„Volgens zijn gewoonte”
„Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag de synagoge binnen en stond op om voor te lezen.” — Luk. 4:16, NW.
1. Welke boodschap had Johannes de Doper voor de mensen in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening?
IN HET vijftiende jaar van de regering van Tiberius Caesar te Rome kwam Gods bekendmaking tot Johannes, de zoon van de priester Zacharías. Deze kwam in de omtrek van de Jordaan en „predikte de doop als een symbool van berouw tot vergeving van zonden” (Luk. 3:3, NW). Johannes de Doper vertelde zijn toehoorders wat in het boek Jesaja (40:3) stond geschreven en zei: „Luistert! In de wildernis roept iemand: ’Bereidt de weg van Jehovah, maakt zijn paden recht’” (Luk. 3:4, NW). De reden hiervoor was dat er iets wonderbaarlijks zou gebeuren! Johannes zei: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matth. 3:2, NW). Wat een groot nieuws was dat voor het joodse volk! Zij moesten zich op de komst van hun koning voorbereiden. Symbolisch gesproken moest derhalve „elk ravijn . . . opgevuld en elke berg en heuvel geslecht worden, en de bochten moeten rechte wegen en de ruwe plaatsen effen wegen worden; en alle vlees zal Gods middel tot redding zien”. — Luk. 3:4-6, NW.
2. (a) Wat deden velen die Johannes’ prediking hoorden, en wie dachten zij dat hij wel eens kon zijn? (b) Hoe beantwoordde Johannes de vraag: „Zou hij misschien de Christus zijn?”
2 Grote mensenmenigten uit „Jeruzalem en heel Judéa en de gehele Jordaanstreek” gingen naar de wildernis toe om deze profeet, die „kleding van kameelhaar en een leren gordel om zijn lendenen” droeg, te zien. Zijn voedsel bestond voorts uit „sprinkhanen en wilde honing”. Wat een boodschap maakte Johannes evenwel bekend! Velen van zijn toehoorders reageerden er heel spontaan op. „Er werden mensen door hem gedoopt in de rivier de Jordaan, terwijl zij openlijk hun zonden beleden” (Matth. 3:4-6, NW). De scharen waren zeer opgewonden en werkelijk vol verwachting. Toen zij Johannes hoorden spreken en zagen hoe oprecht hij was, vroegen zij zich af wie Johannes zélf was. Zij dachten: „Zou hij misschien de Christus zijn?” (Luk. 3:15, NW). Johannes gaf ten antwoord: „Ik doop u wel met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik, en ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u met heilige geest en vuur dopen” (Luk. 3:16, NW). Johannes doelde op Jezus, de Zoon van God, die weldra naar hem toe zou komen om in water gedoopt te worden.
3. Welke wonderbaarlijke gebeurtenis deed zich voor toen Jezus door Johannes werd gedoopt?
3 Toen Johannes de Doper profeteerde dat de joden met heilige geest en vuur gedoopt zouden worden, was de Messias of Christus nog niet verschenen. Te bestemder tijd verscheen hij evenwel in hun midden. „Toen nu al het volk werd gedoopt, werd ook Jezus gedoopt, en terwijl hij bad, werd de hemel geopend en daalde de heilige geest in lichamelijke gedaante gelijk een duif op hem neer, en er kwam een stem uit de hemel: ’Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; ik heb u goedgekeurd’” (Luk. 3:21, 22, NW). Jezus was nu ongeveer dertig jaar oud. De mensen die Jezus kenden, verkeerden in de onderstelling dat hij de zoon van Jozef was. Jezus was echter de Zoon van God! Het was precies zoals de stem uit de hemel had gezegd. Eenendertig jaar daarvóór had een engel tot zijn maagdelijke moeder gezegd: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd.” — Luk. 1:35, NW.
