Feesten tot lof van Jehovah
„De feesttijden des HEREN, die gij zult uitroepen als heilige samenkomsten, zijn mijn feesttijden.” — Lev. 23:2.
1. Wanneer zijn feesten gelegenheden tot vreugde? Noem enkele joodse feesten.
FEESTEN zijn gelegenheden tot vreugde, zoals wij lezen in Deuteronomium 16:14, waar staat: „Gij zult u verheugen op uw feest.” Dit geldt in het bijzonder als een feest tot lof van Jehovah, de Almachtige God, wordt gevierd. Toen Jehovah zijn volk in het jaar 1513 v.G.T. tot een natie organiseerde, gaf hij hun vele feesten. Ze staan vermeld in Leviticus, hoofdstuk 23. Iedere zevende dag was een sabbat, een dag van volkomen rust, „een heilige samenkomst”. Het pascha werd op 14 Nisan gevierd, gevolgd door het feest der ongezuurde broden, dat zeven dagen duurde. Vijftig dagen na 16 Nisan, als de eerstelingen van de gerstoogst werden geofferd, was het feest der weken, ook bekend als het pinksterfeest. Op de eerste dag van de zevende maand was het feest der bazuinen en op de tiende dag vierde het volk de Grote Verzoendag. Deze cyclus van feesten werd besloten met de meest vreugdevolle van alle, het loofhuttenfeest, dat van de vijftiende tot de eenentwintigste van dezelfde maand werd gevierd, met een laatste heilige samenkomst op de tweeëntwintigste. In de loop der tijd werden er nog meer feesten aan toegevoegd, zoals de maandelijkse nieuwe maan, het purimfeest en het inwijdingsfeest, waardoor er dus nog meer dagen kwamen die speciaal tot aanbidding van Jehovah werden gehouden. — Num. 10:10.
2. (a) Wat leerde Jehovah zijn volk door middel van feesten? (b) Waarom bestuderen christenen thans feesten?
2 Deze feesten waren niet alleen gelegenheden tot vreugde en lichamelijke rust, doch waren in de eerste plaats gelegenheden tot religieuze en geestelijke opbouw. Het waren feesten van Jehovah, tot zijn lof en eer. Door middel van deze feesten onderwees Jehovah, de grote Koning en Wetgever, de Organisator van de natie, zijn volk in zijn goddelijke wil en voornemen, alsmede in vele fundamentele beginselen, en gaf hun de gelegenheid hun waardering en dankbaarheid jegens Jehovah voor zijn goedheid en barmhartigheid en voor alle zegeningen die hij gedurende het jaar had verschaft, tot uitdrukking te brengen. Bovendien, en dit is voor ons uitermate belangrijk, onderwijst Jehovah thans de christenen niet alleen in dezelfde beginselen, maar door middel van deze joodse feesten heeft hij ook vele profetieën gemaakt die in onze tijd in vervulling gaan. Met andere woorden, Jehovah heeft, met de mensen van een hele natie als acteurs, op het reusachtige toneel van het land Palestina, en speciaal van de stad Jeruzalem, taferelen voor het voetlicht gebracht, die „een schaduw . . . van de toekomstige goede dingen” zijn (Hebr. 10:1). Door de Israëlieten dus bij de viering van hun feesten gade te slaan, ontvangen wij thans onderricht over belangrijke dingen die in onze tijd zijn vervuld en worden ons bovendien vele lessen geleerd betreffende Jehovah’s wil, zijn voornemens en beginselen. Laten wij daarom nu op ons gemak gaan zitten en naar de spelers kijken terwijl zij de taferelen van elk van deze joodse feesten opvoeren.
DE SABBAT
3, 4. (a) Beschrijf een sabbatdag. (b) Waarom voelden de joden zich lichamelijk en geestelijk verkwikt door het houden van de sabbat?
3 „Zes dagen mag arbeid verricht worden, maar op den zevenden dag zal er een volkomen sabbat zijn: een heilige samenkomst; generlei arbeid zult gij verrichten, het is een sabbat voor den HERE in al uw woonplaatsen” (Lev. 23:3). Kort na hun bevrijding uit de slavernij in Egypte ontvingen de Israëlieten op weg naar de berg Sinaï een sabbatvoorschrift. Dit kwam volledig tot uitdrukking in het vierde van de Tien Geboden (Ex. 20:8-11). De sabbatdag begon bij zonsondergang van de zesde dag en duurde tot zonsondergang van de zevende dag. In Jezus’ tijd kondigden op de zesde dag zes harde stoten op de trompet, drie omstreeks het negende uur (3 n.m.) en drie bij zonsondergang, het begin ervan aan. De sabbat was een dag van volkomen rust, zelfs voor slaven en beesten. Het was Jehovah’s dag, een dag die hij opzij had gezet voor het onderhouden van bepaalde dingen. Als zij het doel van de sabbat zouden begrijpen en de dag gehoorzaam in acht zouden nemen, zou dit werkelijke vreugde met zich brengen (Jes. 58:13, 14). Het opzettelijk schenden van de sabbat zou echter de doodstraf tot gevolg hebben.
