’Kiest wie gij zult dienen’
1, 2. Hoe verschillen de huidige wereldleiders van de getuigen van Jehovah met betrekking tot hun respectieve denkwijzen?
HOE vreemd toch dat de hedendaagse wereldleiders geen acht hebben geslagen op de woorden van Jozua! Jozua diende immers dezelfde God die de leiders der christenheid beweren te dienen. Hij zeide: „’Vreest Jehovah en dient hem met rechtschapenheid en in waarheid en verwijdert de goden die uw voorvaderen aan de overzijde van de Rivier en in Egypte hebben gediend, en dient Jehovah. Indien het nu slecht is in uw ogen Jehovah te dienen, kiest dan heden zelf wie gij zult dienen, hetzij de goden die uw voorvaderen die aan de andere zijde van de Rivier waren, hebben gediend of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar aangaande mij en mijn huisgezin, wij zullen Jehovah dienen.’ Hierop antwoordde het volk en zeide: ’Het is ondenkbaar dat wij Jehovah zouden verlaten ten einde andere goden te dienen’” (Joz. 24:14-16, NW). Hoewel de wereldleiders er niet zo over denken, doen Jehovah’s getuigen dit echter wel. Tot op een zeker tijdstip in zijn leven maakte een ieder die nu tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen behoort, deel uit van de oude wereld. Maar zij zullen niet meer de goden dienen ten oosten van de rivier de Eufraat, Babylons goden, of die van Egypte, welke hun vertrouwen in militaire kracht stellen. In plaats daarvan hebben Jehovah’s getuigen gehoor gegeven aan de woorden: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen en geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” — Openb. 18:4, NW.
2 De „andere schapen” beseffen dat Jehovah, hun God, hen uit Babylon heeft gebracht. Zij kwamen uit eigen beweging en zullen Jehovah niet „verlaten ten einde andere goden te dienen.” Zij zien in dat het zegevierende koninkrijk van Jehovah God reeds in de hemelen is opgericht en bespeuren dat Satan, de „god dezer wereld,” naar beneden, naar de aarde is geworpen, en zij begrijpen dat ten gevolge van deze komst van de Duivel tot de aarde, de aardbewoners tegenwoordig in zo’n ellendige toestand verkeren. Doch spoedig zullen de Duivel en zijn gehele demonenorganisatie in de afgrond worden opgesloten omdat zij de Soevereine Regeerder van het universum, Jehovah, niet exclusief zijn toegewijd.
3-5. (a) Welke andere stappen van gehoorzaamheid worden terecht gedaan nadat iemand heeft verkozen zich aan Jehovah op te dragen? (b) Kan iemand terecht de noodzaak in water ondergedompeld te worden, in twijfel trekken, en waarom antwoordt gij aldus?
3 Mannen en vrouwen die wensen te leven, niet te sterven, moeten Jehovah exclusief zijn toegewijd. Uit eigen beweging moet elk van hen kiezen zijn leven aan Jehovah’s dienst op te dragen en zijn geboden op te volgen. Doordat hij Gods geboden opvolgt, geeft hij er blijk van dat hij God liefheeft; toont hij dat hij gehoorzaam Gods wil ten uitvoer brengt. „Wanneer gij mijn geboden in acht neemt, zult gij in mijn liefde blijven, evenals ik de geboden van de Vader in acht heb genomen en in zijn liefde blijf” (Joh. 15:10, NW). Hiermee worden alle geboden van Jehovah bedoeld. Sommigen willen graag uitkiezen welke geboden zij zullen nakomen. Iemand zal bijvoorbeeld zeggen dat het niet noodzakelijk is gedoopt te worden als symbool van het feit dat hij zich aan Jehovah God heeft opgedragen. Hij gaat van de gedachte uit dat hij Jehovah’s zegen wel zal verkrijgen en de nieuwe wereld van rechtvaardigheid wel zal binnengaan, wanneer hij maar met Jehovah’s getuigen is verbonden. Hij denkt: ’Ik wil me niet zo nauw met een organisatie verbinden, daarom zal ik me niet laten dopen; ik zal wel getuigenis geven, maar ik blijf een vrij man.’ De kwestie is niet met een organisatie verbonden te worden, maar deze: indien gij wilt leven, moet gij exclusief aan Jehovah God zijn toegewijd. Iemand die weigert gedoopt te worden, denkt dat hij door de doop verplichtingen aangaat en dat daardoor zijn verantwoordelijkheden groter worden. Bedenk echter dat hij die verantwoordelijkheden reeds heeft wanneer hij kennis bezit. Met God valt niet te marchanderen. Wenst hij leven, dan is hij Jehovah God exclusief toegewijd, onderhoudt zijn geboden en wandelt in de voetstappen van Christus Jezus, terwijl hij zich als een openlijke en openbare belijdenis van zijn opdracht vol blijdschap laat dopen.
