-
Hoe ons geld God kan lovenDe Wachttoren 1953 | 15 juli
-
-
de expansie der ware aanbidding door onze tijd en energie er aan te besteden, zo worden wij eenmaal per jaar in de kolommen van De Wachttoren aan ons voorrecht herinnerd Jehovah met ons stoffelijk bezit te eren, evenals wij dit doen door onze stem, en wij worden er aan herinnerd dat wij het Genootschap er van in kennis stellen wat wij met betrekking hiertoe hopen te kunnen doen. — Spr. 3:9.
Dit is in geen enkel opzicht een verzoek om een toezegging van een bepaald bedrag aan geld want het Genootschap maakt aan het einde van het jaar geen vergelijkingen tussen de opgegeven en de ontvangen bedragen. Waarom vraagt het dan deze inlichtingen? Alleen vanwege het psychologische effect dat het op de gevers heeft? Neen, zulke wereldse wijsheid is voor het Genootschap niet de aanleiding. Het vraagt deze inlichtingen alleen maar opdat het plannen kan maken voor het werk van het aankomende jaar, opdat het zal weten wat het kan verwachten, daar de expansie voor een groot deel afhangt van het bedrag der ontvangen bijdragen.
En precies zoals een zendeling of pionierbedienaar zijn tijd op verstandige wijze moet indelen indien hij elke maand aan zijn uren-quotum wil voldoen, is het goed dat zij die niet in zo’n gunstige positie verkeren met betrekking tot de velddienst, maar het voorrecht hebben van hun middelen tot Jehovah’s dienst bij te dragen, voor zichzelf een begroting maken wat hun financiën aangaat. Dit is in overeenstemming met Paulus’ vermaning zoals wij die vinden in 1 Korinthe 16:2 (NW): „Een ieder van u legge elke eerste dag van de week in zijn eigen huis iets ter bewaring opzij naargelang hij voorspoedig is.”
Dit voorrecht is niet alleen weggelegd voor hen die gezegend zijn met een overvloed aan goederen van deze wereld, maar ook voor hen die maar de paar penningen van weinig waarde van de weduwe hebben, evenals de velddienst niet alleen is weggelegd voor hen die er al hun tijd aan kunnen besteden, maar ook voor hen die er een uur of twee per maand aan kunnen besteden (Mark. 12:41-44). En evenals wij onze activiteit met betrekking tot onze velddienst niet laten bepalen door wat anderen mogen denken, zo wordt ook het geven van materiële dingen niet beïnvloed door wat anderen denken: „Een ieder doe zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief” (2 Kor. 9:7, NW). Door het juiste gebruik van onze materiële goederen, de „onrechtvaardige rijkdommen,” kunnen wij Jehovah God en Christus Jezus tot onze vrienden maken en kunnen wij verzekerd zijn van permanente woningen wanneer dit oude samenstel van dingen wegsterft. Ook is het niet misplaatst op te merken dat het ook in deze zaak „gelukkiger is te geven dan te ontvangen”. — Hand. 20:35, NW.
Zij die in Nederland wonen en in deze aangelegenheid medewerking wensen te verlenen, kunnen hun kaart of brief zenden naar Watch Tower Bible & Tract Society, Koningslaan 1, Amsterdam-Zuid. Wanneer gij over deze „Goede hoop” schrijft, kan ongeveer het volgende worden vermeld: „Ik hoop dat ik gedurende de volgende twaalf maanden voor het werk dat bestaat in het loven van Jehovah het bedrag van ƒ . . . . zal kunnen bijdragen, welke bijdrage ik in zulke bedragen en op zulke tijdstippen zal overmaken als het mij gelegen blijkt te komen, en naarmate ik voorspoed heb door de onverdiende goedgunstigheid van Jehovah God door bemiddeling van Christus Jezus [Handtekening]”. Het zal goed zijn als herinnering voor uzelf een afschrift van uw kaart of brief te behouden. Op bladzijde 210 staat een lijst van andere bijkantoren, en een volledige lijst vindt u op de laatste bladzijde van het Jaarboek.