4 Na slaven onder de wrede Egyptische regering te zijn geweest, konden de Israëlieten de waarde van zulk een menslievende wet beseffen. Door met hun wereldse werk op te houden, konden de joden zich op het gebed, de aanbidding en meditatie over Gods Woord concentreren. De sabbat was in feite een dag van grote religieuze activiteit. De priesters hadden het drukker dan op de andere dagen van de week. Behalve de twee lammeren die dagelijks als een voortdurend brandoffer werden gebracht, moesten er nog twee worden geofferd (Num. 28:9, 10), en in de heilige plaats werden de twaalf toonbroden verwisseld (Lev. 24:5-8). Er werd een heilige samenkomst gehouden, een vergadering van openbare aanbidding en onderricht. Het volk werd in Gods wet onderwezen. In de tijd van Jezus’ apostelen werd Mozes „elke sabbat in de synagogen . . . voorgelezen”, zoals wij lezen in Handelingen 15:21. Wat een prachtige voorziening dat een hele natie iedere week een dag vrij had om haar God te aanbidden, samen te vergaderen en onderwezen te worden in Gods wetten, vrij van de dagelijkse arbeid en alle zorgen van dien! Het deed hun de goedheid van hun God, Jehovah, beseffen en herinnerde hen aan de wonderbaarlijke bevrijding uit Egyptische slavernij. Elke sabbat was verkwikkend voor het lichaam en iedereen voelde zich geestelijk opgebouwd.
5. (a) Wanneer gaat de wekelijkse sabbat in vervulling? (b) Welk doel wordt er door de grotere Sabbat gediend?
5 Het is goed te weten dat deze wekelijkse sabbat van de joden slechts „een schaduw [is] van de toekomstige goede dingen”. De bijbel geeft te kennen dat Jehovah de hemel en de aarde in zes dagen van elk 7000 jaar heeft geschapen. Op de zevende dag rustte Jehovah van zijn scheppingswerk en ging hij zijn sabbat binnen. De mensheid heeft echter geen vredige rust of sabbat met Jehovah in acht genomen, maar kwam door ongehoorzaamheid in slavernij aan zonde, onvolmaaktheid en de dood. Er zijn bijna zesduizend jaren van de zevende dag verstreken en er is nog slechts iets meer dan duizend jaar over. Toen Jezus over de wekelijkse sabbatdag sprak, zei hij: „De sabbat is ter wille van de mens ontstaan, en niet de mens ter wille van de sabbat.” Deze laatste duizend jaar zijn dus door Jehovah voor een speciaal doel gereserveerd, dat door de wekelijkse sabbat van de joden werd voorschaduwd, namelijk voor de regering van Christus Jezus, zijn Zoon, want Jezus zei vervolgens: „Derhalve is de Zoon des mensen Heer ook van de sabbat” (Mark. 2:27, 28). Het is een duizendjarige sabbat binnen Jehovah’s grote 700-jarige sabbat van rust. Evenals de wekelijkse sabbat, zal de grotere duizendjarige sabbat gewijd zijn aan de aanbidding van Jehovah en het opvoeden en onderwijzen van alle levenden — met inbegrip van hen die uit de herinneringsgraven worden opgewekt — in de rechtvaardige vereisten van Jehovah. — Hebr. 10:1; Gen. 2:1-3; Joh. 5:28, 29.
6. Waarom verrichtte Jezus vele werken van gezondmaking op de sabbat?
6 Destijds, in de jaren van 29 tot 33 G.T., heeft Jezus, speciaal op de sabbat, vele krachtige werken verricht. Hij deed de blinden zien en de doven horen, de kreupelen lopen en de zieken gezond worden, en hij wekte zelfs enkele personen uit de doden op. Zo voorschaduwde hij, welke wonderbaarlijke werken van bevrijding en verlichting hij gedurende de duizendjarige sabbatdag van zijn regering zal verrichten. Niemand zal de vrede en rust van deze dag mogen verstoren, zoals werd voorschaduwd door het ter dood brengen van alle sabbatschenders (Num. 15:32-36). Gedurende deze duizendjarige sabbat zal de mensheid ware verkwikking voor lichaam en geest ontvangen en geleidelijk tot volmaaktheid geraken, en in staat zijn ten volle van al het goede te genieten waarin Jehovah door bemiddeling van zijn Koning, Christus Jezus, voorziet, terwijl zij Hem van ganser harte aanbidding en gehoorzaamheid zullen schenken. Het is iets heerlijks te verwachten dat na zesduizend jaar van zwoegen en gevangenschap aan zonde, onvolmaaktheid en de dood onder Satans wrede heerschappij, de gelovige mensheid thans op de drempel van haar grootste bevrijding staat en een veel grotere sabbat zal genieten waarvan Gods Zoon Heer is. Wat een vreugdevolle dag!