4 Soms komt een reizende zonedienaar in een gemeente van vijfenvijftig verkondigers, die elke maand geregeld uittrekken, het goede nieuws van het Koninkrijk prediken en de dienst vol vreugde verrichten; maar wanneer hij de berichten nagaat, bemerkt hij dat twintig van de vijfenvijftig verkondigers niet zijn gedoopt. Hij vraagt zich af waarom dat zo is en vraagt naar de reden er van. Hij komt er achter dat zij de mening zijn toegedaan dat zij een te grote verantwoordelijkheid opgelegd krijgen wanneer zij hun opdracht aan Jehovah God symboliseren. Vraag u zelf eens af: Hebben zij Jehovah werkelijk lief? Stellen zij er belang in hem exclusief te zijn toegewijd, of willen zij graag met hun ene voet in de oude wereld blijven staan en met hun andere in de nieuwe? Wanneer Jehovah heeft bepaald dat zijn Zoon in water gedoopt moest worden, dan is dit stellig ter navolging voor elkeen die eeuwig in Gods nieuwe wereld wil leven. Geen enkel mens kan bepalen of de doop goed of verkeerd is. Iemand die zich aan Jehovah God opdraagt en leven in de nieuwe wereld wil ontvangen, dient te weten dat men gedoopt móet worden. Sommigen denken bij zich zelf dat het een dwaze formaliteit is, doch dit komt er op neer dat zij zeggen dat zij wijzer dan God zijn. Nonchalant concluderen zij dat het dopen een ouderwetse gewoonte is! Enkelen zeggen wellicht zelfs: „Dat is nu het enige punt waarmee ik het niet eens ben, voor de rest aanvaard ik Gods Woord.” Maar wanneer gij eens verder gaat graven zult gij bemerken dat hij het ook nog met zovele andere eenvoudige punten niet eens is, waardoor hij zich tot een criticus maakt en kritiek levert op de Schepper. Ja, en in dit geval is hij, de criticus, slechts een vat. Heeft het geschapene het recht dat wat de Soevereine Regeerder van een ieder van zijn schepselen eist, in twijfel te trekken, er kritiek op te leveren of er aanmerkingen op te maken? (Rom. 9:20, NW). Wanneer Jehovah aantoont dat de waterdoop een symbool van onze opdracht is, dan dient iedere christen zich hieraan stellig gaarne te onderwerpen.
5 Zeide Jezus niet: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en onderwijst hen al wat ik u heb geboden, na te komen. En, ziet! ik ben met u alle dagen tot de voleinding van het samenstel van dingen”? (Matth. 28:19, 20, NW) Een ieder die leven en Jehovah’s gunst wil verwerven, moet nederig zijn ten opzichte van Jehovah God en de voorziening erkennen welke zijn Zoon voor zijn verlossing heeft getroffen en terzelfder tijd Zijn geboden ten uitvoer brengen. Daarom zeide Petrus: „Hebt daarom berouw, en keert u om, zodat uw zonden uitgewist worden, opdat tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah en hij de Christus moge uitzenden die voor u was bestemd, namelijk, Jezus, die inderdaad in de hemel moet verblijven tot de tijden van het herstel aller dingen waarvan God heeft gesproken bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher. In feite heeft Mozes gezegd: ’Jehovah God zal voor u uit het midden van uw broeders een profeet doen voortkomen gelijk mij. Gij moet naar hem luisteren overeenkomstig alles wat hij tot u spreekt. Voorwaar, elke ziel die niet luistert naar die Profeet, zal volledig worden verdelgd uit het midden van het volk’” (Hand. 3:19-23, NW). luister daarom, want deze geboden zijn voor geen enkel schepsel te zwaar.