JEZUS SCHENKT GOD HEERLIJKHEID
4. Vermeld in het kort onder welke omstandigheden Jezus drie maal door Satan werd verzocht.
4 Toen Jezus uit de rivier de Jordaan omhoogkwam, nadat hij er door Johannes de Doper volledig in was ondergedompeld, was hij met heilige geest vervuld. De geest van God leidde hem in de wildernis, waar hij veertig dagen achtereen bleef. Daar zette de Duivel door middel van drie verzoekingen alles op alles om Jezus, de zoon van God, van zijn Vader in de hemel af te keren. Eén verzoeking hield in dat Jezus, als een zoon van God, een steen in een brood zou moeten kunnen veranderen en aldus zijn veertigdaagse vasten zou verbreken. Jezus gaf echter het verstandige antwoord: „De mens moet niet van brood alleen leven.” De Duivel probeerde toen iets anders. In een ogenblik tijds toonde hij Jezus alle koninkrijken van de bewoonde aarde en zei tot hem: „’Ik zal u al deze autoriteit en de heerlijkheid ervan geven, want ze is mij overgegeven, en ik geef ze aan wie ik ook wens. Indien gij daarom een daad van aanbidding jegens mij verricht, zal het alles van u zijn.’ Jezus gaf hem ten antwoord: ’Er staat geschreven: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.”’” De Duivel slaagde er ook deze keer niet in Jezus tegen zijn Vader op te zetten. Nadat Jezus vervolgens op de kantelen van de tempel in Jeruzalem kwam te staan, zei de Duivel tot hem: „’Indien gij een zoon van God zijt, werp u dan van hier naar beneden; . . . Jezus gaf hem ten antwoord: ’Er is gezegd: „Gij moet Jehovah, uw God, niet op de proef stellen.”’” — Luk. 4:1-12, NW.
DE OPENBARE BEDIENING VAN JEZUS
5. Wat bevestigen alle vier de evangelieschrijvers betreffende Jezus?
5 Na deze drie verzoekingen door de Duivel keerde Jezus als overwinnaar naar het land Galiléa terug. Daar in Galiléa begon hij de mensen in de synagogen te onderwijzen en genoot hij de achting van allen. Na verloop van tijd reisde Jezus naar Nazareth. „Zo kwam hij te Nazareth, waar hij was grootgebracht, en hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag de synagoge binnen en stond op om voor te lezen” (Luk. 4:16, NW). Niet alleen volgens Lukas, maar ook volgens Matthéüs, Markus en Johannes is het gedurende geheel Jezus’ leven zijn gewoonte geweest in de verschillende steden van Palestina de synagogen te bezoeken. Toen hij nog als kind bij zijn ouders was, en ook later, als timmerman in Nazareth en na zijn doop in de rivier de Jordaan, was hij er nooit laks in op de sabbat in de synagoge of in de tempel te Jeruzalem met de joden bijeen te komen. Dit vormde voor hem de plaats waar hij Jehovah kon aanbidden en waar hij kon horen wat in Gods Woord der waarheid stond geschreven.
6, 7. (a) Hoe beschrijft Lukas een op de sabbatdag afgelegd bezoek van Jezus aan de synagoge te Nazareth? (b) Hoe reageerden degenen die op die speciale sabbatdag in de synagoge aanwezig waren? (c) Waarom hadden zij moeten weten dat Jezus een ongewone man was?
6 Op een zekere sabbatdag, waarover Lukas ons vertelt, bevond Jezus zich in de synagoge te Nazareth. De tempeldienaar overhandigde hem de rol van Jesaja, en Jezus opende de rol op de plaats die in onze bijbel hoofdstuk eenenzestig wordt genoemd en las vervolgens: „’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken.’ Hierna rolde hij de rol op, gaf ze aan de dienaar terug en ging zitten; en de ogen van allen in de synagoge waren oplettend op hem gevestigd. Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld’” (Luk. 4:18-21, NW). Wat zullen degenen die dit hoorden, Jezus verbaasd hebben aangestaard! Allen die deze woorden van de profeet Jesaja hoorden, geloofden dat deze waarheden eens in vervulling zouden gaan. Echter beslist niet in deze man! Stel je voor, deze Jezus had tot zijn dertigste jaar in Nazareth gewoond en de meeste aanwezigen in de synagoge kenden hem. Nu hoorden zij hem zeggen: „Heden is deze schriftuurplaats . . . vervuld.” Dat moet hen aan het denken hebben gebracht. Zij moesten deze man nu goed gadeslaan.
7 Toch „gaven [zij] allen een gunstig getuigenis omtrent hem en stonden verwonderd over de innemende woorden die uit zijn mond voortkwamen, en zij zeiden: ’Is dit niet een zoon van Jozef?’” (Luk. 4:22, NW) De joden van Nazareth, die hier in de synagoge bijeenwaren, hadden moeten weten dat Jezus een ongewone man was, want niet ver van Nazareth vandaan, ongeveer elf kilometer naar het noorden, in de Galilese stad Kana, had hij zijn eerste wonder verricht. Jezus was voor een huwelijksfeest uitgenodigd. De wijn die voor deze gelegenheid in huis was gehaald, raakte op en Jezus zei tot de mannen: „Vult de waterkruiken met water.” En zij vulden ze tot aan de rand. „En hij zei tot hen: ’Schept er nu wat uit en brengt het naar de feestleider.’ . . . Toen nu de feestleider het water dat in wijn was veranderd, proefde, maar niet wist waar het vandaan kwam, . . . riep de feestleider de bruidegom en zei tot hem: ’Ieder ander mens zet eerst de voortreffelijke wijn voor, en wanneer men dronken is, de mindere. Gij hebt de voortreffelijke wijn tot nu bewaard.’ Dit verrichtte Jezus te Kana in Galiléa als het begin van zijn tekenen, en hij maakte zijn heerlijkheid openbaar; en zijn discipelen stelden hun geloof in hem.” — Joh. 2:7-11, NW.