NIEUWE MAAN EN HET FEEST DER BAZUINEN
7. Wat waren enkele van de aspecten die het feest van de nieuwe maan kenmerkten?
7 Op twee plaatsen geeft de wet van Mozes instructies over het in acht nemen van de nieuwe maan, die het begin van elke maand kenmerkte. Het geluid van trompetten moest worden gehoord en er moesten speciale offers worden gebracht, net als op andere vreugdedagen (Num. 10:10; 28:11-15). Na verloop van tijd ontwikkelde de viering van de nieuwe maan zich tot een belangrijk feest dat naast sabbatten en „feesttijden” wordt genoemd (Jes. 1:13; Ez. 46:1; Hos. 2:10 11). De Wet bepaalde niet dat elke soort van werk op de nieuwemaansdag van een gewone maand gestaakt moest worden. Wij bemerken echter dat de profeet Amos, in de negende eeuw v.G.T., de kooplieden berispte die vol verlangen het eind van de nieuwe maan tegemoet zagen opdat zij hun frauduleuze zaken konden hervatten, welk feit aantoont dat het de gewoonte was dat het volk op nieuwemaansdagen noch handel dreef noch werelds werk verrichtte, doch de dag met vergaderingen en omgang doorbracht. — Amos 8:5; 1 Sam. 20:5, 24.
8. (a) Waarom was het een gunstige gelegenheid tot religieus onderricht? (b) Wat kunnen christenen daaruit leren?
8 Evenals de sabbat was ook de nieuwe maan een dag voor speciale aanbidding en een gunstige gelegenheid voor openbaar onderricht in de tempel. Het was een drukke dag voor de profeten en andere dienstknechten van God, aangezien het de gewoonte was dat de mensen die problemen hadden, deze dienstknechten van God gingen opzoeken om persoonlijk onderricht en hulp te ontvangen (Ez. 46:1; 2 Kon. 4:22, 23). Er waren speciale bepalingen opgenomen voor de nieuwe maan van de zevende maand, Ethanim of Tisjri genaamd, en ze werd als een heilige samenkomst beschouwd. Er was nauwkeurig bepaald dat op deze dag generlei zware arbeid mocht worden verricht. Zo hadden de joden dus, behalve de tweeënvijftig wekelijkse sabbatten, nog twaalf speciale dagen per jaar meer om Jehovah te loven en te aanbidden en om onderricht in zijn Woord te ontvangen. Het feit dat Jehovah in zoveel religieus onderricht en religieuze activiteiten heeft voorzien, dient christenen thans te leren hoe belangrijk het is tijd te reserveren om, persoonlijk en met de christelijke gemeente, Jehovah te aanbidden en zijn Woord te bestuderen.
DE VERZOENDAG
9. (a) Wanneer was de verzoendag en wat werd er van alle mensen verlangd? (b) Vat de hoogtepunten van de verzoendag-procedure samen.
9 In de maand Ethanim, negen dagen na het vreugdevolle feest der bazuinen, stond er nog een feest op het programma. Het was de belangrijkste dag van Israël, de verzoendag, die op de tiende dag van de zevende maand moest worden gevierd. Er werd een heilige samenkomst gehouden en er werd generlei arbeid verricht. De Israëlieten moesten zich verootmoedigen, naar alle waarschijnlijkheid door te vasten. In Leviticus hoofdstuk 16 wordt de gang van zaken van de hele dag tot in de kleinste bijzonderheden uiteengezet. Ten einde het meeste voordeel uit deze studie te trekken, zouden wij u willen aanmoedigen het gehele hoofdstuk te lezen. Zoals u bemerkt, bood de hogepriester een jonge stier aan voor de zonden van Aäron en zijn huisgezin, en voor de stam Levi, en twee bokken, één, de bok „voor Jehovah”, die als zondoffer voor de rest van de natie moest worden geslacht, en de andere die als een levende bok „voor Azazel” moest worden bewaard. Na eerst met wierook het Heilige der heiligen van de tabernakel te zijn binnengegaan, bracht de hogepriester wat van het bloed van de twee zondoffers, eerst van de stier, daarna van de bok, in het Heilige der heiligen en sprenkelde dit vóór het deksel van de Ark. Later werden de karkassen van de dieren buiten het kamp gebracht en verbrand. Nadat de hogepriester alle zonden van het volk over de levende bok had beleden, werd deze in de wildernis geleid om nooit weer terug te keren. Nadien waste de hogepriester zich en verwisselde van klederen. Vervolgens werden er twee rammen ten brandoffer gebracht, één voor Aäron en zijn huis en de andere voor de rest van de natie.