6. Hoe wordt inzicht verworven?
6 Er kunnen punten zijn die men niet begrijpt, punten die nu op dit ogenblik niet geheel duidelijk zijn. Maar het licht schijnt steeds helderder tot de volmaakte dag (Spr. 4:18. NBG). Hoe meer men Gods Woord bestudeert en overeenkomstig zijn geboden leeft, des te meer zal men tot het inzicht komen hoe redelijk die zijn, en dat eeuwig leven binnen elks bereik ligt. Gods Woord biedt meer dan slechts gezond verstand: Wijsheid van boven. Dat zij uw richtsnoer.
’NIET VAN DEZE WERELD’
7, 8. Welke juiste houding ten opzichte van „deze wereld” handhaaft iemand die zich aan Jehovah heeft opgedragen?
7 Jehovah’s getuigen zijn een vredelievend volk en het enige wat zij wensen, is exclusief aan Jehovah’s koninkrijkswerk te zijn toegewijd. Zij weten dat zij in hun positie op aarde God moeten vertegenwoordigen, maar dan ook alleen hem. Wereldse regeringen willen niet dat hun onderdanen neutraal zijn met betrekking tot deze wereld. Wanneer iemand echter Jehovah God exclusief is toegewijd, zal hij zich niet verwikkelen in de politiek, de religiën of de commerciële bewegingen dezer wereld. Hoewel hij zich in de wereld bevindt, maakt hij er geen deel van uit. Allen die zo’n geestesgesteldheid hebben, zoeken eerst het koninkrijk des hemels en Jehovah’s rechtvaardigheid en dan zal al het andere hun worden toegevoegd. — Matth. 6:33, NW.
8 Een christelijke bedienaar van het evangelie kan in deze tijd niet overeenkomstig de zedelijke maatstaven van de oude wereld leven, waar overspel en hoererij door de vingers wordt gezien en waar men vindt dat het flink staat dronken te zijn. Daar de goede raad welke Jehovah in zijn Woord heeft uiteengezet, in het vergeetboek is geraakt en in de wind wordt geslagen, neemt het aantal personen dat zich aan vergrijpen schuldig maakt, hand over hand toe. De leiders van welke natie ook maken zich eveneens steeds meer zorgen over de misdadigheid. Uit elke overtreding welke men tegen Gods Woord begaat, spreekt minachting voor de Soevereine Regeerder en de door hem op de troon geplaatste Christus. In de door Judas gegeven waarschuwing wordt beschreven hoe de wereldse goddeloosheid de gemeente van God kan binnendringen. En over hen die de ware volgelingen van Christus trachten te verderven, zeide hij: „Deze mensen zijn murmureerders, klagers over hun levenslot, die overeenkomstig hun begeerten te werk gaan, en hun mond spreekt opgeblazen dingen, terwijl zij, ter wille van persoonlijk voordeel, persoonlijkheden bewonderen” (Judas 16, NW). Zulke personen zijn Jehovah God vanzelfsprekend niet exclusief toegewijd, en in de Schrift wordt ons gezegd dat wij ons niet met dit slag van mensen kunnen inlaten, niet hun goden kunnen aanbidden of dienen, „opdat de toorn van Jehovah, uw God, niet tegen u ontbrande en hij u van de oppervlakte der bodem moet verdelgen.” — Deut. 6:15, NW.
SLAAF OF MEESTER?
9, 10. (a) Hoe kunnen wij het exclusief zijn van Jehovah omschrijven? (b) Hoe wordt door Christus Jezus en Satan een voorbeeld gegeven van een goede en een verkeerde handelwijze ten opzichte van Jehovah?