8. Wat hadden degenen die op die dag in de synagoge waren, nog meer over Jezus moeten weten?
8 De aanwezigen in de synagoge van Nazareth moeten ook hebben geweten dat toen Jezus enige tijd tevoren naar Jeruzalem was gegaan om er het Pascha te vieren, hij de handelaars uit de tempel had verdreven. „Hij [dreef] hen allen de tempel uit, met de schapen en runderen, en hij stortte de geldstukken van de geldwisselaars uit en keerde hun tafels om. En tot de duivenverkopers zei hij: ’Neemt deze dingen hier vandaan! Maakt het huis van mijn Vader niet langer tot een huis van koopwaar!’” (Joh. 2:15-17, NW) Zij moeten dat opwindende nieuws over de geldwisselaars hebben gehoord, want wij lezen dat de „Galileeërs . . . alle dingen hadden gezien die hij in Jeruzalem op het feest had gedaan” (Joh. 4:45, NW). Dan moeten zij ook hebben gehoord dat Jezus predikte dat het koninkrijk der hemelen was nabijgekomen (Matth. 4:17; Mark. 1:14, 15, NW). En naar alle waarschijnlijkheid hadden zij ook gehoord van het tweede wonder dat Jezus in Kana had verricht, de genezing van een jongen in Kapérnaüm nadat een dienaar van de koning Jezus in Kana had aangesproken. In hetzelfde uur dat Jezus tot de vader in Kana had gezegd: „Uw zoon leeft”, was de jongen in Kapérnaüm beter geworden. Dit wonder had tot resultaat dat deze dienaar „en zijn gehele huisgezin geloofden” (Joh. 4:46-54, NW). Dit soort van nieuws verbreidde zich snel en werd ook in Nazareth bekend.
9, 10. Beschrijf wat er vervolgens in die synagoge gebeurde, maar welke uitwerking had dit op Jezus’ bezoek aan de synagoge?
9 Op deze sabbatdag in de synagoge van Nazareth speelden al deze gebeurtenissen hun waarschijnlijk door het hoofd toen zij Jezus hoorden spreken en hem hoorden zeggen: „Ongetwijfeld zult gij deze illustratie op mij toepassen: ’Geneesheer, genees uzelf; doe alle dingen die, naar wij hebben gehoord, in Kapérnaüm zijn geschied, ook hier in uw eigen gebied’” (Luk. 4:23, NW). Jezus zei hun echter: „Voorwaar, ik zeg u, dat geen profeet in zijn eigen gebied wordt aanvaard” (Luk. 4:24, NW). Nadat Jezus melding had gemaakt van de dingen die in de dagen van Elia en Elisa waren gebeurd, werden „allen die zich in de synagoge bevonden . . . met toorn vervuld, en zij stonden op en joegen hem de stad uit, en zij brachten hem naar de vooruitspringende rand van de berg waarop hun stad was gebouwd, om hem in de afgrond te storten. Maar hij ging midden tussen hen door en vervolgde zijn weg” (Luk. 4:28-30, NW). Zelfs ondanks het feit dat de joden uit Nazareth Jezus deze keer trachtten te doden, keerde hij naar Nazareth terug, en ongeveer een jaar later ging hij, volgens zijn gewoonte, op de sabbat de synagoge binnen. Matthéüs schrijft: „Nadat hij in zijn eigen gebied was gekomen, onderwees hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: ’Waar heeft deze man die wijsheid en deze krachtige werken vandaan?’ . . . Maar Jezus zei tot hen: ’Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen gebied en in zijn eigen huis.’ En hij deed daar niet veel krachtige werken wegens hun ongeloof” (Matth. 13:54-58, NW). U gelieve op te merken dat Jezus, ondanks de poging die er was gedaan om hem te doden, „volgens zijn gewoonte” naar de synagoge in Nazareth terugging, waardoor hij in praktijk bracht wat hij had gepredikt, namelijk dat wij ’onze vijanden moeten liefhebben’. — Matth. 5:44, NW.