10. Welk grotere doel werd er door de verzoendag gediend?
10 Hoewel de verzoendag in Israël geestelijk verheffend en aanmoedigend was, was hij een schaduw van iets veel groters en wees de joden op de Messias, de Bevrijder die moest komen, want hun dieroffers konden nooit werkelijk zonden wegnemen. Oprechte Hebreeën die de Wet naar hun beste vermogen onderhielden, konden begrijpen dat „mensen nimmer met dezelfde slachtoffers die zij van jaar tot jaar voortdurend brengen, degenen die toetreden, tot volmaaktheid brengen. Zou anders het brengen van de slachtoffers niet zijn opgehouden . . .? Integendeel, door deze slachtoffers is er van jaar tot jaar een herinnering aan zonden” (Hebr. 10:1-3). Door het brengen van de offers van de verzoendag gade te slaan, werden getrouwe joden ertoe geleid uit te zien naar de grotere Hogepriester met het betere slachtoffer, de werkelijke Hogepriester die zonden kon wegnemen. In de Psalmen wordt aangetoond dat de Losprijs zo kostbaar was dat deze volkomen buiten het bereik van een ieder van hen lag (Ps. 49:8, 9 7, 8). De apostel Paulus, een getrouwe Hebreeër, zei: „Dientengevolge is de Wet onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard zouden worden.” — Gal. 3:24.
11. Wat konden de slachtoffers niet voor de joden doen, doch welke voldoening verschaften ze?
11 De apostel ruimt derhalve heel veel plaats in zijn brief aan de Hebreeën in om de betekenis van deze dingen aan te tonen. Hij beschrijft de tabernakel en alles wat er in was en hoe de hogepriester hier slechts één dag in het jaar met het bloed van dieren binnenging ten einde niet alleen offers voor de zonden van het volk te brengen maar ook voor zichzelf, en zegt: „Aldus maakt de heilige geest duidelijk dat de weg tot in de heilige plaats nog niet openbaar was gemaakt zolang de eerste tent stond. Deze tent is een illustratie voor de bestemde tijd die er thans is.” Vervolgens wijst hij erop dat de offers die zij brachten „hem die heilige dienst verricht, niet tot volmaaktheid [kunnen] brengen met betrekking tot zijn geweten”. Als de hogepriester van Israël echter zijn diensten verrichtte, genoten de Israëlieten een zekere voldoening. Zij deden Gods wil voor hun tijd, want „het waren wettelijke vereisten betrekking hebbend op het vlees en opgelegd tot aan de bestemde tijd om dingen recht te zetten”. — Hebr. 9:1-10.
12. Wat werd door de tent in de wildernis bewerkstelligd?
12 Nu gaat de apostel verder met uit te leggen dat de dingen van de Wet, met inbegrip van de verzoendag, een illustratie van veel grootsere dingen vormden. Hij zegt: „Toen Christus echter gekomen is als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt, dat wil zeggen, niet van deze schepping, is hij, neen, niet met het bloed van bokken en van jonge stieren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding voor ons verkregen” (Hebr. 9:11, 12). De tent in de wildernis was een regeling van God waardoor de Israëlieten hem door bemiddeling van hun hogepriester konden naderen en op voorbeeldige wijze vergeving van zonde konden verkrijgen, waardoor zij, tot de tijd waarop hij het werkelijke slachtoffer zou verschaffen, in Gods gunst en in overeenstemming met hem zouden blijven. Gedurende deze tijd waren zij in vleselijk opzicht rein, want Paulus zegt dat zij zodanig geheiligd waren dat het vlees rein was. — Hebr. 9:13.
DE GROTERE TENT
13. (a) Wat is de „grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt”? (b) Wat wordt voor de aanbidders die tot deze tent naderen, bewerkstelligd?
13 Maar wat is nu „de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt”? Dit is geen letterlijk bouwwerk, doch Gods regeling tot verzoening van de mensheid. God heeft ook in de grote Hogepriester, Jezus, de Volmaakte, die geen offer voor zichzelf behoefde te brengen, voorzien; zijn slachtoffer kon de zonden van anderen bedekken. Door Jehovah’s voorziening werd hij opgewekt in de geest en verscheen hij in het werkelijke Heilige der heiligen, de hemel zelf, waar God een wettelijke regeling had getroffen waardoor hij de waarde van zijn offer kon aanbieden (Hebr. 9:24). Met betrekking hiertoe zegt Paulus: „Hoeveel te meer zal dan het bloed van de Christus, die door een eeuwige geest zichzelf zonder smet aan God heeft geofferd, ons geweten reinigen van dode werken, opdat wij heilige dienst voor de levende God kunnen verrichten?” (Hebr. 9:14) Zij die tot hem komen, ervaren derhalve meer dan reinheid van het vlees. Zij kunnen werkelijk rust hebben van het kwellende bewustzijn van zonde, en het goede geweten genieten waarom zij God door bemiddeling van Christus hebben verzocht. — 1 Petr. 3:21.
DE TEGENBEELDIGE VERZOENDAG
14. (a) Wanneer en waarmee begon de tegenbeeldige verzoendag? (b) Hoe diende Jezus als de bok „voor Azazel”? (c) Hoe werd er, doordat het bloed van de stier en de bok in het Heilige der heiligen werd gebracht, een beeld verschaft dat in hem in vervulling ging?