9 Het is een zeer belangrijk vereiste Jehovah God exclusief te zijn toegewijd. Laten wij het thans eens van Jehovah’s gezichtspunt uit beschouwen. „Exclusief” betekent, anderen buiten- of uitsluitend, enig of uitsluitend, of enig toegewijd aan. Behalve God kan niemand in zijn positie worden opgenomen. Hij is exclusief. Ieder ander staat buiten deze meest geëerde positie, welke hij alleen kan bekleden. Hij bekleedt zijn verheven plaats in het universum alleen. Hij zal niemand bij zich zelf insluiten. Zijn heerlijkheid deelt hij met geen ander. Christus Jezus besefte dat zijn Vader zulk een zeer exclusieve positie in het universum innam, en Paulus schreef hierover: Christus Jezus, „die, hoewel hij in Gods gedaante bestond, geen wederrechtelijke toeëigening overwoog, namelijk, dat hij gelijk aan God zou zijn. Neen, hij ontledigde zich en heeft de gedaante van een slaaf aangenomen en is in de gelijkenis van mensen verschenen. Meer nog, toen hij zich in de gedaante bevond als een mens, heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal” (Fil. 2:5-8, NW). Bovendien zeide Jezus zelf: „Ik ga heen tot de Vader, want de Vader is groter dan ik.” — Joh. 14:28, NW.
10 Satan de Duivel verkoos het te proberen Jehovah God uit deze exclusieve positie te dringen. Het spreekt vanzelf dat Satan Jehovah God niet exclusief is toegewijd, want hij overweegt het in alle ernst gelijk de Allerhoogste te zijn. Tevens heeft hij de idee in de geest van de gehele schepping post doen vatten dat zij als God zouden worden, het goed en kwaad kennend, met andere woorden, dat zij recht zouden spreken en zelf zouden beslissen wat in het universum goed en verkeerd is. Vandaar dat wij zo dikwijls geestelijken aantreffen die het Woord Gods bestrijden en betwisten, en beweren dat gedeelten van de bijbel slechts sprookjes zijn, waardoor zij zich zelf tot God hebben opgeworpen met de bevoegdheid aanmerkingen te maken op de Almachtige God en met hem te redetwisten. Hoe in en in trots!
11, 12. (a) Wat omvat een ware aanbidding van Jehovah? (b) Hoe laten liefde voor God en liefde voor de naaste zich vergelijken?
11 Iemand die nederig is en aan Jehovah is toegewijd, blaakt van ijver en is intens vroom. „Toewijding” betekent een sterke geneigdheid of innige verknochtheid; een vurige liefde of diepe genegenheid voor iemand. Toewijding staat in verband met iemands godsvrucht. Iemand die een begrip heeft van de ware religie, beoefent in deze tijd de ware aanbidding, zoals Jezus heeft voorzegd: „Het uur komt . . ., en is nu, waarop de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden met geest en waarheid, want de Vader zoekt ook zulken die hem aldus aanbidden” (Joh. 4:23, NW). Een ieder die Jehovah God exclusief is toegewijd, zal niet lijdzaam verdragen dat ook maar iets anders die toewijding zal verbreken of te gronde zal richten. Jehovah kan dat niet gedogen; daarom dient men er dan ook niets tussen te laten komen. Iemands toewijding aan Jehovah God moet van liefde brandend zijn. Het moet een vurige liefde zijn, een enkel gerichte liefde voor Jehovah God — geen liefde waarin iemand anders kan delen.