Daar Jehovah’s dienstknechten beseffen dat alles afhankelijk is van Zijn leiding en zegening, zullen zij zich te dien einde in een gemeenschappelijk gebed verenigen. — Psalm 127:1, AS.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1953 | 15 juli
-
-
Vragen van lezers
● Waarom wilden demonen, toen Christus op aarde was en hen uitdreef, in een vleselijk lichaam zijn? In één geval bijvoorbeeld, toen demonen bezit hadden genomen van mensen, smeekten zij om toestemming om een kudde zwijnen in te gaan. Waarom? — T.C., Pennsylvanië.
Het bericht over deze twee door demonen bezeten mannen is in Mattheüs 8:28-32 te vinden. Meer bijzonderheden worden in de verslagen van Markus en Lukas gegeven, hoewel de berichten zo luiden dat het lijkt als of er slechts één door demonen bezeten man was, waarschijnlijk omdat de man over wie zij spraken, degene was die in naam van hen beiden met Jezus sprak (Mark. 5:1-16; Luk. 8:26-35). Het bericht in Markus luidt gedeeltelijk: „Toen hij Jezus op een afstand in het oog kreeg, liep hij hard op hem toe en bewees hem eerbiedige hulde, en, toen hij met luide stem had uitgeroepen, zeide hij: ’Wat heb ik met u te doen, Jezus, Zoon van de Allerhoogste God? Ik laat u op God een eed doen mij niet te kwellen.’ Want hij had hem gezegd: ’Kom uit de man, gij onreine geest.’ Doch hij begon hem te vragen: ’Hoe heet gij?’ En hij zeide hem: ’Ik heet Legioen, omdat er velen van ons zijn.’ En hij verzocht hem vele keren dringend de geesten niet het land uit te sturen. Nu graasde er op de berg een grote kudde zwijnen. Daarom smeekten zij hem, zeggende: ’Zend ons in de zwijnen, opdat wij in hen kunnen varen.’ En hij stond het hun toe. Daarop kwamen de onreine geesten uit en voeren in de zwijnen, en de kudde stortte zich over de steile rotswand in de zee, ongeveer twee duizend van hen, en de een na de ander verdronken zij in de zee.” — Mark. 5:6-13, NW.
Waarom wilde het legioen van deze demonen of onreine geesten in de zwijnen gaan in plaats van alleen maar uitgeworpen te worden? Wel, hun ingaan in de zwijnen zou aan de waarnemers rondom op zeer krachtige wijze aantonen dat zij uit de mannen waren verdreven, en het zou het kwaad aantonen dat over vleselijke schepselen kwam die door demonen werden bezeten. Het zou zulke menselijke waarnemers de macht van Jezus over de demonen en tevens de demonische macht over vleselijke schepselen demonstreren. Dit alles kon Jezus’ voornemen dienen en zou kunnen verklaren waarom hij de onreine geesten toestond de zwijnen in te gaan, maar het verklaart niet waarom de demonen uit zichzelf de kudde zwijnen wensten in te varen. Zij hadden er geen belang bij Jezus’ macht over hen nog opvallender ten toon te spreiden. Wat zou dan de reden voor hun smeekbeden geweest kunnen zijn?
Het kan zijn dat zij er op een onnatuurlijke, sadistische wijze enig welbehagen uit ontvingen. Het was voor geestelijke schepselen niet natuurlijk een vleselijk lichaam binnen te dringen, nochtans is het duidelijk dat zij het bij tijden wilden doen. Voor de vloed van Noachs dagen verbonden opstandige engelen zich met Satan en materialiseerden zich in mensengedaante en woonden met vrouwen samen. Het was niet zomaar een tijdelijke materialisatie met het doel een openbaring aan de mens te geven, zoals getrouwe engelen dit van tijd tot tijd deden, maar het was van een meer blijvende aard, waardoor zij zich konden overgeven aan praktijken die van godswege niet voor hen waren bestemd. Voor een geestelijk schepsel handelden zij tegennatuurlijk, en zij brachten een nageslacht van bastaarden voort die sadistisch waren in hun tiranniserende optreden (Gen. 6:1-4). Jehovah God maakte door de Vloed, die de menselijke lichamen van vlees waarin zij zich hadden gematerialiseerd, vernietigde en hen dwong voor hun eigen behoud terug te keren tot hun geestelijke staat, al gauw een eind aan hun ongehoorzame, wellustige braspartij.
-