14 Israëls verzoendag nam de uren in beslag dat het op de tiende dag van de zevende maand licht was. Welke tijdsperiode wordt door de tegenbeeldige Grote Verzoendag in beslag genomen? Welnu, deze begon ten tijde van Jezus’ doop, toen hij zichzelf aanbood om Gods wil te doen door in de herfst van 29 G.T. een offerandelijke loopbaan te gaan volgen, net zoals in het geval van de stier en de twee bokken die op het altaar in de voorhof van de tabernakel werden aangeboden. De dag duurde voort tot in het jaar 33 G.T., gedurende welke tijd hij als de bok „voor Azazel” diende, waarbij hij onder door Satan ingestelde beproeving en wrede vervolgingen tot de dood, zijn volmaakte rechtschapenheid handhaafde en de zonden der mensen naar de „wildernis”, naar de eeuwige vergetelheid, wegdroeg (Jes. 53:3-7). Zijn gebeden, toewijding en rechtschapen gedrag behaagden Jehovah, evenals het geval was met de wierook die in het Heilige der heiligen werd gebracht, en hierdoor werd het voornaamste doel waarvoor Jezus naar de aarde was gekomen, namelijk om als Gods Rechtvaardiger op te treden, vervuld. De tegenbeeldige verzoendag omvatte zijn hemelvaart, welke parallel loopt met het in het Heilige der heiligen binnengaan van de hogepriester met het bloed van de stier en daarna van de bok. Jezus kwam rein, zuiver, thans gekleed in de verwisselde „klederen” van zijn heerlijkheid en onsterfelijkheid als Hogepriester voor eeuwig naar de wijze van Melchizédek, door zijn offerandelijke werk heen (Hebr. 6:20). Toen hij echter de waarde van zijn levensbloed in het Heilige der heiligen bracht, kwam er aan de tegenbeeldige verzoendag een einde.a
15. (a) Hoe geeft Paulus te kennen dat het aanbieden van de verdienste van Christus’ offer in de hemel iets anders was dan het aanwenden van voordelen van de tegenbeeldige verzoendag? (b) Hoe moeten zij die van de losprijs voordeel wensen te trekken geen „zwaar werk” verrichten doch zichzelf verootmoedigen?
15 De apostel Paulus toont aan dat het aanwenden van de voordelen van de Grote Verzoendag iets anders is, als hij vervolgens zegt: „En zoals het voor de mensen weggelegd is eens voor altijd te sterven [ten gevolge van Adams zonde], maar daarna een oordeel, zo werd ook de Christus eens voor altijd geofferd om de zonden van velen [die van Adam zonde hadden geërfd] te dragen, en de tweede maal dat hij verschijnt, zal het afgescheiden van zonde zijn en aan hen die vurig naar hem uitzien voor hun redding” (Hebr. 9:27, 28). Alle mensen zijn, doordat zij van hun voorvader Adam afstammen, onder de veroordeling van zonde gevallen. Door bemiddeling van Christus is er echter, afgezien van de Adamitische zonde, in een „oordeel” voorzien, zodat allen in de gelegenheid zijn van het onvermogen waaraan zij niet zelf schuld zijn, verlost te worden en ieder afzonderlijk kan bewijzen wat hij waard is (Rom. 8:20). Ten einde nut te hebben van de genezende kracht van de losprijs, moet deze ten behoeve van allen die er voordeel van willen trekken, worden aangewend. Zij kunnen niet zichzelf redden louter door de wetenschap dat de losprijs in de hemel is aangeboden. Zij moeten berouw hebben en door geloof en gehoorzaamheid rusten in de voorziening van Christus’ offer en zijn diensten als Hogepriester. Zij kunnen in het geheel geen „zwaar werk” ten behoeve van zichzelf verrichten door pogingen te doen zich door eigen werken te rechtvaardigen. De Hogepriester moet dus nog steeds werk verrichten dat bestaat in het aanwenden van de voordelen van zijn zondeverzoenend offer. — Hebr. 4:3, 10.
16. Toon aan hoe de losprijs volledig ten behoeve van de 144.000 wordt aangewend en dat dit niet het einde is van Christus’ gebruik van de losprijs.
16 Het aanwenden van Christus’ losprijs heeft twee aspecten, zoals er ook twee zondoffers op Israëls verzoendag waren. Nu hij de waarde van zijn menselijk leven aan zijn Vader Jehovah heeft betaald en het mensengeslacht heeft gekocht, moet Christus de voordelen van de losprijs thans ten behoeve van de mensheid aanwenden. Wij herinneren ons dat Aäron het bloed van de stier ten behoeve van de priesterstam Levi voor de ark van het verbond sprenkelde. Vanaf 33 G.T. tot op de huidige tijd heeft Christus vanuit de hemel zijn 144.000 gezalfde geestelijke broeders gezegend door de voordelen van zijn offer rechtstreeks ten behoeve van hen aan te wenden. Zij zijn in het nieuwe verbond gebracht om gedurende zijn duizendjarige sabbatregering koningen en priesters met Christus te zijn (Luk. 22:20; Openb. 20:6). Zij zijn echter niet de enigen die voordeel trekken van Christus’ offer. Het bloed van de bok voor Jehovah werd, na dat van de stier, voor het volk gesprenkeld. Christus’ offer was voor de gehele mensheid en moet onpartijdig ten behoeve van allen die geloof oefenen worden aangewend. Wanneer?