12 Exodus 34:14 wordt in een Franse vertaling (Abbé Drioux Version, 1884) als volgt weergegeven: „God wil op unieke wijze geliefd worden” — hij wil geheel afzonderlijk, volkomen op zich zelf staand geliefd worden. Toen Christus Jezus op aarde was, maakte hij gewag van twee geboden. Op de eerste plaats, zo zeide hij, moet gij de Vader met geheel uw hart, geest, ziel en sterkte liefhebben, en vervolgens: Hebt uw naaste lief als u zelf. Wederom neemt Jehovah God een enige of unieke positie in, exclusief, afgescheiden van alle andere liefde. Als Soeverein staat hij geheel op zich zelf en bevindt zich in een uitzonderlijke positie. De liefde gaat rechtstreeks naar hem en wel onverdeeld. Dat is nu exclusieve toewijding. Het daaraan gelijke tweede gebod luidt dat wij onze naasten liefhebben als ons zelf. Alhoewel deze liefde veel meer omvat en alle mensen insluit, die op hun beurt ons weer kunnen liefhebben, betonen wij deze onbaatzuchtige liefde toch niet op exclusieve wijze aan één menselijk schepsel. Onze liefde voor de naaste kan de gehele mensheid omvatten. Maar de Schepper alleen maakt aanspraak op exclusieve toewijding welke hém alleen terecht wordt gegeven. Hoewel het juist is onze naaste lief te hebben als ons zelf, is dit geen exclusieve liefde; wij aanbidden de naaste niet, maar betuigen hem slechts liefde. Met onze liefde ten opzichte van Jehovah, zijn aanbidding, dienst en gehoorzaamheid gemoeid, en hierin staat hij geen mededinging toe.
13, 14. Hoe wordt deze vergelijking door Jezus toegelicht? en hoe kunnen wij er voordeel van trekken door er thans een begrip van te hebben?
13 Jezus lichtte het beginsel van deze op één persoon gerichte liefde toe, want hij was zeer goed bekend met zijn Vader, zo goed dat hij kon zeggen, dat iemand wanneer hij de Zoon kende, ook de Vader kende. „Jezus zeide . . . ’Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij. Indien gijlieden mij hadt gekend, zoudt gij ook mijn Vader hebben gekend.’” Doordat Jezus toelichtte wat het beginsel van exclusieve toewijding aan Jehovah God en zijn koninkrijk inhield, vestigde hij er eveneens de aandacht op dat een grotere liefde voor het Koninkrijk en de rechtvaardiging van Jehovah’s naam belangrijker is dan de liefde voor de naaste. De enige manier waarop een schepsel thans tot de hemelse Vader kan komen, is door bemiddeling van de Zoon; daarom zeide Jezus: „Een ieder dan die zijn geloof in mij belijdt voor de mensen, zal ik ook mijn geloof in hem belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is.” En vervolgens zegt Jezus, om aan te tonen hoe groot deze liefde voor de Vader moet zijn, welke door bemiddeling van de Zoon wordt betoond: „Wie grotere genegenheid voor vader of moeder heeft dan voor mij, is mij niet waardig; en wie grotere genegenheid voor zoon of dochter heeft dan voor mij, is mij niet waardig. En al wie zijn martelpaal niet aanvaardt en mij niet navolgt, is mij niet waardig.” — Joh. 14:6, 7; Matth. 10:32, 37, 38, NW.
14 Na de door Jehovah gestreden ’oorlog te Armageddon’ zullen allen die in het leven zijn gebleven, hem kennen en hem hun eerste liefde geven. Zelfs nu moeten Jehovah’s getuigen hem door bemiddeling van de Zoon, Christus Jesus, zulk een liefde geven, en daardoor komen wij in een unieke verhouding tot onze Schepper te staan, want ’hij is een God die op unieke wijze geliefd wil worden.’ „De Vader zoekt ook zulken die hem aldus aanbidden.” Die aanbidding zal met geest en waarheid, exclusief zijn. Niemand anders is bij deze liefde en aanbidding betrokken; daarom staat ze geheel op zich zelf.
