-
Wat valt er te zeggen over hen die niet deel hebben?De Wachttoren 1952 | 15 maart
-
-
van het lichaam des Heren ten tijde van het Gedachtenisfeest, zijn alle schapen, het overblijfsel en de grote schare andere schapen, krachtig en gezond en op een energieke wijze levend ten aanzien van Gods dienst als getuigen van de universele souvereiniteit en de naam van Jehovah. Omdat zij het lichaam op de juiste wijze onderscheiden, leven zij in vrede en eensgezindheid met elkander ook al wonen zij in wereldse natiën die met elkaar in oorlog zijn en strijden om de overheersing van de aarde. Indien de honderden millioenen zogenaamde kerkleden en geestelijken van de Christenheid het lichaam van de Heer hadden onderscheiden en zich dienovereenkomstig hadden gedragen, zoals Jehovah’s getuigen zich gedurende de afgelopen twee wereldoorlogen hebben gedragen, dan zouden er niet van dergelijke wereldomvattende conflicten zijn geweest noch zou er de nachtmerrie bestaan van een derde wereldoorlog, waardoor tegenwoordig alle volken worden gekweld. De apostel Paulus schreef, ten einde de onenigheid, de onzedelijkheid en de sektegeest van de vroege gemeente van Christenen te Korinthe te verhelpen, zijn eerste brief aan hen en bracht het onderwerp van het avondmaal des Heren ter sprake. Paulus ontleende onderwijzingen aan de betekenis van de symbolen van het Gedachtenisfeest opdat die Christenen te Korinthe geholpen zouden worden het lichaam des Heren te onderscheiden en er vrede en eenheid onder hen bevorderd zou worden. — 1 Kor. 1:11-13; 3:3, 4; 5:1-13; 11:17-22; 2 Kor. 12:20, 21; 13:10.
10. (a) In overeenstemming met welk overeenkomstige beeld strijden de leden van het overblijfsel niet onderling? (b) Hoe werken zij met de andere schapen samen en hoe zullen zij met hen samenwerken?
10 De leden van het menselijke lichaam strijden niet onderling maar werken eensgezind voor de physieke gezondheid en het behoud van het lichaam. De ware leden van het lichaam van Christus zwichten niet voor de zelfzuchtige, verdeeldheid veroorzakende invloed van Satan en deze wereld, en strijden niet onderling. Evenmin strijden zij tegen de andere schapen des Heren. Daar het overblijfsel tegenwoordig deel heeft aan het ene Gedachtenisbrood, onderscheiden zij dat zij één lichaam zijn onder Jezus Christus, het Hoofd, en de ene dood met hem sterven tot rechtvaardiging van Jehovah. Daarom houden zij zich vervuld met de verenigende geest van God en gezamenlijk houden zij vast aan hun Hoofd Jezus Christus en aldus aanbidden zij God, maken zij een studie omtrent hem en dienen zij hem in een onverbreekbare eenheid en vrede en wederzijdse liefde. Zij erkennen de andere schapen, die hun Here Jezus Christus nu één kudde met hen heeft gemaakt, en vol liefde dienen zij de belangen van zijn aardse schapen. De andere schapen reageren gunstig op zulk een goedertierenheid. Zij en het overblijfsel spannen zich tezamen in om het „één kudde” onder de ene Ware Herder te doen blijven. Onder de bescherming en leiding van de Herder zullen zij tezamen door de beslissende oorlog van Armageddon heen komen en zij zullen de eeuwige bestemmingen ingaan die hun wachten in de schitterende nieuwe wereld van rein en eeuwig leven. Met dit prachtige vooruitzicht voor ogen komen zij dit jaar op donderdag, 10 april, na 6 uur n.m., plaatselijke tijd, tezamen voor de viering van het Gedachtenismaal.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1952 | 15 maart
-
-
Vragen van lezers
● Hoe kunnen wij Mattheüs 12:30 in overeenstemming brengen met Markus 9:39, 40? De laatste tekst is gebruikt ten einde argumenten aan te voeren ten gunste van alle verschillende religiën die in Jezus’ naam prediken. — R.K., Ohio.
Natuurlijk is Markus 9:39, 40 in overeenstemming met Mattheüs 12:30. In Mattheüs 12 toonden de Farizeeën dat zij niet aan Jezus’ zijde stonden vanwege hun valse beschuldigingen, en daarom zeide Jezus tot hen. „Hij die niet aan mijn zijde staat, is tegen mij, en hij die niet met mij vergadert, verstrooit” (Matth. 12:30, NW). De Farizeeën waren tegen hem en verstrooiden de Israëlieten bij hem vandaan. Maar in Markus 9 was de man over wie werd gesproken, een mede-Israëliet die Jezus niet in een verkeerd daglicht plaatste doch die in de macht van zijn naam geloofde en deze naam gebruikte om demonen uit te werpen. Het feit dat hij er in slaagde, toonde aan dat Jehovah God, Jezus’ Vader, de man niet afkeurde of in de steek liet. Hoe kon Jezus dus bezwaar maken? Het bericht toont aan dat hij het niet deed: „Johannes zeide tot hem: ’Onderwijzer, wij hebben een zekere man gezien die door het gebruik van uw naam demonen uitwierp, en wij poogden het hem te beletten, omdat hij ons niet vergezelde.’ Maar Jezus zeide: ’Poog niet het hem te beletten, want er is niemand die op grond van mijn naam een machtig werk zal doen, en mij spoedig daarna zal kunnen smaden, want hij die niet tegen ons is, is voor ons.’” — Mark. 9:38-40, NW.
Niet allen die in Jezus geloofden, volgden hem tezamen met de twaalf apostelen. Sommigen die Jezus wensten te volgen, werd gezegd naar huis terug te gaan en daar getuigenis van hem af te leggen (Mark. 5:18-20). Het was dus niet noodzakelijk dat deze man Jezus persoonlijk volgde om aan zijn zijde te zijn. Er waren slechts twee zijden in dit geschil, of voor of tegen Jezus, en daar hij niet tegen Jezus was, was hij voor hem. Sedert Pinksteren en de uitstorting van de geest op de getrouwen zou deze man zich met de
-