Vragen van lezers
● Galaten 3:17 toont aan dat het Wetsverbond 430 jaren na het Abrahamietisch verbond werd gesloten. In Exodus 12:40 staat vermeld dat Israël 430 jaar in Egypte verbleef, aan het einde van welke periode het Wetsverbond werd gesloten. Toch werd het Abrahamietische verbond met Abraham gesloten eeuwen voordat zijn kleinzoon Jakob, of Israël, met zijn nakomelingen Egypte binnentrok om daar tijdelijk te verblijven. Hoe kon nu de tijd tussen het sluiten der twee verbonden dezelfde zijn als de tijd van het tijdelijke verblijf in Egypte? — R.D., Maryland.
Wij verwijzen u naar de „Tabel van markante historische data” die werd gepubliceerd in De Wachttoren van 15 sept. 1953 en daar zult gij zien dat aanhalingen uit de Schrift te kennen geven dat het Abrahamietische verbond in 1943 v. Chr. werd gesloten, in welk jaar Abraham ook Kanaän binnentrok en zijn verblijf aldaar begon. Dit kenmerkte het begin van de 430-jarige periode. Dertig jaren later, toen Izak bespot en gehoond werd door Ismaël, begon de 400-jarige periode van kwelling (Gen. 15:13; 21:8, 9; Hand. 7:6). In 1728 v. Chr. voegde Jakob zich met zijn gehele gezin bij zijn zoon Jozef in Egypte, om na een verblijf van 215 jaren te Kanaän, welk verblijf met Abraham was begonnen, het verblijf in Egypte te gaan beginnen. Toen duurde het nog eens 215 jaren voordat Israël, in 1513 v. Chr., uit het tijdelijke verblijf en de kwelling in Egypte werd bevrijd, op welke tijd het Wetsverbond met Israël werd bevestigd. De Schriftuurplaatsen waarop deze chronologie steunt, kunt u in bovengenoemde tabel vinden.
Daarom blijkt uit het Bijbelse bericht duidelijk dat er van het sluiten van het Abrahamietische verbond tot de instelling van het Wetsverbond 430 jaren verliepen, in overeenstemming met het bericht in Galaten 3:17. Hieruit blijkt ook duidelijk dat er een zich over 430 jaar uitstrekkende periode van vertoeven was, waarvan de helft in Kanaän en de helft in Egypte werd doorgebracht. Maar dit schijnt in tegenspraak te zijn met Exodus 12:40, waar staat: „De kinderen Israëls, die in Egypte woonden, vertoefden vierhonderd en dertig jaren” (KJ). De tegenspraak is slechts een haastig veronderstelde tegenspraak. De tekst zegt niet dat zij 430 jaren in Egypte woonden, maar dat zij gedurende een dergelijke periode slechts in een tijdelijke verblijfplaats vertoefden. De laatste helft van de periode woonden zij zeker in Egypte, maar dit geldt niet voor de gehele tijd. De wijze waarop de Septuaginta deze tekst vertolkt, geeft de juiste gedachte weer: „En het verblijf der kinderen Israëls, terwijl zij verbleven in het land Egypte en het land Chanaän, was vierhonderd en dertig jaar.”
De Septuaginta is een vertaling die in de tweede en derde eeuw voor Christus is gemaakt, het Exodus-gedeelte werd ongetwijfeld in de derde eeuw voltooid, en was gebaseerd op Hebreeuwse manuscripten die ouder waren dan die van de aanvaarde Masorethische Hebreeuwse tekst. Om deze reden kan ze in veel van haar weergaven heel goed nauwkeuriger zijn dan de Masorethische standaardtekst. De Samaritaanse Pentateuch, een Hebreeuwse tekst geschreven in Samaritaanse lettertekens en waarin af en toe enig Samaritaans idioom voorkomt, werd in de vijfde eeuw voor Christus vervaardigd en ook deze vertaling rekent het verblijf in Kanaän bij dat in Egypte. Het verblijf in Egypte en Kanaän tezamen was dus in totaal 430 jaren, en niet alleen de tijd die in Egypte werd doorgebracht. Vandaar dat de tijd tussen het sluiten der twee verbonden (430 jaar) niet dezelfde was als de tijd van het verblijf in Egypte (215 jaar), en er is geen tegenstrijdigheid tussen Galaten 3:17 en Exodus 12:40 als de laatste tekst goed wordt begrepen.