15. Hoe wordt op grond van de Schrift de positie van een slaaf op juiste wijze gezien?
15 In geval van zulk een exclusieve toewijding worden wij herinnerd aan nog een unieke verhouding tussen twee personen, die welke tussen meester en slaaf bestaat. Jehovah is de Meester omdat hij de Schepper, de Eigenaar is, en het schepsel, dat in het bezit van de Meester is, moet diens wil doen. Jehovah is de exclusieve en enige eigenaar van het schepsel. Hij heeft het gemaakt. Jehovah God heeft regelingen getroffen dat zijn Zoon het mensengeslacht zou kopen; daarom wordt er in de Schrift gezegd: „Gij werdt met een prijs gekocht; houdt er mee op slaven van mensen te worden” (1 Kor. 7:23, NW). In zijn brief aan de Korinthiërs geeft Paulus een zeer belangwekkende bespreking over slaven: „Een ieder blijve in de staat waarin hij werd geroepen. Werdt gij als een slaaf geroepen? Dit kwelle u niet; maar indien gij ook vrij kunt worden, grijp dan liever de gelegenheid aan. Want een ieder in de Heer die als een slaaf werd geroepen, is de vrijgelatene des Heren; evenzo is hij die als vrije werd geroepen, een slaaf van Christus. Gij werdt met een prijs gekocht; houdt er mee op slaven van mensen te worden. Broeders, een ieder blijve in de toestand waarin hij werd geroepen, verbonden met God.” — 1 Kor. 7:20-24, NW.
16. Wat geeft iemand in deze tijd te kennen wanneer hij verkiest een slaaf van Jehovah te zijn?
16 In de vroege christelijke tijden maakte het voor God of Christus Jezus geen verschil of de mensen nu vrijen of slaven waren want beide konden worden geroepen tot de hoge positie medeërfgenamen met Christus Jezus te zijn in hemelse heerlijkheid. Maar ongeacht in welke positie zij zich bevonden, gebondenen of vrijen, zij werden slaven van Christus en alleen op die manier konden zij met God verbonden worden. Ook nu maakt de persoon die tot Jehovah komt en zich door bemiddeling van Christus Jezus aan Jehovah’s dienst opdraagt, zich tot een slaaf van God. Een christen gaat hierin niet huichelachtig te werk, maar hij schept er oprecht behagen in de Soevereine Regeerder exclusief te zijn toegewijd en de wil van de Vader ten uitvoer te brengen, evenals de Zoon gehoorzaam de geboden van zijn Vader onderhield. Deze verhouding van slaaf tot meester spruit uit het hart voort. Het is het diepste verlangen van hem die zich heeft opgedragen. In zijn hart leeft de juiste geneigdheid tot God; het is voor hem iets natuurlijks de waarachtige God te willen gehoorzamen. Zulk een persoon heeft weloverwogen verkozen een slaaf te zijn. De persoon die zich heeft opgedragen, geeft er aldus zelf de voorkeur aan zich in deze verhouding van slaaf tot de rechtmatige Meester, Jehovah, te plaatsen.
’SLAAF VOOR ONBEPAALDE TIJD’
17, 18. (a) Waarom werd iemand vroeger in Israël „voor onbepaalde tijd” een slaaf? (b) Welke heilzame les kunnen christelijke bedienaren van thans uit dit gebruik van weleer trekken?
17 In de dagen van het Israël van weleer werd het soms noodzakelijk dat een Hebreeër zich in slavernij verkocht. Gods Woord zegt ons: „Ingeval gij een Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar lang een slaaf zijn maar in het zevende zal hij uitgaan als een die om niet is vrijgelaten. Indien hij alleen is binnengekomen, zal hij alleen weggaan. Indien hij een vrouw bezit, dan moet ook zijn vrouw met hem weggaan. Indien zijn meester hem een vrouw zou geven en zij hem zonen en dochters baart, zullen de vrouw en haar kinderen haar meester toebehoren en hij zal alleen weggaan. Maar indien de slaaf met klem zou zeggen: ’Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn zonen werkelijk lief; ik wil niet weggaan als een vrijgelatene.’ dan moet zijn meester hem tot God doen naderen en hem tegen de deur of de deurpost doen plaats nemen en zijn meester moet zijn oor met een priem doorsteken en hij moet voor onbepaalde tijd zijn slaaf zijn.” — Ex. 21:2-6, NW.