10 In Jezus’ dagen vormde de synagoge de wekelijkse vergaderplaats voor de aanbidders van God. Vandaar dat u Jezus op de sabbat daar kon aantreffen en kon zien onderwijzen. Wanneer hij in Jeruzalem was, ging hij naar de tempel om te onderwijzen. Jezus sprak grote mensenmenigten toe en zijn discipelen waren bij hem om hiervan te leren. Hij aarzelde ook niet de joodse religieuze leiders van zijn dagen de waarheid te vertellen en hen als huichelaars aan de kaak te stellen.
11. Waar predikte Jezus, behalve in de synagoge, nog meer, en welk antwoord gaf hij aan de overpriester die hem vragen stelde over zijn onderwijs?
11 Jezus predikte vanzelfsprekend op nog veel meer plaatsen dan in de synagogen. Hij onderwees grote mensenmenigten op de heuvelhellingen bij de Zee van Galiléa en langs de oever van dit meer. Ook heeft hij op de Olijfberg, in particuliere huizen en in de tempel vele gesprekken met zijn discipelen gevoerd. Maar op de sabbatdag kon u Jezus in het „huis van onze God” vinden, waar hij onderwees (Neh. 10:39, NW). Als bewijs hiervan lezen wij dat Jezus, toen hij kort voordat hij aan de martelpaal werd gehangen, voor de overpriester werd geleid, zonder aarzelen tot deze religieuze leider, die hem over zijn discipelen en zijn leer ondervroeg, zei: „Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb altijd onderwijs gegeven in een synagoge en in de tempel, waar alle joden bijeenkomen; en ik heb niets in het geheim gesproken. Waarom ondervraagt gij mij? Ondervraag hen die hebben gehoord wat ik tot hen heb gesproken. Zie! Zij weten wat ik heb gezegd.” — Joh. 18:19-21, NW.
12. (a) Op welke wijze brengen Jehovah’s getuigen in deze tijd hun predikingswerk ten uitvoer? (b) Hoe heeft een geschiedschrijver de organisatie van het vroege christendom beschreven?
12 Die mensen wisten, en ook Jehovah’s getuigen in deze tijd weten dit, dat het gedurende Jezus’ drie en een halfjarige bediening zijn gewoonte was de vergaderingen van Gods volk regelmatig te bezoeken en de aanwezigen aldaar in Gods Woord te onderwijzen. Daarom komen Jehovah’s getuigen in deze tijd regelmatig in hun Koninkrijkszalen bijeen en maken zij het tot hun gewoonte Gods Woord, de bijbel, te prediken en de mensen daarin te onderwijzen. Ook zij hebben „in het openbaar tot de wereld gesproken”, en de religieuze leiders van deze tijd weten dit. Meer dan 1.034.268 getuigen van Jehovah gaan elke maand gewoontegetrouw van huis tot huis en maken het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend. U zult bemerken dat zij van huis tot huis gaan en de bijbel zowel in particuliere huizen, met geïnteresseerde personen, als in hun Koninkrijkszalen bestuderen. Vanaf de tijd dat iemand zijn leven opdraagt om Jehovah’s wil te doen en evenals Jezus wordt gedoopt, moet hij er, evenals in het geval van de vroege christenen, blijk van geven God als een bedienaar van het evangelie te dienen. In het boek Outline of Historya wordt gezegd: „Wat duidelijk op de voorgrond treedt, is dat de leer van Jezus van Nazareth een profetische leer was van het nieuwe soort dat met de Hebreeuwse profeten was begonnen. Ze was niet priesterlijk, ze had geen gewijde tempel en geen altaar. Ze had geen riten en ceremoniën. Haar offer was ’een gebroken en berouwvol hart’. Haar enige organisatie was een organisatie van predikers en haar belangrijkste functie was de preek.”
EEN GOEDE GEWOONTE VOOR ONS
13. Welk goede voorbeeld heeft Jezus in zijn bediening gegeven dat in deze tijd nuttig is?
13 Vanaf de tijd dat Jezus na zijn doop in het najaar van 29 G.T. met zijn bediening begon, heeft hij zijn bediening nooit veronachtzaamd en heeft hij in het huis van God en op andere openbare plaatsen toespraken gehouden. Hij stelde hiermee een uitstekend voorbeeld voor christenen in deze tijd, want ook wij „dienen het huis van onze God niet te veronachtzamen” (Neh. 10:39, NW). Ook wij dienen kennis tot ons te nemen en te onderwijzen. In het huis van God leren wij de waarheid uit Gods geschreven Woord en hierdoor worden wij in staat gesteld betere toespraken te houden wanneer wij discipelen maken van mensen van alle naties der wereld en hen ertoe brengen het ware christelijke geloof te aanvaarden. — Matth. 28:19, NW.