● In Mattheüs 5:22 staat: „Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Ráka! die zal strafbaar zijn door den groten raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur.” Wat zijn de drie gevaren waarvoor de overtreders hier worden gewaarschuwd? — T.C., Pennsylvania.
De New World Translation toont dat „gericht” en „groten raad” verwijzen naar rechtbanken en het „helse vuur” verwijst naar de Vallei van Hinnom, of Gehenna: „Een ieder die toornig op zijn broeder blijft zal verantwoording moeten afleggen voor de rechtbank; maar hij die zich met een verfoeilijk minachtend woord tot zijn broeder richt, zal verantwoording dienen af te leggen voor de Hoge Raad; terwijl wie ook maar zegt: ’Gij verachtelijke dwaas!’ wordt blootgesteld aan de vurige Gehenna.” De overtredingen nemen in genoemde volgorde in ernstigheid toe, en logischerwijze nemen degenen voor wie de overtreders verantwoording moeten afleggen of de straf die hen wordt opgelegd, evenredig in autoriteit of strengheid toe.
De rechtbank schijnt dezelfde te zijn als de plaatselijke rechtbanken waarover in Mattheüs 10:17 en Markus 13:9 wordt gesproken, en de voetnoot in de New World Translation bij „plaatselijke rechtbanken” in deze teksten, identificeert ze als „Kleinere Sanhedrins”. Sanhedrin betekent een vergadering of raad. De Mozaïsche Wet trof een voorziening voor plaatselijke rechtbanken, waarbij bekwame mannen de rechtszaken aan de poorten der steden aanhoorden. Deuteronomium 16:18 (NBG) beval: „Rechters en opzieners zult gij aanstellen in al de steden die de HERE, uw God, u geven zal, naar uw stammen; zij zullen het volk berechten met een rechtvaardige rechtspraak.” Deze plaatselijke rechtbanken hadden zelfs in moordzaken rechtsbevoegdheid en konden het doodvonnis uitspreken. Zij werden opnieuw opgericht door Ezra, na de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap, en het schijnt dat de Levieten op grote schaal werden gebruikt de dienstposities in deze rechtbanken in te nemen. — Deut. 19:12; 21:1, 2; 1 Kron. 23:4; 26:29; Ezra 7:25, 26.
In de tijd van Jezus en de apostelen waren deze plaatselijke rechtbanken of Kleinere Sanhedrins werkzaam, maar zij hadden duidelijk omschreven beperkingen ten gevolge van de Romeinse overheersing over Palestina. Volgens de Rabbijnen bestonden deze lagere rechtbanken uit 23 rechters in plaatsen waar 120 vertegenwoordigende mannen die door de rechtbank in verscheidene hoedanigheden en verschillende diensten werden gebruikt, maar in kleine plaatsjes waar dit aantal niet ter beschikking was, werden slechts 3 rechters gebruikt. Van Jeruzalem werd gezegd dat het twee rechtbanken met elk 23 rechters had, vermeerderd met 390 gerechtshoven van elk 3 rechters om de kleinere zaken te behandelen. De aantallen die door Josephus worden gegeven, verschillen, want hij beweert dat deze plaatselijke rechtbanken waren samengesteld uit 7 rechters, terwijl aan elk van hen 2 beambten die Levieten waren, werden toegewezen. Zaken die te moeilijk waren om door deze plaatselijke rechtbanken te worden beslist, werden aan het Grote Sanhedrin in Jeruzalem voorgelegd. — Josephus’ Oudheden, Boek 4, hoofdst. 8, blz. 54.