17. Wanneer worden de voordelen van de losprijs ten behoeve van de mensen op aarde aangewend, en wanneer zal het aanwenden van de voordelen van de Grote Verzoendag voltooid worden?
17 Het zal de duizend jaren van Christus’ regering in beslag nemen om de voordelen van zijn loskoopoffer ten behoeve van allen die dit door geloof aangrijpen, met inbegrip van hen die uit Sjeool of Hades worden opgewekt, aan te wenden (Openb. 20:13). Tegen het einde van de duizend jaar zal het zaad van Abraham alle geslachten der aarde zegeningen hebben gebracht (Gen. 12:3; 22:18). Allen die de zegeningen zullen benutten, zullen tot volmaaktheid worden gebracht. Dan zal het werk dat bestaat in het aanwenden van de voordelen van de Grote Verzoendag, voltooid zijn. De voordelen van Christus’ loskoopoffer zullen ten volle en onpartijdig zijn aangewend en het zal blijken dat Jehovah’s Grote Verzoendag niet tevergeefs is geweest.
EEN WOONPLAATS VOOR VOLMAAKTE MENSEN
18. Welke garantie is er dat de mensheid een paradijsaarde te wachten staat?
18 Jezus’ losprijs nu omvatte de koop van het mensengeslacht en bewerkt dat de mensen erdoor tot volmaaktheid worden gebracht. Hoe staat het echter met de aarde, het tehuis waarin zij moeten leven? Als wij naar Gods oorspronkelijke voornemen in de hof van Eden kijken, zien wij dat de hof een heiligdom was, een plaats waarin God door geest woonde. Het was een plaats van volmaaktheid en schoonheid, een passende omgeving voor hen die hun God in volmaakte heiligheid zouden dienen. Aangezien Jehovah wederom bij de mensen zal wonen en zij weer in een verhouding als van zonen tot hun vader zullen komen, volgt daaruit dat met de volmaakte mensheid er ook een paradijsaarde komt. Dit betekent dat de gehele aarde tot een paradijs zal worden gemaakt volgens het patroon van Jehovah, de grote Architect, die het oorspronkelijk zo heeft bedoeld. Hoe verheffend en aanmoedigend is het de profetische betekenis van de voorbeeldige verzoendag en de voordelen die daaruit voortvloeien, te begrijpen! — Rom. 8:20, 21.
HET PURIMFEEST
19. Wat zijn de historische feiten die tot het purimfeest leidden?
19 Omstreeks het jaar 474 v.G.T. werd er nog een feest aan de lijst van joodse feesten toegevoegd. De historische gebeurtenissen die Mordechai ertoe brachten dit tweedaagse feest, Purim genaamd, in te stellen, zijn van zulk een grote, profetische betekenis voor christenen in deze tijd dat wij ze graag met u willen bespreken. De joden stonden onder Perzisch bewind en waren overal over de 127 provincies verspreid. Een zekere Haman, een Amalekiet, iemand die de joden haatte, was het hoofd van alle vorsten van het Perzische rijk. Deze man had in zijn hart besloten alle joden in het hele Perzische rijk uit te roeien. Als een religieus en bijgelovig man vroeg hij zijn goden door het Pur of lot te werpen, op welke dag de joden naar zijn bevel zouden worden verdelgd. Het lot viel op de dertiende dag van de twaalfde maand, of Adar. Dit gaf hem ongeveer een jaar om de slachting voor te bereiden, daar het lot in de eerste maand was geworpen. Het gaf echter ook de joden de tijd zich tot hun God te wenden en om bevrijding te bidden en er zich op voor te bereiden. — Esther 9:20-22; 3:1-7.
20. Waarvan werden de joden valselijk beschuldigd? Met welke gevolgen?
20 Toen Haman nu de onder bijgelovige invloed gekozen datum wist, legde hij de koning zijn verzoek voor, waarbij hij de joden als een opruiend en gevaarlijk volk voorstelde dat de wetten van de koning niet gehoorzaamde, doch zijn eigen gebruiken had die van alle mensen verschilden. Haman zei dat het geld dat nodig was om de kosten van de slachting te bestrijden, ter beschikking stond — het zou de kroon niets kosten — en dat er tienduizend talenten zilver (ongeveer ƒ 30.443.040) in de schatkist van de koning gestort zouden worden. De koning willigde het verzoek in. De wet werd uitgevaardigd om de joden in het gehele Perzische rijk op de dertiende dag van Adar te doden. Het scheen dat Haman het toppunt van zijn glorie had bereikt. Doch de zaken namen een snelle keer. — Esther 3:9-15.
21. Hoe hebben de joden de aanval verijdeld, en wat was het resultaat? (b) Welke dagen werden voor dit feest gereserveerd, en waarom?