18 Het betreft hier een in slavernij verkerende man die zijn meester zo’n volledig toegewijd hart toedraagt dat hij zelfs zegt: ’Ik heb mijn meester werkelijk lief.’ Ook voor een christen is dit de juiste geestesgesteldheid. Hij dient te allen tijde te beseffen dat hij een slavenpositie bekleedt en hij dient er intens naar te verlangen zijn Meester, Jehovah, te dienen, want die heeft hem het leven en alle daarmede gepaard gaande zegeningen geschonken. Niemand dient ooit vrijgelaten te willen zijn uit de dienst van Jehovah God, ten einde zijn eigen weg te gaan. De Duivel heeft deze verkeerde wens het eerst gekoesterd en voor hem zal het op de vernietiging uitlopen.
19, 20. Hoe komt de vrijheid die iemand heeft om te kiezen, hier in onze studie ter sprake?
19 Jehovah God eist rechtens exclusieve toewijding. Maar toch moet men uit vrije wil verkiezen de Soevereine Regeerder van het universum aldus exclusief te zijn toegewijd; men zal er niet toe gedwongen worden. Men moet de wens koesteren zulk een toewijding te geven, het graag en met blijdschap te doen. Men zal zulk een positie niet opgedrongen krijgen, en ook niemand zal de dienst van Jehovah God met dwang opleggen. Maar iemand zal door de studie van Gods Woord de wens gaan koesteren Jehovah’s wil te doen; het is zijn geneigdheid, hij geeft er zijn voorkeur door te kennen volledig in harmonie met God en Gods voornemens te handelen en zijn slaaf te zijn, evenals het voor Jehovah’s Zoon Christus Jezus een lust was het gebod van zijn Vader na te komen.
20 Iemand die zich aan Jehovah’s dienst heeft opgedragen, is stellig te vergelijken met deze Hebreeuwse slaaf die zich bereid verklaard heeft voor onbepaalde tijd een slaaf te zijn. Voor leden van de maatschappij der nieuwe wereld betekent dit tot in eeuwigheid. Jehovah heeft de wereld zo liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon naar deze aarde heeft gezonden opdat de aardbewoners die het verkiezen in hem te geloven, eeuwig leven mogen hebben. Hij heeft regelingen getroffen dat zijn Zoon het mensengeslacht zou kopen. Er zullen velen zijn die zullen weigeren te erkennen dat zij slaven zijn, die niet door deze prijs gekocht willen worden en die zullen verkiezen hun eigen weg te gaan, maar hun weg, welke de weg „dezer wereld” is, zal op hun dood uitlopen. — Joh. 3:16; 1 Joh. 2:17, NW.
21. Welke verplichtingen brengt het met zich wanneer men kiest Jehovah te dienen?
21 „De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal verrotten” (Spr. 10:7). Wie het rantsoen afwijzen, zullen een eeuwige dood sterven en aldus worden verdelgd, terwijl zij nooit nog weer ergens zullen bestaan. Jehovah God heeft het aldus door bemiddeling van zijn profeet Jeremia laten optekenen: ’Zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is Jehovah der heirscharen’ (Jer. 51:57). Allen die hun leven aan de dienst van Jehovah God hebben opgedragen, moeten beseffen dat het een ernstige aangelegenheid is een christen te zijn, want Mozes heeft het als volgt onder woorden gebracht: „Gij moet de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen, want Jehovah zal degene die zijn naam op onwaardige wijze opneemt, niet ongestraft laten” (Ex. 20:7, NW). Iemand die zich aan Jehovah God heeft opgedragen en in water werd gedoopt, dient niet te denken dat God nu deswege verplicht is alles voor hem te doen. God zal stellig van zijn kant de overeenkomst nakomen door iemand te zegenen en voor hem te zorgen, maar de slaaf die zegt dat hij Jehovah God exclusief is toegewijd, moet ook van zijn kant de regeling nakomen. Hij moet er blijk van geven dat hij een gehoorzame slaaf van de Soevereine Regeerder is. Iemands leven is afhankelijk van de ware aanbidding die hij beoefent, en „de Vader zoekt ook zulken die hem aldus aanbidden,” want hij is „een God die exclusieve toewijding eist.”