Het is het Grote Sanhedrin waarnaar in Mattheüs 5:22 als de „rechtbank” of „Hoge Raad” wordt verwezen, zoals wordt aangetoond door de voetnoot in de New World Translation. Meestal werd het slechts aangeduid met het Sanhedrin. Er wordt gewoonlijk aangenomen dat wanneer de Bijbel overpriesters en schriftgeleerden en ouderlingen met elkaar in verband brengt dat het dan op het Sanhedrin betrekking heeft, zoals in Mattheüs 16:21 (NW): „Van die tijd af begon Jezus Christus zijn discipelen aan te tonen dat hij naar Jeruzalem moest gaan en vele dingen moest lijden van de oudere mannen van aanzien en overpriesters en schriftgeleerden en gedood moest worden en op de derde dag opgewekt moest worden.” Er wordt beweerd dat de 71 leden van het Sanhedrin als volgt waren ingedeeld: 24 waren overpriesters, 24 ouderlingen of oudere mannen van aanzien, 22 waren schriftgeleerden of wetgeleerden, en de hogepriester maak het aantal 71 compleet. Een president en vice-president werden gekozen. Deze joodse Hoge Raad hoorde alleen die zaken waarin de lagere rechtbanken geen beslissing konden nemen en welke naar dit lichaam werden verwezen, en zaken die de ernstigste vergrijpen betroffen die rechtstreeks voor haar werden gebracht. Dit was speciaal het geval in zaken van godslastering of afvalligheid. — Matth. 26:57, 59-68; Joh. 19:7; Hand. 5:27-29; 6:11-15; 7:1, 54-60, NW.
De Joden geloven graag dat het Sanhedrin zijn oorsprong vond bij Mozes en de 70 die hij uitkoos om hem te helpen in de woestijn recht te spreken over de zaken die Israël aangingen (Num. 11:16, 17). Sommigen hebben zelfs verondersteld dat Jezus dit joodse lichaam verving toen hij zijn 70 discipelen uitzond om te prediken, aangezien Jezus als hun hoofd dit tot 71 zou maken (Luk. 10:1). De feiten geven echter te kennen dat het Sanhedrin zijn oorsprong vond onder de Griekse overheersing over Judea. Gedurende de Romeinse overheersing sprak het oordelen uit over zaken van leven en dood, maar het kon haar doodvonnissen niet voltrekken doch moest haar procedure aan een herziening door de Romeinse autoriteiten onderwerpen. — Joh. 18:28-40; 19:1-16, NW.
Ten slotte spreekt Mattheüs 5:22 over degenen die blootgesteld worden aan het „helse vuur” of „Gehenna”. Het gebruik van „helse vuur” geeft een verkeerde gedachte, want in het oorspronkelijke Grieks staat er gehenna van vuur; gehenna is het Griekse woord voor het Hebreeuwse geʹi-Hinnom, dat betekent „vallei van Hinnom”. Deze vallei lag ten westen en zuiden van het oude Jeruzalem. In de tijd van de latere koningen van Juda werd de vallei gebruikt voor de afgodische aanbidding van Molech, waarbij aan deze god door vuur menselijke offers werden gebracht (Joz. 15:8; 2 Kron. 28:3; 33:6; Jer. 7:31, 32; 32:35). Om te voorkomen dat het weer voor dergelijke verschrikkelijke religieuze doeleinden zou worden gebruikt, liet de getrouwe Koning Josia de vallei verontreinigen, en ze werd de vuilnisbelt en verbrandingsplaats voor het vuil van Jeruzalem (2 Kon. 23:10). De lichamen van dode dieren werden er in geworpen om verteerd te worden door de vuren die daar brandende werden gehouden en waaraan sulfur of zwavel werd toegevoegd ter bevordering van de verbranding. Zelfs lichamen van geëxecuteerde misdadigers die te gemeen werden geacht om een opstanding te ontvangen werden daarin geworpen. Indien de lichamen het vuur niet bereikten, maar op een vooruitstekende rand van het diepe ravijn bleven liggen, verteerden wormen ze. De laatste paragraaf van het materiaal dat het aanhangsel van de New World Translation over deze vallei heeft, vermeldt op bladzijde 767 (les 14 van de school der theocratische bediening):