21 Door het onbevreesde optreden van koningin Esther, zelf een jodin, werd er een tegenwet uitgevaardigd waarbij de joden het recht werd verleend „hun leven te verdedigen, en alle gewapende macht van het volk en gewest, die hen zou benauwen, te verdelgen . . . op den dertienden dag der twaalfde maand, dat is de maand Adar”. Onder de voortreffelijke leiding van de getrouwe Mordechai bereidden de joden hun verdediging voor en toen de dag aanbrak, werden zij niet alleen door het Perzische volk geholpen maar ook, zo luidt het historische verslag, door „alle vorsten . . . en de stadhouders en de landvoogden en de ambtenaren des konings . . . want de schrik voor Mordechai was op hen gevallen. . . . en [zij] verdedigden hun leven en . . . zij doodden onder hun haters vijfenzeventigduizend”. In de burcht Susan duurde de strijd tot de volgende dag voort waarbij in totaal 810 vijanden werden gedood, met inbegrip van Hamans tien zonen. De joden in de provincies en in Susan hielden op respectievelijk de veertiende en vijftiende dag een feestmaal. Dientengevolge legde Mordechai hun de verplichting op jaarlijks de veertiende en vijftiende dag van de maand Adar te vieren en deze te maken „tot dagen van feestmaal en vreugde, waarop men elkander geschenken zou zenden en giften zou geven aan de armen”. De joden werden hierdoor ieder jaar aan hun bevrijding herinnerd en gaven Jehovah, de God van bevrijding, jaar na jaar lof en eer. — Esther 8:9 tot 9:22.
HEDENDAAGSE VERVULLING
22. (a) Wie worden door de joden afgebeeld? door Haman? (b) Welke valse beschuldigingen zijn er ingebracht?
22 Evenals de joden destijds in de dagen van Mordechai, werd het kleine aantal van Christus’ geestelijke broeders op aarde, het „overblijfsel” van het geestelijke Israël, ervan beschuldigd opruiend en een gevaar voor de veiligheid te zijn. De hedendaagse Haman-klasse, de religieuze leiders van de christenheid, hadden tot hun verdelging als getuigen van de Allerhoogste, Jehovah, besloten. Jezus Christus, die sinds 1914 over de gehele aarde koningsmacht uitoefent, zoals Ahasveros indertijd over het Perzische rijk, heeft dergelijke boosaardige aanslagen op het leven van het overblijfsel onder allerlei valse beschuldigingen, als een zware beproeving toegelaten. Doch evenals de Perzische koning de joden toestond voor hun leven te vechten, heeft ook Christus Jezus het overblijfsel toegestaan hun leven als getuigen van Jehovah tegen hun vijanden te verdedigen.
23. Hoe heeft het overblijfsel voor zijn leven gestreden?
23 Zouden de religieuze geestelijken van de christenheid, met behulp van de politieke staat, kans zien het overblijfsel als Jehovah’s getuigen te doden en hun werk dat bestaat in de prediking van Jehovah’s koninkrijk te doden? Nooit! Evenals de joden in de tijd van Ahasveros, heeft het volk van de Heer ijverig voor hun leven en rechten als predikers en getuigen gestreden, niet met materiële vernietigingswapens, doch met gebruikmaking van alle wettige middelen die hun ter beschikking staan, en met het „zwaard van de geest, dat is, Gods woord” (Ef. 6:13-17). Zij zijn vastberaden het goede nieuws van het opgerichte Koninkrijk blijven prediken. Met hun geestelijke wapens en met gebruikmaking van alle beschikbare wettige middelen hebben zij niet alleen hun geestelijke leven als getuigen van Jehovah en het recht om zijn naam over de gehele wereld te prediken, behouden, doch zij hebben symbolisch vele aanvallers „gedood” door de macht en invloed te doden van hun vijanden, die niet in staat waren hun predikingswerk te doden.
24. (a) Wat werd door het doden van de vijanden van de joden afgebeeld? (b) Wie sluiten zich bij het overblijfsel aan en staat het ter zijde, zoals in de voorafschaduwing?
24 Het werk van het overblijfsel heeft de invloed van de valse religie zozeer gedood dat duizenden rechtgeaarde mensen haar gelederen hebben verlaten en hun plaats aan de zijde van het overblijfsel hebben ingenomen, net als in de dagen van Mordechai: „Velen uit de volken des lands werden Joden” (Esther 8:17). Toen hadden zij gezien dat de gunst van de koning zich van Haman had afgekeerd en op de joden kwam te rusten en dat de koning zelfs maatregelen trof voor hun behoud. Zo zijn sinds 1931, en vooral sinds 1935, velen onder de indruk gekomen als zij het bewijs zagen van Gods gunst jegens het kleine overblijfsel van geestelijke joden. Zij hebben de strijd van het overblijfsel tegen de hele wereld om hun leven als Jehovah’s christelijke getuigen te redden, gadegeslagen. Er is een levendige belangstelling in hen gewekt voor de door het overblijfsel vastberaden volgehouden strijd voor ware aanbidding en reine morele beginselen. Zelfs enkele mannen met een hoge wereldse positie, zoals de vorsten en landvoogden in Mordechai’s tijd, hebben het overblijfsel in hun strijd met alle officiële of juridische hulp die zij konden verlenen, ter zijde gestaan. In de ogen van het overblijfsel en de „grote schare” mensen die zich bij het overblijfsel in de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk hebben aangesloten, hebben de tegenbeeldige religieuze leiders al geen macht en invloed meer, zijn zij dood, en het is nog slechts een kwestie van korte tijd totdat Jezus Christus, die bekleed is met koninklijke macht, in de strijd van Armageddon de totale verdelging van al zijn vijanden op aarde zal bewerkstelligen. Tot dan zullen nog velen meer zich aan de zijde van het overblijfsel scharen, zoals in het drama is afgebeeld. Zo heeft het in de oudheid gevierde purimfeest dus een tegenbeeldige betekenis die christenen in deze tijd de onwankelbare hoop op Gods overwinning over al zijn vijanden geeft.
