heeft gebracht, onvoldoende en ontoereikend was en dat het hernieuwd moest worden. Indien Christus’ slachtoffer dikwijls hernieuwd en herhaald moet worden om vergeving van onze dagelijkse zonden te verkrijgen, dan zou dit betekenen dat het „nieuwe verbond” ook hernieuwd zou moeten worden door de Redder opnieuw te offeren. Indien het ene offer zijn kracht niet behield voor het vergeven van zonden, behield het ook zijn kracht niet voor het nieuwe verbond, overeenkomstig hetwelk God zonden vergeeft en ze niet meer gedenkt. Bedenk dat Jezus betreffende de wijn zeide: „Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed” (Luk. 22:20, KB). Doch zulk een hernieuwing van het nieuwe verbond is onschriftuurlijk. Het oude wetsverbond dat God door bemiddeling van Mozes met Israël had gesloten, werd vervangen door het nieuwe verbond met Jezus als Middelaar. De inwijding van het oude Mozaïsche wetsverbond voorschaduwde de inwijding van het nieuwe verbond, hetgeen op Pinksteren in het jaar 33 n. Chr. door de verheerlijkte Jezus geschiedde. Het oude wetsverbond werd niet elk jaar ingewijd en hernieuwd doordat er elk jaar nieuwe offers werden geofferd. Het ene stel offers dat Mozes bij de berg Sinaï had gebracht, was voldoende voor de gehele duur van dat wetsverbond. Destijds zeide de middelaar Mozes: „Dit is het bloed des Verbonds, dat God u geboden heeft” (Hebr. 9:17-20, Belg. PB). Insgelijks behoeft het nieuwe verbond niet hernieuwd te worden door nieuwe offers. Er wordt verondersteld dat het misoffer telkenmale wanneer de mis wordt gecelebreerd, weer nieuw „bloed van het nieuwe verbond” verschaft. Derhalve is het misoffer verkeerd.
20, 21. Waarom kon Jezus niet wederom sterven, en wat wordt door de mis geloochend met betrekking tot de waarde van zijn oorspronkelijke slachtoffer?
20 Hoe zou Jezus Christus ook maar eenmaal wederom kunnen worden geofferd? De apostel Paulus schrijft ons: ’Christus, eenmaal uit de doden opgestaan, kan niet meer sterven en de dood heeft geen macht meer over Hem. Wat zijn sterven aangaat: Hij stierf eens en voor goed voor de zonde. En wat zijn leven betreft: Hij leeft voor God’ (Rom. 6:9, 10, KB). Door de kracht van een onsterfelijk leven blijft hij leven en hij kan derhalve de middelaar zijn voor getrouwe gelovigen totdat hun bevrijding van zonde volledig is bewerkt, Zijn onsterfelijkheid, die hij heeft ontvangen bij zijn opstanding uit de dood, verhindert voor altijd dat hij wederom sterft. Derhalve kan hij nu voor altijd Hogepriester zijn, omdat hij thans de „kracht van een onvernietigbaar leven” heeft, zoals de apostel over hem zegt: „Deze, omdat hij voor altijd blijft, heeft een eeuwig priesterschap; waardoor hij ook degenen die door hem tot God komen, voor altijd kan redden; altijd levend [niet, altijd stervend] om ten behoeve van ons voorspraak te doen. Die niet dagelijks (zoals de andere priesters) offers behoeft te brengen, eerst voor zijn eigen zonden, en dan voor de zonden van het volk; want dit heeft hij eenmaal gedaan, door zichzelf te offeren.” — Hebr. 7:16, 24, 25, 27, Dy.
21 Het ene slachtoffer van Christus Jezus bezit genoeg waarde om te allen tijde ten behoeve van de zonden der mensheid te worden aangewend totdat deze zonden tenslotte zijn uitgewist. De theorie omtrent de mis loochent deze Bijbelse waarheid.
22. Door welk feit met betrekking tot de offers die op de verzoendag werden gebracht wordt aangetoond dat de mis, omdat ze herhaald moet worden, geen zonden wegneemt?