„Er werden geen levende dieren of menselijke schepselen in Gehenna geworpen om levend verbrand of gefolterd te worden. Vandaar dat die plaats nooit een onzichtbare plaats zou kunnen symboliseren waar menselijke zielen voor eeuwig en altijd in letterlijk vuur worden gefolterd en aangevallen door eeuwige, onsterfelijke wormen (Jesaja 66:24). Omdat de hier neergeworpen dode misdadigers geen fatsoenlijke begrafenis werd vergund in een herinneringsgraf, waardoor de hoop op een opstanding wordt gesymboliseerd, werd Gehenna door Jezus en zijn discipelen gebruikt om eeuwige vernietiging te symboliseren, volkomen vernietiging uit Gods universum, of de ’tweede dood’, een eeuwige straf. Daarom werd wanneer iemand er toe werd veroordeeld dat zijn dode lichaam in Gehenna zou worden geworpen, dat als de ergste soort van straf beschouwd. Aan de letterlijke Gehenna en aan hetgeen er mede werd aangeduid, werd het symbool van de ’poel die brandt met vuur en zwavel’ ontleend, in Openbaring 19:20; 20:10, 14, 15; 21:8.”
In het voorgaande vers (Matth. 5:21) vestigt Jezus de aandacht op het welbekende feit dat al wie een moord pleegt rekenschap verschuldigd is aan de rechtbank, en dan voegt hij aan dit algemeen begrip de woorden van vers 22 toe om te tonen hoe veel strenger de nieuwe voorschriften waren die hij uitsprak. Men zou om een of andere reden boos kunnen worden, maar wanneer men in die geërgerde toestand blijft, zou dit de Duivel toegang kunnen verlenen en zonde tot resultaat kunnen hebben (Ef. 4:26 27, NW). Voortdurende toorn jegens een broeder maakt het derhalve noodzakelijk dat men wordt terechtgewezen, zoals door de rechtbank wordt gesymboliseerd. Wanneer die toorn zich uit in „een verfoeilijk minachtend woord”, zou dit zelfs ernstiger zijn en om een strengere terechtwijzing of bestraffing vragen, zoals dit wordt gesymboliseerd door de Hoge Raad of het joodse Hooggerechtshof, het Sanhedrin. Maar om een broeder te gaan oordelen als een „verachtelijke dwaas”, hetwelk Schriftuurlijk kan insluiten dat hij Jehovah God bespot en verloochent (Ps. 14:1), is uitermate ernstig en het kan iemand blootstellen aan eeuwige vernietiging, of, met andere woorden, „aan de vurige Gehenna.” Jezus gebruikte aldus dingen waarmee de joden bekend waren — de rechtbank en de Hoge Raad en de vurige Gehenna — om hen de toenemende zwaarte en strengheid van de straffen die het gevolg zouden zijn van zonden van toenemende ernstigheid, mede te delen.
● Wat is thans de betekenis van het gebod dat vrouwen hun haar niet mochten afknippen? — F.A., Tennessee.
Wat het afknippen van het haar van een vrouw aangaat, waarnaar in 1 Korinthe hoofdstuk 11 wordt verwezen, dit verwijst niet naar het knippen van het haar of het kort dragen van het haar voor het gemak terwijl het toch nog een vrouwelijk karakter heeft, maar naar het kort knippen er van gelijk het haar van een man, om zodoende op een man te gelijken en daardoor dit natuurlijke door God gegeven teken van onderworpenheid der vrouw aan de man en de onderworpenheid der kerk aan Christus, haar hoofd, te verwijderen.