14. Op welke wijze maken Jehovah’s getuigen in deze tijd een praktisch gebruik van de tijd die zij op de gemeentevergaderingen met elkaar doorbrengen?
14 In de gehele wereldomvattende organisatie van Jehovah’s getuigen zijn scholen georganiseerd, één in elke gemeente. Deze school wordt de Theocratische Bedieningsschool genoemd. Alle getuigen van Jehovah, en ook andere mensen die dit graag willen, kunnen in deze school worden ingeschreven. Op deze bedieningsschool kunt u leren hoe u zich moet uitdrukken wanneer u onderwijst. Om de beurt krijgen alle ingeschrevenen, zowel mannen als vrouwen, de gelegenheid op het podium te komen en in de Koninkrijkszaal een korte, op een schriftuurplaats gebaseerde toespraak te houden. Soms houden twee of drie personen een bijbelse bespreking op het podium, als waren zij bij iemand thuis. De bijbelse toespraken, zowel de openbare lezingen als de toespraakjes die bij de deuren worden gehouden, zijn op Gods Woord gebaseerd. Door van deze onderwijsmethode gebruik te maken, kan men discipelen van mensen uit alle naties maken. Dit is de wijze waarop Jezus zijn volgelingen kreeg. In deze tijd maken Jehovah’s getuigen van dezelfde methode gebruik om het hart van de mensen tot hun Schepper, Jehovah God, te keren.
15, 16. Wat doen Jehovah’s getuigen, na geleerd te hebben hoe zij moeten prediken en onderwijzen?
15 Jehovah’s getuigen weten dat geloof het resultaat is van wat wordt gehoord. Wil iemand iets horen, dan dient er een prediker te zijn. Doordat Jehovah’s getuigen het tot een gewoonte maken in het huis van God bijeen te komen, leren zij hoe zij moeten onderwijzen en prediken. Vanuit hun Koninkrijkszalen worden zij uitgezonden om te onderwijzen en te prediken, precies zoals de apostel Paulus zei dat dit zou gebeuren. „Hoe zullen zij . . . prediken indien zij niet zijn uitgezonden?” (Rom. 10:10-15, NW) Paulus legde hier de nadruk op datgene wat Jezus enkele dagen vóór zijn hemelvaart zei: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende.” — Matth. 28:19, NW.
16 Om in deze tijd een christelijke bedienaar van het evangelie te zijn, behoeft men niet op een kansel te staan en in een kerkgebouw een religieus publiek toe te spreken. Het betekent dat iedere individuele christen licht laat schijnen door de waarheid van Gods Woord bij elke gelegenheid te spreken. Zijn licht schijnt niet alleen in de vergaderplaats, „het huis van onze God”, waar hij gewoontegetrouw komt, maar ook wanneer hij waar dan ook in de gehele wereld een bijbelse toespraak houdt tot een individuele persoon of een klein groepje van personen. Laat u „uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven”? — Matth. 5:16, NW.
17. Welke uitnodiging laten Jehovah’s getuigen aan mensen van alle naties toekomen?
17 Alle mensen uit alle naties worden uitgenodigd zich met Jehovah’s getuigen in hun Koninkrijkszalen te verbinden en deel te nemen aan hun vijf bijbelse studievergaderingen, hetgeen tevens inhoudt dat zij zich als leerlingen op de theocratische bedieningsschool kunnen laten inschrijven. Deze leerzame bijbelvergaderingen worden elke week gehouden ten einde de geest van de aanwezigen op te bouwen en hen in staat te stellen een nauwkeurige kennis van het Woord van God tot zich te nemen. Bedenk wel dat Jezus „het huis van onze God” nooit heeft veronachtzaamd. Hij was daar „volgens zijn gewoonte” aanwezig om te leren en te onderwijzen. Wij doen er goed aan dit eveneens tot onze gewoonte te maken. Ook wij „dienen het huis van onze God niet te veronachtzamen”. Het is nodig dat wij de waarheid kennen. Laten wij daarheen gaan waar wij deze kunnen vinden.
[Voetnoot]
a Door H. G. Wells, derde uitgave, herzien en opnieuw gerangschikt door de auteur, blz. 522, 523, september 1921.