22 Waarom dit zo is, werd geïllustreerd door de Joodse offers die onder het wetsverbond van Israël werden gebracht. Elk jaar moest op de verzoendag het offer van de stier en van Jehovah’s bok opnieuw worden gebracht en hun bloed moest in het heilige der heiligen worden gebracht en voor het heilige verzoendeksel worden gesprenkeld. Waarom? Omdat die offers geen menselijke offers waren, de menselijke zonden nimmer konden wegnemen en de mensen nimmer een geweten konden geven dat vrij was van de schuld der zonde. Indien deze offers het geweten des mensen werkelijk van zondebesef hadden gereinigd, zouden ze niet langer zijn gebracht. „Omdat de wet een schaduw bezat van de toekomstige goederen — niet het beeld zelf van de dingen — daarom kon zij haar volgelingen met die jaarlijkse offers, welke bij voortduring werden gebracht nooit tot volmaaktheid brengen. Zou men anders met dat offeren niet opgehouden hebben, omdat zij die de eredienst verrichten, geen zondebewustzijn meer zouden gehad hebben, gereinigd als zij waren, eens en voor goed? Integendeel, juist daarin lag een jaarlijks terugkerende herinnering aan zonden. Bloed van stieren en bokken kon onmogelijk zonden wegnemen” (Hebr. 10:1-4, KB). Juist het feit dat Katholieken zondebesef hebben, wat het voor hen noodzakelijk maakt een herhaling van de mis bij te wonen, bewijst dat het zogenaamde „misoffer” evenmin hun zonden wegneemt als die offers van stieren en bokken zonden wegnamen.
23. Waarom behoeft Jezus niet herhaaldelijk uit de hemel naar beneden te komen om geofferd te worden?
23 Doch Christus’ ene offer van zijn volmaakte menselijke leven brengt de gelovige wel rechtvaardiging en geeft hem een geweten dat vrij van zonde is. Jezus behoeft derhalve niet telkens wanneer een Katholieke priester de mis leest, op de wenk van deze priester uit de hemel naar beneden te komen en op synthetische wijze vlees en bloed te bereiden zodat dit geofferd kan worden en door de priester en de gemeente gelijk kannibalen kan worden gegeten en gedronken. Als Hogepriester is Jezus aan geen enkele priester op aarde onderworpen. Hoe is hij anders Hogepriester? Veertig dagen na zijn opstanding uit de dood is hij naar de hemel opgestegen en aan Gods rechterhand gaan zitten. Daar hij God een volmaakt en voor altijd toereikend offer heeft aangeboden, behoeft hij zijn zetel niet te verlaten en hij behoeft niet naar beneden te komen en wederom vlees en bloed te worden gemaakt opdat hij geofferd kan worden. Daarom kan hij daar boven blijven zitten en wachten totdat Gods bestemde tijd aanbreekt waarin zijn belofte zal worden vervuld die staat opgetekend in Psalm 110:1-4: „De HERE [Jehovah] heeft tot mijn Here gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. De HERE [Jehovah] zal den scepter Uwer sterkte zenden uit Zion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden. . . . De HERE [Jehovah] heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek” (Ps. 110:1-4, PC, KB). Zonder onderbreking wachtte hij derhalve in de hemel totdat de „tijd van het einde” dezer wereld in 1914 begon.
24, 25. Hoe bewijst de apostel dit feit in Hebreeën 10:10-18, en waarom is dus alleen het ene offer noodzakelijk?
24 Merk nu op hoe de apostel dit feit gebruikt om te bewijzen dat Jezus zijn offer niet heeft herhaald om reden dat hij het niet behoeft te herhalen, daar zijn oorspronkelijke offer zijn kracht behoudt zolang de menselijke zonde bestaat. In Hebreeën 10:10-18 (PC) zegt hij: „Uit kracht van die wil zijn wij ééns en voor al geheiligd door het Offer van het Lichaam van Jezus Christus. — En terwijl iedere priester, dag in dag uit, dienst staat te verrichten en meermalen dezelfde offers opdraagt, welke toch nimmer de zonde kunnen wegnemen, heeft Hij daarentegen, ééns en voor al, één enkel Offer gebracht voor de zonden, ’en is Hij gezeten aan Gods rechterhand’, in afwachting ’tot zijn vijanden neergelegd zijn als voetbank voor zijn voeten’. Immers door één enkel Offer heeft Hij de geheiligden, ééns en voor al, tot volmaaktheid gebracht. Dit getuigt ons ook de Heilige Geest. Want nadat Hij gesproken heeft: ’Dit is het Verbond, dat Ik sluit met hen na deze dagen,’ spreekt de Heer: ’Mijn wetten zal Ik prenten in hun harten, Ik zal ze schrijven in hun verstand; en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet langer gedenken.’ Welnu, waar deze vergeven zijn, daar is geen offer voor de zonde meer nodig.”
25 Zonden die overeenkomstig het nieuwe verbond door God zijn vergeven, zijn werkelijk te niet gedaan en zij die zijn geheiligd, zijn voor altijd volmaakt „door één enkel Offer”, het ’Offer van het Lichaam van Jezus Christus ééns en voor al’. Het „bloed van het nieuwe verbond” van Jezus behoeft dus absoluut niet ook maar eenmaal wederom te worden vergoten. Er is geen ander offer voor de zonde nodig behalve het offer dat Jezus op Golgotha heeft gebracht.
EEN GROOT BEDROG AAN DE KAAK STELLEN
26. Hoe beschouwen de Rooms-Katholieke priesters Jezus’ offer, zoals wordt aangetoond wanneer de mis wordt vergeleken met het offer dat op de verzoendag werd gebracht?
26 De Joodse hogepriester uit de oudheid moest slechts eenmaal per jaar op de verzoendag een stier en een bok offeren voor de gehele natie Israël en in één tempel, die te Jeruzalem. Vreemd dat Rooms-Katholieke priesters zich verplicht gevoelen de mis 365 of 366 dagen per jaar op te dragen, een aantal malen per dag, op vele altaren, en niet in de stad die naar Gods naam is genoemd, namelijk Jeruzalem. Het is duidelijk dat zij niet geloven dat Jezus’ ene offer voortreffelijker was dan de offers die jaarlijks op de Joodse verzoendag werden gebracht en die de zonden niet konden wegnemen. Doch afgezien daarvan, is er nog een andere krachtige reden waarom door hun „misoffer” geen loskoping en vergiffenis van zonden wordt verkregen noch kon worden verkregen voor de mensen die de mis bijwonen.
27, 28. Om welke andere krachtige reden wordt er door de mis geen zonde weggenomen?
27 Wat is die reden? Ze is het volgende feit: de priester die beweert het lichaam van Jezus opnieuw te breken en zijn bloed opnieuw te vergieten, stijgt niet met het offer op naar de hemel en biedt het niet aan God aan ten behoeve van zichzelf en zijn parochianen. Zelfs voor Jezus was het niet voldoende dat hij zijn offer op aarde bracht. Jezus moest ook opstijgen en zijn offer aan God in de hemel aanbieden. Hij nam zijn menselijke lichaam niet met zich naar de troon van de koning daarboven, want „vlees en bloed kunnen geen deel hebben aan het koninkrijk Gods” (1 Kor. 15:50, PC). Wanneer de Joodse hogepriester op de verzoendag het heilige der heiligen van de tempel, een afbeelding van Gods tegenwoordigheid, binnenging, nam hij het vleselijke lichaam van de stier en de bok niet mee. Hij nam alleen het bloed mee, daar het een voorstelling is van het leven. Daarom nam ook Jezus zijn vleselijke lichaam niet mee naar de hemel en hij verscheen niet met zijn vleselijke lichaam in Gods tegenwoordigheid. Hij nam de verdienste of waarde van zijn menselijke leven met zich, waarvan het bloed een symbool was. Dat bood hij God aan als een zonden-wegnemend rantsoenoffer (Hebr. 13:11, 12; Lev. 17:11-14; 16:14-16). Doordat hij zijn offer in de hemel aanbood, legde hij het fundament voor de komende rechtvaardige nieuwe wereld. Derhalve behoeft hij niet meer dikwijls als een slachtoffer te lijden. Wij lezen:
28 „Het is dus noodig, dat het afbeeldsel van het hemelsche daardoor gereinigd worde, maar het hemelsche zelf door betere offers dan deze. Want Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte Allerheiligste, een afbeeldsel van het ware, maar in den hemel zelven, om nu voor ons te verschijnen voor het aangezicht Gods; en niet, om zich zelven menigmaal op te offeren, gelijk de Hoogepriester [van Israël] alle jaren het Allerheiligste met vreemd bloed ingaat; want anders moest hij dikwijls lijden van de grondlegging der wereld af; maar nu is hij éénmaal in de voleinding der eeuwen verschenen tot verdelging der zonde door zijn offer. En gelijk het den menschen gesteld is éénmaal te sterven, en daarna het oordeel, zóó is ook Christus [hoeveel malen?] éénmaal geofferd om veler zonden weg te nemen; ten tweeden male zal hij zonder zonde dengenen, die hem verwachten, tot zaligheid verschijnen.” — Hebr. 9:23-28, Belg. PB.
29. Waarom maakt Christus Jezus het voor de Katholieke priester noodzakelijk zijn misoffer zelf tot een einde te brengen?
29 Volgens al deze geïnspireerde Schriftuurlijke getuigenissen beschouwt Jezus zijn ene offer van negentien eeuwen geleden voldoende. Derhalve zou hij het misoffer niet als een onmisbare toevoeging aan zijn ene volmaakte offer aanvaarden en hij zou het dus niet aan God aanbieden. Opdat dit misoffer aan God wordt aangeboden, zou de Katholieke priester die de mis opdraagt, Jezus moeten nadoen en hij zou naar de hemel moeten opstijgen ten einde het offer in Gods tegenwoordigheid te brengen. Daar de zondige geestelijke of priester dit niet kan, moet zijn misoffer falen het te niet doen van zonden voor Katholieken te bewerkstelligen.
30. Hoe beschouwt God het misoffer, en wat zal hij er mede doen?
30 Zou God, die het volmaakte, geheel toereikende offer van zijn Hogepriester, Jezus Christus, reeds heeft aanvaard, zulk een misoffer gunstig beschouwen? Neen, nooit! Hij verfoeit het als een groot bedrog dat ten aanzien van het Katholieke volk is gepleegd, en als een lastering tegen het enige van kracht zijnde offer van zijn geliefde Zoon, Jezus Christus. In de strijd van Armageddon zal God maken dat er een einde komt aan al deze verdraaiingen in verband met het Gedachtenismaal en het offer van Christus, door de religieuze stelsels die schuldig zijn aan deze bedrieglijke gruwelijke daad, te vernietigen. „De offers der goddeloozen zijn een gruwel, want zij worden met een boos oogmerk opgedragen” (Spr. 21:27, Belg. PB). Het dragen van een door mensen gemaakt priesterlijk gewaad verandert de zaak niet.
APOSTOLISCHE UITLEG
31. Van welk standpunt uit heeft de Christenheid dus getracht het lichaam des Heren te onderscheiden, en met welke gevolgen voor de wereld?
31 Daar wij uit het bovenstaande hebben opgemerkt hoe de Katholieken en Protestanten der Christenheid schuldig zijn aan het ’niet onderscheiden van het lichaam des Heren’, kunnen wij begrijpen waarom het gehele religieuze stelsel gebrekkig en zwak is, waarom het slaapt en doodziek is (1 Kor. 11:29, 30, PC). Gevolgen voeren terug tot passende oorzaken. De Christenheid is tot deze lage geestelijke toestand vervallen omdat ze haar aandacht te veel heeft geconcentreerd op het letterlijke vlees en bloed van Jezus Christus in verband met haar communie of Eucharistie of het avondmaal des Heren. Ze heeft de apostolische uitleg van het avondmaal des Heren niet gevolgd. Geen der Bijbelschrijvers verstrekt meer inlichtingen over die maaltijd dan de apostel Paulus. Mattheüs, Markus en Lukas geven ieder weliswaar een bericht aan ons over de wijze waarop het avondmaal verliep, maar zij geven geen uitleg. Paulus geeft echter in zijn eerste brief aan de Korinthiërs zowel een verslag van het avondmaal des Heren als ook een aanzienlijk commentaar waardoor hij een uitlegging geeft van het avondmaal. Het doel achter zijn commentaar doet ons begrijpen waarom wij, indien de Christenheid het lichaam des Heren op de juiste wijze had onderscheiden, niet bedreigd zouden worden door een volgende wereldoorlog.
32, 33. Hoe past Paulus de woorden toe die door Jezus op het Gedachtenisfeest werden gesproken, en naar welk „lichaam” verwijst Paulus derhalve?
32 De geestelijken der Christenheid betogen dat Paulus in zijn commentaar de letterlijke toepassing van Jezus’ woorden ondersteunt: „Dit is mijn lichaam,” „Dit is mijn bloed van het nieuwe verbond.” Een oprecht onderzoek van Paulus’ commentaar bewijst dat het betoog der geestelijken onjuist en geforceerd is. Volgens de vertaling van Moffatt zeide Paulus: „Laat iemand zich beproeven; dan kan hij van het brood eten en van de beker drinken. Want hij die eet en drinkt zonder het Lichaam juist te onderscheiden, eet en drinkt tot zijn eigen veroordeling. Daarom zijn velen van u ziek en gebrekkig, en een aantal zelfs dood.” Over welk „Lichaam” spreekt Paulus hier derhalve? Wel, over het „Lichaam van Christus” dat is samengesteld uit de leden van zijn gemeente onder hem als Hoofd: „Gij nu zijt het Lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk leden er van” (1 Kor. 11:28-30; 12:27, Mo). Deze opvatting wordt versterkt door datgene wat Paulus wederom in deze zelfde brief zegt. Hier volgen zijn woorden zoals ze in katholieke vertalingen luiden:
33 „Is de kelk der zegening, die wij zegenen, geen deelgenootschap aan het Bloed van Christus; is het brood, dat wij breken, geen deelgenootschap aan het Lichaam van Christus? Omdat het één Brood is, daarom zijn wij, hoe talrijk ook, één lichaam; want allen hebben wij deel aan het éne Brood” (PC). „Is niet de kelk der zegening, dien wij zegenen, eene gemeenschap met het bloed van Christus? en het brood, dat wij breken, is het niet eene gemeenschap met het lichaam des Heeren? Dewijl het één brood is, zijn wij de velen één lichaam, allen wij die deel hebben aan het ééne brood.” — 1 Kor. 10:16, 17, Belg. PB.
34. Wat moet een persoon wanneer hij het Gedachtenisbrood eet, derhalve onderscheiden of erkennen ten einde zich geen oordeel op de hals te halen?
34 Derhalve moet dus een persoon die op het Gedachtenisfeest van het brood gebruikt, onderscheiden of erkennen dat er zulk een organisatie of gemeente is als „het lichaam van Christus”. Meer dan dat, door zich te beproeven of zich nauwkeurig te onderzoeken, moet hij zich er van vergewissen dat hij een lid van Christus’ lichaam is, dat hij een lid is van de gemeente van Christenen die geheel aan God zijn gewijd, door hem als zijn geestelijke kinderen zijn verwekt en met zijn heilige geest zijn gezalfd tot predikers en medeërfgenamen met Jezus, en die getrouw vasthouden aan Jezus als het ene Hoofd van hun gemeente of Lichaam. Wanneer hij aldus te werk gaat, belijdt hij vervolgens door het Gedachtenisbrood te eten, dat hij ook deel heeft aan het „lichaam des Heren”, dat wil zeggen, dat hij een lid er van is. Hij eet dan niet als een huichelaar of als iemand die geen onderscheidingsvermogen bezit en derhalve haalt hij zich niet het goddelijke oordeel tegen zichzelf op de hals.
35. Wat belijdt hij met betrekking tot het nieuwe verbond wanneer hij de Gedachteniswijn drinkt?
35 Wanneer zulk een Christen, die zich nauwkeurig heeft onderzocht, uit de wijnbeker van het Gedachtenisfeest drinkt, belijdt hij dat Jezus’ bloed het middel was om Gods nieuwe verbond in werking te doen treden. Tevens belijdt hij dat door middel van dit nieuwe verbond de goddelijke vergiffenis van zonden wordt verkregen en een volk uit alle natiën wordt genomen opdat het een volk voor Gods naam zal zijn en opdat zij die er toe behoren, als getuigen van Jehovah zullen optreden. — Hand. 15:14; Ex. 19:5, 6; 1 Petr. 2:9, 10.
36, 37. Wat wordt door de Gedachteniswijn nog meer aangeduid voor de persoon die deze wijn drinkt, en wat is hij daarom vast besloten te doen?
36 Nog iets: het uitgestorte bloed van Christus is een aanduiding van dood, niet slechts met het doel een nieuw verbond te maken over een dood slachtoffer, maar in de eerste plaats om Jehovah’s souvereiniteit, naam en woord te rechtvaardigen. En het „lichaam des Heren”, de leden van Christus’ lichaam, deelt in deze dood ter rechtvaardiging van Jehovah. Zij zijn met hem geplant in de gelijkheid van zijn dood, tezamen met hem begraven door een gemeenschappelijke doop in zijn dood, opdat zij in de gelijkheid van zijn opstanding opgewekt mogen worden tot hemels geestelijk leven. „Weet gij niet dat wij allen die in Christus Jezus zijn gedoopt, in zijn dood zijn gedoopt? Want wij zijn tezamen met hem begraven door de doop in de dood: . . . Want indien wij tezamen zijn geplant in de gelijkheid zijner dood, zullen wij het ook zijn in de gelijkheid zijner opstanding.” — Rom. 6:3-5, Dy.
37 Voor degene die de wijn drinkt, is de beker derhalve een afbeelding van het lijden dat door de hemelse Vader gelijk een drank is ingeschonken voor de gehele groep van de Christus, het Hoofd en het lichaam. Zoals Jezus in Gethsemane tot Petrus zeide: „Zou Ik de beker niet drinken, die de Vader Mij heeft gegeven?” Hij dronk hem en hij gaf de volgelingen die tot de dood getrouw zouden blijken te zijn en die in het bloed des Heren zouden delen, de volgende verzekering: „De beker, die Ik zal drinken, zult gij ook drinken en het doopsel dat Ik ontvang, zult ook Gij ondergaan” (Joh. 18:11, PC en Mark. 10:39, KB). Door uit de Gedachtenisbeker te drinken, belijdt iemand dat hij vast besloten is tot in de dood met Jezus te lijden.