HET INWIJDINGSFEEST
25. Wat maakte het noodzakelijk dat de tempel opnieuw moest worden ingewijd?
25 De achtergrond die tot het instellen van het inwijdingsfeest leidde, is heel interessant. In het jaar 198 v.G.T. kwam Palestina onder de regering van de Syrische koning, Antíochus III te staan. Zijn zoon, Antíochus IV Epíphanes, was een religieuze fanaticus. Hij stelde krachtige pogingen in het werk om de joden tot de Griekse religie te bekeren. Hij plunderde de tempel in Jeruzalem en stelde een hogepriester aan die het helleniserings- of vergrieksingsproces steunde. Zonder zich aan Jehovah te storen, wijdde hij de tempel opnieuw in en droeg deze aan de olympische Zeus, ofte wel Jupiter, op. Bovenop het grote altaar van Jehovah in de tempelvoorhof waar vroeger de dagelijkse brandoffers aan Jehovah werden gebracht, richtte hij een nieuw heidens altaar op. Ten slotte werd op 25 Kislev in 168 v.G.T. het eerste offer op dit heidense altaar gebracht, ter ere van Zeus van de Olympus in Griekenland. Afschriften van de Wet werden verbrand en het bezit van een exemplaar ervan kon met de dood worden gestraft. De besnijdenis was een halsmisdaad en de joden werden zelfs gedwongen varkensvlees te eten.
26. Waarom werd het inwijdingsfeest toegevoegd? Op welke datum werd het gevierd?
26 Deze ontwijding van het heiligdom van Jehovah en het met wreed geweld helleniseren van de joden leidde in het jaar 167 v.G.T. tot de opstand onder leiding van de Makkabeeën. Drie jaar lang voerden de Syriërs een verbitterde oorlog tegen de joden doch werden ten slotte, ondanks de overweldigende Syrische strijdmacht, verslagen. In 165 v.G.T. werd Jeruzalem door de joden heroverd en op 25 Kislev, of precies drie jaar nadat de Syriërs de tempel hadden ontwijd, werd het heiligdom gereinigd en opnieuw aan Jehovah opgedragen. Dit was een gedenkwaardige dag die zelfs tot op de huidige dag door de joden wordt herdacht. Jaar na jaar op de 25ste Kislev (november-december) hebben de joden de inwijding van de tempel gevierd. Het feest duurde acht dagen. Zij kwamen in de tempel of in de plaatselijke synagogen bijeen. Volgens de joodse overlevering was het een gelegenheid tot veel vreugde en feestelijkheid. Zo werd dus allengs het inwijdingsfeest aan de in de wet van Mozes reeds genoemde feesten toegevoegd.
27. Welke belangrijke les kunnen ware aanbidders over het vieren van feesten leren?
27 Het van heidense afgoderij reinigen van Jehovah’s tempel was stellig een goede reden om ieder jaar een vreugdevol feest te vieren. Jehovah heeft de tempel gespaard totdat de Messias was gekomen. Jezus Christus was gedurende de dagen van het inwijdingsfeest zelf in de tempel aanwezig (Joh. 10:22, 23). De joden handelden echter reeds lang voordien niet meer in overeenstemming met dit feest en hadden zelf de tempel dusdanig verontreinigd dat Jezus tot hen zei dat zij dit „huis van gebed” tot een „rovershol” maakten. Hun afval bracht hen er zelfs toe hun Messias te verwerpen, hetgeen weer tot gevolg had dat Jezus tot hen zei: „Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” Wij zien dus dat feesten alleen tot lof en eer van Jehovah zijn als zij die ze vieren ook in overeenstemming met de betekenis van het feest handelen (Matth. 21:13; 23:38). In het volgende artikel gaan wij nog een aansporende voorziening in verband met Jehovah’s „feesttijden” bespreken en zullen wij zien hoe Jehovah ze in vervulling doet gaan op een wijze die zijn naam eer aandoet.
[Voetnoten]
a Zie bladzijde 21, par. 43, van de tijdens de Tweede Wereldoorlog verschenen uitgave van De Wachttoren, getiteld „Verzoening”. (Vertaald uit The Watchtower van 1 september 1942, getiteld „Atonement for the New World”, Deel 3.) Ook blz. 42, par. 14, van het boek U kunt Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan.