Zich opdragen aan God en wijding
„Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands.” — Ps. 40:8, 9.
1-3. Wie ontvangen thans een merkteken, en waar, en als een vervulling van welke profetieën?
GIJ ONTVANGT thans aan uw voorhoofd of aan uw rechterhand een merkteken. Het doet er niet toe of gij een man of een vrouw, een jongen of een meisje, een blanke of een kleurling zijt, gij zijt geen uitzondering. Het is het merkteken waardoor uw bestemming wordt bepaald, en de mogelijkheid die er bestaat dat gij leven in een reine, rechtvaardige nieuwe wereld ontvangt, hangt er van af. Wij leven in de tijd waarin merkwaardige profetieën in vervulling gaan, en juist dit feit maakt het passend te spreken over een symbolisch merkteken aan het voorhoofd of aan de hand.
2 De bejaarde banneling zag op het eiland Patmos, waar hij werd gevangen gehouden een vergadering van 144.000, die bovenop de berg Zion om hun Koning stonden, en zij hadden allen de naam van hun Vader op hun voorhoofd geschreven. Aan dit feit is het toe te schrijven dat er wordt gezegd: „Zij zullen tot in alle eeuwigheid als koningen regeren” (Openb. 14:1, 3; 22:4, 5, NW). Deze zelfde banneling zag in de reeks van visioenen die hij ontving, hoe in deze na-oorlogse jaren een „beeld van het wilde beest” zou worden gevormd, en dat overal de mensen er toe gedwongen zouden worden het te aanbidden, en aldus een „merkteken” zouden ontvangen „aan hun rechterhand of op hun voorhoofd . . . en opdat niemand zou kunnen kopen of verkopen, behalve een persoon die het merkteken, de naam van het wilde beest of het getal van zijn naam heeft”. Wee voor zulke getekenden! Zij moeten „drinken van de wijn des toorns van God, die onversneden in de beker zijner gramschap is ingeschonken”. — Openb. 13:15-17; 14:9, 10, NW.
3 Zeven eeuwen vroeger zag een andere banneling, een Hebreeuwse profeet te Babylon, de voorafbeeldingen van de verfoeilijke dingen die thans in de Christenheid worden gedaan, waardoor zij en haar aanhangers tot de vernietiging worden gedoemd. Een man, een schrijver die in linnen was gekleed, kwam echter juist op tijd zodat enkele mannen, vrouwen en kinderen konden worden gered. Hij ging voorop en zette een teken op hun voorhoofd opdat zij gespaard zouden worden door de zes scherprechters, die hem dicht op de voet volgden met verdervende wapenen en die het goddelijke bevel hadden ontvangen, alle mensen die niet gekentekend waren, of het nu oude mannen, jongelingen, meisjes, kleine kinderen of vrouwen waren, voor hun tempel of ergens anders in de stad te doden (Ezech. 9:1-7). In deze tijd is zonder mankeren het ene of het andere gedeelte van deze profetieën op u, ja op u, van toepassing. Hoe wordt gij dus gekentekend, ten leven of ten dode? Zorg er voor dat het ten leven is.
4. Hoe worden tot op heden bepaalde personen door letterlijke merktekens onderscheiden, en welk merkteken betekent ondergang en welk betekent leven?
4 Tot op deze tijd worden er bij de Hindoes en bij andere religie-aanhangers in India sectarische merktekens op het voorhoofd, de armen of andere lichaamsdelen aangebracht. Door dit merkteken wordt duidelijk te kennen gegeven wie een volgeling is van de god Wisjnoe, van Siva, van Brahma, of van een van de andere talrijke goden. Het is een oude gewoonte dat aanbidders van speciale afgoden het merkteken van hun afgod op een lichaamsdeel hebben hetwelk duidelijk zichtbaar is. In Bijbelse tijden was het ook de gewoonte, merktekens aan te brengen op dienstknechten en slaven, ten einde hen van de anderen te onderscheiden. Thans kentekent gij u zelf wellicht niet of laat gij niet toe dat u met zulk een letterlijk merkteken op uw lichaam wordt getekend, maar toch kunt gij er niet aan ontkomen in de Bijbelse betekenis tot een bepaalde bestemming te worden gekentekend. Dit merkteken is voor God, Hij die uw bestemming bepaalt, even duidelijk zichtbaar en te ontcijferen als het merkteken dat hij aan Kaïn stelde of voor Kaïn voorschreef, opdat niet iemand zichzelf recht zou verschaffen en hem die de moordenaar van Abel was, zou doden (Gen. 4:15). Gij zijt wellicht trots op het merkteken dat gij nu draagt, omdat het populair is en u in de gunst plaatst bij de machtigen die in deze wereld aan het bewind zijn. Gij zult er in deze wereld wellicht goedkeuring mee verwerven, er voorrechten en vooruitgang mee behalen, maar in de ogen van de Oppermachtige, die het lot van de natiën en de regeringen dezer wereld beslist, kan het u tot de vernietiging doemen. Wanneer gij op de wijze die hij goedkeurt, wordt gekentekend, betekent het leven voor u. Daardoor wordt voor u de weg geopend, de komende wereldcatastrophe van Armageddon te overleven en tot in de nieuwe wereld, die door hem wordt geschapen, te blijven leven.
5. Hoe kunnen wij tot een bestemming van leven in de nieuwe wereld worden gekentekend?
5 Hoe kunt gij en hoe kunnen de overigen van ons tot een bestemming van een voorspoedig leven in de rechtvaardige nieuwe wereld worden gekentekend? Dit kunt gij, door de slaven, de toegewijde dienstknechten, van de God van de nieuwe wereld te zijn. Gij kunt dit door het identificerende kenteken te hebben waardoor aan een ieder die wij ontmoeten, onmiskenbaar wordt getoond dat wij de Allerhoogste God toebehoren, wiens naam alleen Jehovah is (Ps. 83:19, Pa). Zijn grote tegenstander, wiens naam Satan de Duivel is, is de „god van dit samenstel van dingen”, zodat gij, wanneer gij de zaak van deze zelfzuchtige, corrupte oude wereld dient, haar god dient (2 Kor. 4:4, NW; Joh. 12:31). Wij moeten een keuze doen tussen deze twee elkaar bestrijdende goden, de machtige god van deze oude wereld of de Almachtige God van de eeuwigdurende nieuwe wereld. Wiens dienst zal het beste worden betaald, de beloning schenken die de moeite waard is? Natuurlijk die van de levende en waarachtige God, Jehovah, die de hem vijandig gezinde god en zijn oude wereld zal vernietigen, en de nieuwe wereld voor altijd zal oprichten. Wanneer wij besluiten voor leven in die nieuwe wereld te worden gekentekend, is het thans dringend noodzakelijk dat wij ons aan Jehovah God toewijden en hem toebehoren. Hoe? Doordat wij ons door bemiddeling van zijn Zoon en Hogepriester, Jezus Christus, aan hem opdragen. Er is geen andere weg waarop wij God kunnen naderen en in zijn dienst kunnen worden opgenomen.
6. Wie had Psalm 40:8, 9 op het oog, en wie werden door het wetsverbond tot priesters aangesteld voor de natie Israël?
6 Toen de geest der profetie de psalmist David de woorden liet optekenen die aan het hoofd van dit artikel worden aangehaald, had deze geest Gods Zoon en Hogepriester op het oog. David, van de stam van Juda en koning van Jeruzalem, sprak daar niet over zijn eigen komst om Gods wil te doen, maar hij sprak over zijn afstammeling die zowel Hogepriester als Koning zou worden en derhalve Davids Heer zou zijn, namelijk, Jezus Christus. Het was voor koning David en voor geheel Israël nodig dat er zulk een Hogepriester kwam. Zij leefden onder het oude verbond dat Jehovah God door bemiddeling van de profeet Mozes met de natie Israël had gesloten. Dit verbond stelde de manlijke leden van het geslacht van Aäron, Mozes’ broeder, aan tot priesters voor de natie. De overige mannen van de stam van Levi werden officieel Levieten genoemd, en zij werden aangesteld om de Aäronische priesterschap te dienen. Geregeld offerden zij dierlijke slachtoffers en het bloed van stieren en bokken voor de zonden van de natie Israël opdat de natie in het wetsverbond met God zou blijven.
7. Waarom voldeden de Joodse priesters niet, en hoe werd de passende hogepriester verwekt?
7 Geen van deze Joodse hogepriesters kon aan God een volmaakt menselijk offer brengen waardoor de schuld die de mensheid ten opzichte van God heeft, te niet gedaan kon worden, omdat alle Joodse priesters zondig en onvolmaakt waren, daar zij afstammelingen waren van de oorspronkelijke menselijke zondaren, Adam en Eva. Alleen hij die zulk een volmaakt slachtoffer kon brengen, kon Gods ware Hogepriester worden. Dat wat menselijkerwijze onmogelijk was, kon alleen door een wonder tot stand worden gebracht. Daarom zond God zijn Zoon in menselijke gedaante in deze wereld. Hij kwam niet uit de stam van Levi en uit het geslacht van Aäron, maar uit Davids koninklijke stam van Juda. Daar het oude wetsverbond geen hogepriester uit het geslacht van Aäron, de Leviet, verschafte die voldeed, verwekte God zijn aanvaardbare Hogepriester in de koninklijke geslachtslijn van David opdat deze Hogepriester zijn eigen volmaakte menselijke lichaam als een offer aan God zou kunnen aanbieden. Door middel van dit passende slachtoffer kon zijn Hogepriester als middelaar tussen God en de mensen optreden om een nieuw verbond op te richten, en hij kon door middel van zijn bloed het nieuwe verbond in werking doen treden en er de kracht aan verlenen, ware, blijvende vergeving van menselijke zonden tot stand te brengen. Verklarend hoe de nieuwe Hogepriester met dit levenreddende werk is begonnen, haalt de apostel Paulus een gedeelte aan uit Davids psalm en zegt dan:
8. Wat wordt er in Hebreeën 10:4-10 over zijn komst gezegd?
8 „Het is niet mogelijk dat het bloed van stieren en van bokken zonden wegneemt. Wanneer hij daarom in de wereld komt, zegt hij: ’„Gij hebt slachtoffer en offerande niet verlangd, maar gij hebt mij een lichaam bereid. Gij hebt volledige brandoffers en zondoffer niet goedgekeurd.” Toen zeide ik: „Zie! Hier ben ik (in de rol des boeks staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God.”’ Na eerst te hebben gezegd: ’Gij hebt slachtoffers en offeranden en volledige brandoffers en zondoffer’ — offers die overeenkomstig de Wet worden gebracht — ’niet verlangd noch goedgekeurd’, zegt hij vervolgens werkelijk: ’Zie! Hier ben ik om uw wil te doen.’ Hij schaft het eerste af opdat hij het tweede kan instellen. Krachtens de bovengenoemde ’wil’ zijn wij eenmaal voor altijd geheiligd door de offerande van het lichaam van Jezus Christus.” — Hebr. 10:4-10, NW; Ps. 40:6-8, LXX.
DE HANDELWIJZE DIE WIJ DIENEN NA TE VOLGEN
9. Hoe was Jezus reeds heilig ten tijde van deze komst, en hoe dienen wij daarom de stap waardoor hij aldus naar voren trad om Gods wil te doen, te noemen?
9 Hoe zullen wij dus de stap noemen die Jezus daar deed toen hij in het lichaam dat God voor hem had bereid opdat hij het op aarde zou gebruiken, kwam om Gods wil te doen? Doordat Jezus als een Jood werd geboren, behoorde hij reeds tot een natie die voor God heilig was, daar ze Gods uitverkoren volk was, de afstammelingen van zijn vriend Abraham uit de oudheid. Ook werd Jezus, daar hij Maria’s eerstgeboren zoon was, als baby van veertig dagen aan Jehovah God in zijn tempel voorgesteld. Het verslag hierover luidt: „Ook toen de dagen ten einde liepen waarin zij zich overeenkomstig de wet van Mozes dienden te reinigen, brachten zij hem naar Jeruzalem om hem aan Jehovah voor te stellen, zoals in de wet van Jehovah staat geschreven: ’Al wat manlijk is dat de baarmoeder opent, moet heilig worden genaamd voor Jehovah,’ en om offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet van Jehovah wordt gezegd: ’Een paar tortelduiven of twee jonge duiven’” (Luk. 2:22-24, NW). Betreffende zijn geboorte zeide de engel die ze aan Maria aankondigde: „Heilige geest zal over u komen, en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal datgene wat wordt geboren, heilig worden genoemd, Gods Zoon” (Luk. 1:35, NW). Krachtens al deze dingen was Jezus heilig en aan God toegewijd. Hoe zouden wij dus de stap kunnen noemen waardoor hij naar voren trad om Gods wil te doen, zoals in de rol des boeks, de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften, stond opgetekend? Deze stap was het aanbieden van zichzelf voor goddelijke dienst, en eiste van zijn zijde vastberadenheid. Deze stap was dus een opdragen van zichzelf aan het doen van al datgene wat van die tijd af Gods wil bleek te zijn.
10, 11. Hoe spraken wij gewoonlijk over deze stap die Jezus van zijn zijde deed, en welke plaats neemt dat woord of die uitdrukking in de Christelijke Geschriften in?
10 Gedurende vele jaren is het de gewoonte geweest over deze stap te spreken als Jezus’ wijding aan God. Volgens de ruime algemene betekenis waarin de woorden „wijding” en „wijden” tegenwoordig in het Nederlands worden gebruikt, zou deze uitdrukking passen. Maar de dingen in de Bijbel worden er door verward, daar de Bijbel er niet op deze wijze over spreekt. Het verbergt en doet afbreuk aan datgene waarover de Bijbel meer specifiek spreekt als wijden en wijding. Volgens de Engelse King James Vertaling komt het woord „wijden” in de Griekse Geschriften van de Bijbel zelden voor, daar het slechts tweemaal als volgt wordt aangetroffen: „Want de wet stelt mensen tot hogepriester, die zwakheid hebben; maar het woord der eed, die na de wet was, stelt de Zoon, die voor altijd is gewijd” (Hebr. 7:28). „Door een nieuwe en levende weg, die hij voor ons heeft gewijd, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees.” — Hebr. 10:20.
11 In de Nieuwe-Wereld-Vertaling van de Christelijke Griekse Geschriften komt het woord „wijden” in de tekst zelf in het geheel niet voor, en het woord wordt daarom niet gebruikt om iets te beschrijven wat Jezus of een van zijn discipelen heeft gedaan. De bovengenoemde verzen luiden in deze vertaling: „Want de Wet stelt mensen tot hogepriester aan die zwakheid hebben, maar het woord van de gezworen eed, die na de Wet kwam, stelt een Zoon aan, die in eeuwigheid is volmaakt” (Hebr. 7:28, NW). „Welke hij voor ons heeft geopend als een nieuwe en levende weg door het voorhangsel, namelijk, zijn vlees” (Hebr. 10:20, NW). Zelfs de Engelse Katholieke Douay Vertaling gebruikt niet het woord „wijden” in haar vertaling van de Christelijke Griekse Geschriften; en de Amerikaanse Standaard Vertaling gebruikt dit woord alleen in de kanttekeningen bij Johannes 10:36 en 17:17, 19; deze teksten luiden dan: „Zegt gij van hem die de Vader heeft gewijd en in de wereld heeft gezonden: Gij lastert, omdat ik heb gezegd: Ik ben de Zoon van God?” „Wijd hen in de waarheid; uw woord is waarheid. En in hun belang wijd ik mij, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.” Daarom zegt thans de Herziene Standaard Vertaling van 1946 „wijden” en „wijding” waar de vroegere Amerikaanse Standaard Vertaling „heiligen” en „heiliging” gebruikte. Deze beide moderne vertalingen gebruiken echter nog steeds het zelfstandige naamwoord „heiligen” in plaats van „gewijden”. Uit dit alles bemerken wij dus dat het woord „wijden” in alle Bijbelvertalingen voor iets anders wordt gebruikt dan onze eerste stap in de richting van het doen van Gods wil.
NIET ZICHZELF GEWIJD
12. Heeft Jezus zichzelf tot hogepriester aangesteld, en waarom matigde hij zich het priesterschap niet aan?
12 Ten bewijze hiervan vragen wij nu: Heeft Jezus zichzelf tot Gods hogepriester aangesteld, om evenals Aäron offers te brengen en evenals de priester Melchizedek uit de oudheid, de koning van Salem, te regeren? Het antwoord dat de Schrift zelf geeft, is, Neen. Dat voorrecht viel Jezus niet te beurt, ook al was hij Gods heilige Zoon. In Hebreeën 5:1-6 (NW) wordt medegedeeld: „Iedere hogepriester die uit het midden der mensen wordt genomen, wordt ten behoeve van mensen aangesteld over de dingen die met God in verband staan, opdat hij gaven en offers kan brengen voor de zonden. . . . Ook neemt een mens deze eer niet uit eigen beweging, maar alleen wanneer hij door God wordt geroepen, evenals ook Aäron. Zo heeft ook de Christus niet zichzelf verheerlijkt door hogepriester te worden, maar hij werd verheerlijkt door hem die ten aanzien van hem sprak: ’Gij zijt mij Zoon; heden ben ik uw Vader geworden.’ Zoals hij ook op een andere plaats zegt: ’Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de gelijkenis van Melchizedek.’” Voor Jezus’ tijd hadden mannen die hadden getracht zichzelf te wijden of zichzelf in het priesterschap te bevestigen, van God een passende bestraffing gekregen voor deze aanmatiging van hun zijde. Denk aan het geval van de Leviet Korach, van koning Saul en van koning Uzzia (Num. 16:1-35; 1 Sam. 13:1-14; 2 Kron. 26:16-21). Jezus kwam niet uit de stam van Levi, en was ook niet van het priesterlijke geslacht van Aäron. Daarom matigde hij het zich niet aan, zichzelf in het koninklijke priesterschap gelijk dat van Melchizedek plechtig te bevestigen, en aldus God voor te schrijven wat zijn wil ten aanzien van Jezus diende te zijn ten einde zekere persoonlijke eerzuchtige verlangens te bevredigen.
13. Hoe geraakten Aäron en zijn zonen, volgens de Schrift in het bezit van het priesterschap, en wie wijdde hen?
13 Laten wij het bericht over Aäron en zijn zonen eens onderzoeken en vaststellen of zij zichzelf tot het priesterschap uitkozen of zichzelf plechtig bevestigden in dat ambt. Toen Jehovah Mozes naar de Farao van Egypte zond, „zeide de HERE [Jehovah] tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een God gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn.” Later liet Jehovah toe dat Aäron Mozes vergezelde bij het beklimmen van de verboden berg Sinaï, en juist voordat hij het wetsverbond met Israël inwijdde, liet hij Aäron, twee van zijn zonen en zeventig oudsten het heilige grondgebied van de berg betreden (Ex. 7:1; 19:23, 24; 24:1, 2, 9-14). Toen Jehovah daarna bovenop Sinaï een persoonlijk onderhoud had met Mozes, benoemde hij uitdrukkelijk Aäron tot Israëls hogepriester en zijn vier zonen tot onderpriesters, en hij beval dat er priesterlijke klederen voor hen zouden worden gemaakt: „Dan zult gij daarmede uw broeder Aäron en zijn zonen bekleden en hen zalven, wijden en heiligen, zodat zij voor Mij het priesterambt bekleden kunnen” (Ex. 27:21 tot 28:41, NBG). Hieruit blijkt dat deze mannen niet waren gemachtigd, het priesterschap van Gods wetsverbond uit eigen beweging op zich te nemen. Neen, zij moesten eerst geroepen en uitgekozen worden en dan zou God hen, door bemiddeling van zijn zichtbare tussenpersoon of dienstknecht Mozes, wijden en in hun ambt bevestigen.
14. Hoe worden de uitdrukkingen „wijden” en „wijding” in Exodus, hoofdstuk 29, en in Leviticus, hoofdstuk 8, gebruikt?
14 Zowel in Exodus, hoofdstuk 29, als in Leviticus, hoofdstuk 8, heeft Mozes een verslag opgetekend over de wijdingsplechtigheid waardoor Aäron en zijn zonen in hun ambt bevestigd moesten worden. Een van de rammen die dan moest worden geofferd, werd de „wijdingsram” genoemd, waarmede niet werd bedoeld dat het een gewijde ram was, maar dat het een ram was die werd gebruikt om Aäron en zijn zonen te wijden. De korf waarin het brood was dat tezamen met deze ram werd gebruikt, werd de „wijdingskorf” genoemd. Nadat Mozes dus Aäron zijn schitterende priesterlijke klederen had aangedaan en hem vervolgens als hogepriester had gezalfd, en nadat hij Aärons zonen in priesterlijke klederen had gekleed, moest hij met de installatie-plechtigheid voortgaan: „Zo zult gij Aäron en zijn zonen wijden.” God zeide tot Mozes over de opvolgers van Aäron: „De heilige klederen nu van Aäron zullen voor zijn zonen na hem zijn, om hen daarin te zalven en te wijden. Zeven dagen zal de priester, die uit zijn zonen in zijn plaats komen zal naar de tent der samenkomst, om in het heiligdom dienst te doen, ze aantrekken” (Ex. 29:9, 29, 30, NBG; 29:22, 34, LV; Lev. 8:22, 28-31, LV). Dienovereenkomstig had het woord „wijden” een betekenis die beperkt was tot het plechtig bevestigen van mannen in het priesterschap; en Jehovah God installeerde zijn priesters op zijn wijze.a
15. Wat is hier de oorspronkelijke Hebreeuwse uitdrukking, hoe is deze uitdrukking door verscheidene vertalers vertolkt, en wat betekent ze?
15 Ons Nederlandse woord „wijden” is in werkelijkheid een vertaling van een groep Hebreeuwse woorden die letterlijk de betekenis hebben van „de hand vullen”, dat wil zeggen, volledige macht geven in handen van hen die in een ambt zullen dienen. Ten einde dit af te beelden, werd de wijdingsram gedood en in stukken gesneden, en werden door Mozes gedeelten er van tezamen met bepaalde gebakken goederen uit de wijdingskorf op de handen van Aäron en zijn zonen gelegd en bewogen voor het aangezicht van Jehovah. Daarna werden de dingen die waren bewogen, verbrand „op het altaar op het brandoffer . . .; het was een wijdingsoffer [een installatie-offer, AV] tot een liefelijken reuk; een vuuroffer was het voor den HERE [Jehovah]” (Ex. 29:19-25; Lev. 8:22-28, NBG). De Griekse Septuaginta vertaling en de Nederlandse Statenvertaling geven de Hebreeuwse uitdrukking „de hand vullen (of vol maken)” letterlijk weer; maar moderne vertalers of vertalingen, zoals Obbink, de Petrus Canisius Vertaling, Moffatt, Een Amerikaanse Vertaling, Crampon en Byington zijn geneigd het met „aanstellen” of „installeren” te vertolken. De Latijnse, Vulgaat, de Katholieke Belgische en Nederlandse Professorenbijbels, en Young vertolken het met „de hand wijden”. Wanneer God ons uitkiest en roept voor zijn dienst en wanneer hij daarna onze bereidwillige handen vult en ze macht verleent, aldus ons machtigend, hebben wij werkelijk van de ware bron autoriteit ontvangen en wij kunnen met vertrouwen handelen, want God ondersteunt ons.
16. Hoe lang duurde de voorbeeldige installatie-plechtigheid?
16 De voorbeeldige installatie-plechtigheid duurde destijds zeven dagen. Mozes kreeg de opdracht: „Gij zult voor Aäron en zijn zonen zó doen, naar alles wat Ik u geboden heb; gedurende zeven dagen zult gij hen wijden. Dagelijks zult gij een stier als zondoffer ter verzoening bereiden en het altaar ontzondigen, doordat gij er verzoening overdoet; gij zult het zalven om het te heiligen. Zeven dagen zult gij over het altaar verzoening doen; gij zult het heiligen en het altaar zal allerheiligst zijn; ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn.” — Ex. 29:35-37, NBG.
17. Wanneer en hoe werd de installatie-plechtigheid voltrokken, en welke aanwijzing werd er gegeven dat God de priesterschap aanvaardde?
17 Aäron en zijn zonen werden gedurende de eerste zeven dagen van het volgende jaar nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten, geïnstalleerd. Op de eerste dag van de plechtigheid zeide Mozes tot de candidaten voor het priesterambt, die zich daar in de voorhof rond de heilige tabernakel of tent bevonden: „Van den ingang van de tent der samenkomst zult gij gedurende zeven dagen niet weggaan, tot den dag waarop de dagen uwer wijding vervuld zijn; want zeven dagen zal uw wijding duren. Zoals men op dezen dag gedaan heeft, zo heeft de HERE [Jehovah] geboden voortaan te handelen, om over u verzoening te doen. Bij den ingang van de tent der samenkomst zult gij dag en nacht, zeven dagen lang, blijven en gij zult het u door den HERE [Jehovah] gegeven voorschrift in acht nemen, opdat gij niet sterft, want zo is mij geboden.” Zij voldeden aan dit vereiste, zodat er zeven volle dagen voor nodig waren om hen te installeren. Op de achtste dag konden deze priesters zelf, zonder de hulp van Mozes, offers brengen. Nadat Aäron er toen mede klaar was offers te brengen en het volk te zegenen, lezen wij: „Mozes nu en Aäron gingen in de tent der samenkomst, en toen zij er weer uitkwamen, zegenden zij het volk, en de heerlijkheid des HEREN [van Jehovah] verscheen aan het gehele volk. En er ging vuur uit van den HERE [Jehovah] en dit verteerde op het altaar het brandoffer en de vetstukken; toen het volk dat zag, juichten allen en wierpen zich op hun aangezicht” (Lev. 8:33 tot 9:24, NBG). Deze wonderbaarlijke demonstratie van de hemel uit was er een zichtbaar bewijs van dat het installeren of wijden van de Aäronische priesterschap met succes was voltooid en dat Jehovah God hen en hun diensten had aanvaard.
HET VROEGERE ONNAUWKEURIGE GEBRUIK VAN WOORDEN
18. Waarvan was die gehele gebeurtenis een voorafschaduwing?
18 Die gehele gebeurtenis was een voorafschaduwing van de wijding van Gods ware priesterschap gedurende dit Christelijke tijdperk, hetwelk enkelen nog steeds geneigd zijn „het Evangelietijdperk” te noemen. De gezalfde Jezus is het Hoofd of de Voornaamste van die priesterschap. Zijn gezalfde volgelingen zijn zijn onderpriesters, en aan hen staat er geschreven: „Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester die wij belijden — Jezus.” — Hebr. 3:1, NW.
19. Hoe heeft Zion’s Watch Tower in het eerste jaar dat het tijdschrift werd gepubliceerd, over deze wijding van Israëls priesters, welke zeven dagen duurde, gesproken?
19 Reeds in het eerste jaar dat Zion’s Watch Tower verscheen, werd in dit tijdschrift de betekenis besproken van deze installatie-plechtigheid en het feit dat ze zeven dagen duurde. In de uitgave van maart 1880 werd op bladzijde 1 (par. 3) van dit tijdschrift gezegd: „Bij de wijding van de priesterschap zijn alle leden van zijn lichaam [het lichaam van Christus of de gemeente van 144.000] inbegrepen, en het gehele Evangelietijdperk is er voor nodig om het te voltooien.” Een maand daarvoor werd in de uitgave van februari 1880 van Zion’s Watch Tower Leviticus, hoofdstuk 8, besproken, en het tijdschrift zeide in de laatste twee paragrafen onder de ondertitel „De priesters wijden” (bladzijde 2): „Door de zeven dagen van wijding . . . wordt wederom aangetoond dat wij aan Gods dienst zijn gewijd, niet slechts een gedeelte van onze tijd, maar alle tijd, want zeven is in de schrift het getal van volledigheid en het duidt op alles of het geheel van datgene waarop het ook maar van toepassing wordt gebracht. . . . In vers 36 wordt het volledig maken of het voltooien aangetoond van het wijdingswerk. . . . En indien wij ons thans, gedurende de tijd van wijding, niet onder de priesters bevinden, kunnen wij niet verwachten één met hen te zijn wanneer zij ’in de toekomende eeuwen’ een begin maken met hun dienst voor het volk — in welke eeuwen deze zelfde Priesters (thans door de mensen veracht maar een ’liefelijken reuk voor God’) er de titel van Koning hebben bijgekregen, en met hun hoofd — Jezus, regeren en alle natiën zegenen. . . . Wanneer dit zo is, weest dan thans volledig gewijd, want ’indien wij het lijden uithouden, dan zullen wij ook met hem heerschen.’ — 2 Tim. ii. 12, LV.”
20. Hoe is het gebruik ontstaan om over het wijden van ons zelf te spreken? Welk voorbeeld gaf Zion’s Watch Tower ons hiervan in 1882?
20 Doordat men echter niet in gedachten hield dat Gód ons wijdt, installeert of machtigt, is het gebruik ontstaan en bestaat het nog steeds, er over te spreken dat wij ons aan God wijden door bemiddeling van Christus Jezus. Neem bijvoorbeeld deze verklaring eens die zeventig jaar geleden werd gepubliceerd: „Gods woord luidt, dat een ieder die [zich wijdt] door Jezus tot God komt, wordt aanvaard (Hebr. 7:25). De eerste vraag die gij u dan dient te stellen, is: Heb ik mij ooit volledig aan God gewijd — mijn leven, mijn tijd, talenten, invloed, — alles? Indien gij oprecht voor het aangezicht van God kunt antwoorden — Ja, ik heb mij volledig aan hem gegeven; dan geef ik u de verzekering niet op gezag van uw gevoel, maar op dat van Gods Woord, hetwelk anders dan uw gevoel onveranderlijk is, dat gij toen en daar onmiddellijk een kind van God werd — een lid, een tak van de ware wijnstok (Joh. 15:1). Dit is een aanwijzing dat gij u bij de ware kerk hebt aangesloten, welke het lichaam van Christus is. . . . Zowel over de wereld als over de heiligen van de Heer komen rampspoeden en benauwdheden, maar deze vormen alleen voor hen die zich volledig aan zijn dienst hebben gewijd, een kenteken van zoonschap. . . . Tot deze klasse behoren, eist een volledige wijding, en dezen zijn de overwinnaars die waardig worden geacht medeërfgenamen te worden met Jezus Christus, hun Heer, in wiens voetstappen zij, aldus treden.” — Zion’s Watch Tower van juli 1882, bladzijde 6, par. 3, 4.
21. Hoe definieerde Zion’s Watch Tower „wijding” in 1888?
21 Nog een voorbeeld luidt: „Wij bemerken dus dat alleen zij die nadat zij in de enige naam, Redder, geloofden, voortgingen en zich wijdden, het kruis en het lijden van Christus op zich namen en ze deelden, — dat alleen dezulken de vrijheid aanvaardden Zonen te worden. . . . Maar zijn alle gelovigen niet onder de klederen van Christus? Zelfs zij die zich niet wijden? Neen, alleen zij die zich hebben gewijd. . . . Er zijn velen die zich hebben gewijd (dat wil zeggen, vast besloten zijn zich ten koste van alles volledig aan de wil van Christus te onderwerpen) maar hun wijding niet nakomen, . . .” — Zion’s Watch Tower van februari 1888, bladzijde 5, onder de ondertitel: „Alleen zij die zich hebben gewijd, zijn Zonen.”
22. Waarom is Exodus 32:29 niet in strijd met het feit dat God personen wijdt of tot zijn speciale dienst aanstelt?
22 Daar de Here God een persoon tot zijn speciale dienst machtigt of wijdt, wat zullen wij dan doen met zulk een tekst als Exodus 32:29? Deze tekst luidt: „Mozes had gezegd: Wijdt u heden aan den Heer, ieder tegen zijnen zoon en broeder, opdat heden de zegen over ulieden gegeven worde” (Lu). Gelieve op te merken dat dit tot de zonen van Levi of de Levieten werd gezegd nadat geheel Israël bij de berg Sinaï in het wetsverbond was opgenomen en nadat Jehovah God had aangeduid dat de Leviet Aäron en zijn zonen tot priester moesten worden gewijd. De overigen van de stam van Levi zouden derhalve de tempeldienstknechten van die Aäronische priesters zijn. Toen Mozes dus uitriep: ’Wie behoort Jehovah toe?’ en de zonen van Levi zich aan de zijde van Mozes schaarden, gebood Mozes hun het zwaard in hun hand te gebruiken en er blijk van te geven dat zij aan Jehovah God waren gewijd door de afvallige Israëlieten, die zich tot de aanbidding van het gouden kalf hadden gekeerd, te doden. Daarom geeft Moffatt Exodus 32:29 als volgt weer: „Toen zeide Mozes: ’Weest heden als priesters van de Eeuwige geïnstalleerd, want de hand van een ieder is tegen zijn eigen zoon en tegen zijn eigen bloedverwant geweest — dat de Eeuwige u heden de zegen van het priesterschap moge schenken.’” De Aäronische priesterschap werd maanden later, gedurende de eerste week van het volgende jaar, gewijd en geïnstalleerd.
23. Hoe staat het dan met 1 Kronieken 29:5 wat wijding betreft?
23 Maar hoe staat het met 1 Kronieken 29:5? Hier vroeg koning David: „Wie is dan bereid heden zijn dienst te wijden aan de Heer?” (KJ). Of: „Wie biedt zich dan vrijwillig aan om zich heden aan Jehovah te wijden?” (AS). Of: „Wie is nu bereid om heden zijn hand te wijden aan Jehovah?” (Le). Dit werd niet tot onbesneden heidenen gezegd, maar tot een vergadering van Israëlieten, die reeds Gods uitverkoren volk waren, dat onder zijn wetsverbond door bemiddeling van Mozes stond. Vervolgens werden zij voor het feit gesteld bijdragen te geven voor de bouw van een schitterende tempel voor hun God te Jeruzalem. Dit was dus enkel een beroep op een besneden volk van God, om hun hand met een bijdrage voor zijn zaak te vullen en dit als blijk van toewijding aan hem te offeren.
24. Hoe staat het bovendien met 2 Kronieken 29:31? En tot welke gevolgtrekking komen wij dus door ons onderzoek?
24 Eeuwen later werd die tempel, welke door Salomo was gebouwd, met een hoop rommel verontreinigd en koning Hizkia liet dat heilige gebouw door de Aäronische priesters en Levieten reinigen en heiligen. Daarna verzamelde het volk zich daar om God in zijn gereinigde tempel de juiste offeranden en lof te brengen. „Toen nam Jehizkia het woord en zeide: Nu hebt gij u den HERE gewijd. Treedt nader en brengt slachtoffers en lofoffers voor het huis des HEREN. En de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers; ook bracht ieder die daartoe van harte bereid was, brandoffers” (2 Kron. 29:31, NBG). Dit zich wijden, werd dus niet door onbesneden vreemdelingen gedaan die niet in het wetsverbond waren opgenomen. De Joodse handen werden aan het werk gezet om in overeenstemming met hun verbondsverplichtingen Jehovah’s huis rein te houden en de offers en de aanbidding aldaar te hernieuwen. Wij lezen in Ezechiëls visioen over de herstelde tempel: „Zeven dagen zullen zij het altaar reinigen en zuiveren; en zij zullen zich wijden” (Ezech. 43:26, KJ). Maar moderne vertalingen luiden: „Zeven dagen zal men over het altaar verzoening doen en het reinigen en wijden” (NBG, AS, Mo, AV). Uit dit gehele onderzoek blijkt dat volgens de Schrift wijding niet wordt toegepast op de eerste stap die iemand doet om Gods dienstknecht te worden, waardoor hij zich door bemiddeling van Christus aan God geeft.
GEEN „VERBOND MET OFFERANDE”
25. Bestond er bij de Israëlieten een persoonlijk verbond waardoor een persoon zich wijdde, en wat voor een soort van verbond was hun verbond?
25 Alle wijdingen die wij in de voorgaande paragrafen hebben beschouwd, waren van personen die onder het wetsverbond stonden. Mozes, de bemiddelaar, had dit verbond tussen Jehovah God en de Israëlieten bij de berg Sinaï over het bloed van dierlijke slachtoffers ingewijd. Wij lezen hieromtrent: „Waarom ook het eerste niet zonder bloed is ingewijd.” Of, om de Nieuwe-Wereld-Vertaling aan te halen: „Daarom werd ook het vorige verbond niet zonder bloed ingewijd” (Hebr. 9:18; Ex. 24:1-8). Overeenkomstig dit verbond, dat te Sinaï was ingewijd, geschiedden er bepaalde wijdingen; God zelf wijdde of installeerde zijn priesterschap. Er bestond geen persoonlijk verbond met God, waardoor een persoon zich wijdde, maar het verbond werd door een persoonlijke middelaar, Mozes, met de gehele natie Israël gesloten. Het was Gods verbond, dat door hem was voorgesteld en aangeboden, en hij spreekt er over als „het verbond dat ik met hun voorvaderen heb gesloten ten dage dat ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden”. Hij spreekt dus over de gehele natie als zijn vrouw, en over zichzelf als hun echtgenoot krachtens dit wetsverbond. — Hebr. 8:8, 9, NW; Jer. 31:32.
26. Hoe werd de stap waardoor men zich aan God gaf, behalve „wijding”, nog meer genoemd, en hoe werd hierover gesproken?
26 Wij hebben reeds opgemerkt dat men over de stap waardoor iemand zich aan God gaf, gewoonlijk sprak als een wijding van zichzelf. In overeenstemming hiermede werd deze stap gewoonlijk, ten minste tot 1946b, het sluiten van een verbond met God met offerande genoemd, omdat er werd aangenomen dat hij die zich aan God gaf, met Jezus geofferd moest worden; hij offerde dus alle aardse dingen op door zijn zogenaamde „persoonlijke wijding”. Hij placht Psalm 50:5 op een persoonlijke wijze op zichzelf van toepassing te brengen: „Vergadert tot mij mijn heiligen; zij die met mij een verbond hebben gesloten met offerande” (KJ). De offerande die in deze tekst wordt bedoeld, was, naar men meende, het offer dat door een ieder die zich aldus wijdde, werd gebracht. Men dacht dat dit verbond met offerande op de daad van één persoon duidde, iets wat verschillend was van het oude wetsverbond en van het nieuwe verbond, dat God had beloofd te zullen sluiten door Jezus Christus als de Middelaar. Er stond bijvoorbeeld destijds in de uitgave van november 1880 een artikel dat was getiteld „Aan gene zijde van het voorhangsel”, waarin de tabernakel met zijn voorhangsels of gordijnen werd besproken. En in paragraaf 5 werd gezegd: „Zij die door dit eerste ’voorhangsel’ gaan tot in de ’heilige plaats’, zijn degenen die hun ’verbond met offerande’ nakomen, heiligen genaamd. Alle gelovigen die door het ’gordijn’ komen, worden ’geroepen om heiligen te zijn’ maar alleen zij die aan de oproep gehoor geven en zich als offeranden overgeven, ’maken hun roeping en verkiezing vast.’” Zo kwam het dat iedere gelovige ten tijde dat hij zich wijdde, sprak over het sluiten van een verbond met God. Dit heeft verwarring in de geest ten gevolge gehad.c
27. Wat bedoelde Jehovah met ’een verbond met mij met offerande’?
27 Het ’verbond met mij met offerande’ is geen persoonlijk verbond dat iedere gelovige aangaat, maar het is een verbond met een organisatie. Jehovah bedoelde met deze uitdrukking, zijn nieuwe verbond met zijn nieuwe natie van het geestelijke Israël, voor welk verbond Jezus Christus de Middelaar, de Grotere Mozes, is. Om Rotherhams vertaling van Psalm 50:5 aan te halen: „Vergadert u tot mij — gij mijn mensen der goedertierenheid, die mijn verbond over slachtoffer plechtig hebt gesloten.” Dit verbond wordt niet plechtig gesloten over het offer van iedere heilige of persoon der goedertierenheid, maar over het ene slachtoffer van de Middelaar Jezus Christus, en het verbond is een verbond met een natie. Het is het nieuwe verbond, dat met de nieuwe theocratische organisatie, de Christelijke gemeente, wordt gesloten. In het 16de vers van de psalm spreekt God er over als zijn verbond, wanneer hij tot de goddeloze huichelaars en afvalligen zegt: „Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?”
28. Hoe wordt iemand in dit verbond met God met offerande, opgenomen?
28 Maar zij die zich voor God hebben afgezonderd, verwekt hij door zijn geest en aldus maakt hij hen tot zijn geestelijke zonen en tot een volk voor zijn naam. Jehovah God brengt deze heiligen, deze mensen der goedertierenheid, door de Middelaar Jezus in het nieuwe verbond. Door middel van Jezus’ slachtoffer vergeeft hij hun hun zonden, en hij wijdt hen of bevestigt hen plechtig in zijn dienst als priesters, als onderpriesters, wier Hogepriester Christus Jezus is. Opdat zij zulke gewijde priesters zullen zijn, zalft hij hen met zijn geest.d Van die tijd af zijn zij verplicht alle dagen die zij in het vlees op aarde zijn, „zeven dagen” bij wijze van spreken, de offeranden van lof en gehoorzame dienst aan God te offeren.
29. Hoe dienen wij dan Jezus’ komst om Gods wil te doen, te noemen, en waarom?
29 Nu keren wij terug tot de vraag die in paragraaf 9 hierboven is opgeworpen, namelijk, hoe wij de stap dienen te noemen die Jezus deed toen hij kwam om Gods wil te doen; Zion’s Watch Tower zeide eens hierover: „Daar Jezus uit een maagd was geboren, was hij ’het zaad van Abraham’ geworden en dit bleef hij totdat hij 30 jaar oud was, toen hij, door zich te laten dopen, zijn wezen als een levende offerande aan God wijdde. Hij werd aanvaard, en van dat ogenblik af is hij, daar hij door de geest is verwekt en als een nieuw schepsel is verzegeld, een deelgenoot aan de goddelijke natuur, daar de menselijke natuur (het Abrahamietische zaad) datgene is wat is geofferd” (mei 1881, bladzijde 2, onder „Iets beters voor ons”, par. 2). Maar nu beseffen wij duidelijker dat Jezus, ten tijde dat hij zich aan Johannes aanbood om in de rivier de Jordaan gedoopt te worden, niet zichzelf tot het priesterschap wijdde en zich in de offerandelijke dienst plechtig bevestigde. God verheerlijkte hem door hem tot koninklijke Hogepriester aan te stellen. God heeft dit gedaan door middel van de gezworen eed die hij profetisch in Psalm 110:4 had gegeven: „De HEERE [Jehovah] heeft gezworen en het berouwt hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchizedek” (OB, Hebr. 5:4-6; 7:15-17, 20-22). Daar Jezus op wonderbaarlijke wijze als een lid van Gods uitverkoren volk werd geboren en vervolgens toen hij een klein kind was, door Maria als haar eerstgeboren zoon aan God werd voorgesteld, kunnen wij verwarring vermijden door Jezus’ komst om Gods wil te doen, het opdragen van zichzelf aan God te noemen.
30. Welke aanwijzing ontving Jezus dat zijn opdracht aan God werd aanvaard en dat hij werd gewijd om Gods speciale wil te doen?
30 Onmiddellijk nadat Jezus deze opdracht had gesymboliseerd door zich in de rivier de Jordaan te laten dopen, ontving hij de aanwijzing dat God zijn opdracht had aanvaard en hem nu voor zijn geestelijke dienst als Hogepriester wijdde. Op welke wijze? Evenals Mozes op de eerste dag van de wijdingsplechtigheid zijn broeder Aäron in schitterende priesterlijke klederen tooide en hem met de heilige zalfolie tot hogepriester zalfde, zalfde ook God Jezus met de heilige geest (zinnebeeldig voorgesteld door een duif die op hem nederdaalde) en hij liet zijn stem uit de hemel horen die zeide: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Matth. 3:13-17, NW). Doordat deze opdracht aan God van hem zelf uitging, was het niet iets wat Maria voor hem had gedaan toen hij nog klein was, voordat hij kennis en begrip had het te beseffen. Neen, nu op dertigjarige leeftijd was het iets wat vrijwillig van hem zelf uitging. Door zo te handelen, stelde hij zich ter beschikking van God, wat God ook overeenkomstig hetgeen in de rol des boeks was geschreven, mocht openbaren. — Luk. 3:21-23; 4:14-21.
31. Waartoe leidde Jezus’ opdracht aan God ten slotte, en wat voor soort van weg is dus het ons opdragen aan God?
31 Jezus heeft gedurende drie en een half jaar in het ambt van Hogepriester, waartoe God hem had gewijd, op aarde gediend. Vervolgens legde hij zijn menselijke slachtoffer in de dood af. Maar dit was niet het volledige einde waartoe Jezus’ opdracht aan God leidde. Opdat hij in de hemel als Hogepriester kon blijven dienen, heeft God hem uit de dood tot hemels leven opgewekt als een onsterfelijk geestelijk schepsel. Als zodanig ging de verheerlijkte Hogepriester de heilige plaats, de hemel zelf, binnen en verscheen in Gods tegenwoordigheid, bood de loskopende waarde van zijn menselijke slachtoffer aan en bemiddelde vervolgens het nieuwe verbond ten behoeve van zijn getrouwe volgelingen op aarde. Aan hen staat er geschreven: „Daarom broeders, aangezien wij vrijmoedigheid hebben betreffende de weg des ingangs in de heilige plaats door het bloed van Jezus, welke hij voor ons heeft geopend als een nieuwe en levende weg door het voorhangsel, namelijk, zijn vlees, en aangezien wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij met een oprecht hart in de volle verzekerdheid des geloofs toetreden” (Hebr. 10:19-22, NW). Door bemiddeling van deze Hogepriester kunnen wij hem dus thans nastreven en ons oprecht en met geloof, aan God opdragen. Evenals in Jezus’ geval is het ook in ons geval een levende weg, een weg waardoor wij het leven kunnen verwerven.
32. Tot wat voor soort van leven is het een weg voor hen die als onderpriesters zijn gewijd, en tot wat voor soort van leven voor hen die thans tot de „grote schare” behoren en die tot God komen?
32 Degenen die zich aan God hebben opgedragen en die God tot onderpriesters verkiest te wijden en aan te stellen opdat zij met Jezus kunnen dienen en duizend jaar met hem kunnen regeren, worden door God met zijn naam op hun voorhoofd gekentekend. Dit betekent dat zij hem toebehoren als een „volk voor zijn naam” en dat hij hen ’uit het midden der mensheid heeft gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam’ (Openb. 14:1-5; 22:3-5, NW). Hierdoor worden zij gekentekend tot leven in de hemel door een opstanding in de geest. Maar thans zijn er buiten deze 144.000 gewijde onderpriesters, honderdduizenden mensen die het voorrecht inzien zich door bemiddeling van Gods Hogepriester aan God op te dragen, waardoor zij zich ter beschikking van God stellen opdat hij met hen kan doen wat hij wil. Ook voor hen is deze weg van zich opdragen aan God een levende weg, maar niet tot onsterfelijk leven in de hemel. Het ligt niet in Gods bedoeling hen te wijden en hen overeenkomstig het nieuwe verbond tot het priesterschap met Christus te zalven. Hij bepaalt dat zij in de nieuwe wereld op aarde zullen leven. Zij zullen dus op de aarde blijven, waarop het paradijs hersteld zal worden. Met het oog hierop zal God zelfs een ontelbare „grote schare” van hen veilig door de komende universele oorlog van Armageddon heen voeren, opdat de mensheid onafgebroken van het begin tot in eeuwigheid op aarde kan voortbestaan. Ten einde zich te kunnen verheugen over de mogelijkheid Armageddon te overleven en tot in de eindeloze nieuwe wereld te blijven leven, is het noodzakelijk dat een ieder de eerste stap doet, dat wil zeggen, dat hij zich door bemiddeling van Christus aan God opdraagt. Op deze wijze zult gij het merkteken ten leven ontvangen.
[Voetnoten]
a Merk tevens op dat anderen hun priesters wijdden. In Richteren 17:5, 12 (NBG) lezen wij hoe de afvallige Micha eerst een zoon en daarna een ontrouwe Leviet wijdde tot priester in het afgodshuis dat hij had gebouwd. En in 1 Koningen 13:33 en 2 Kronieken 13:9 (NBG) lezen wij hoe de afvallige koning Jerobeam de gouden kalveren voor afgodische aanbiddingsdoeleinden oprichtte en hoe hij ’wie het begeerde, wijdde, zodat hij tot priester der hoogten werd’.
b Zie De Wachttoren van 15 september 1946, waarin het onderwerp „Gerechtvaardigd door het verbond met offerande” werd uiteengezet.
c Daar onze meeste lezers de vroege uitgaven van Zion’s Watch Tower niet bezitten, publiceren wij hier een passage uit de uitgave van juli en augustus 1885, bladzijde 11 (par. 2, 3), betreffende „De ’kleine kudde’ en de ’grote schare’”, die als volgt luidt:
„Al dezen beginnen op dezelfde nauwe weg en, daar zij volledig aan God zijn gewijd, zijn zij door middel van het woord der waarheid door de Geest verwekt. Daarom zijn zij allen ’nieuwe schepselen’ — geestelijke schepselen — en hun oude natuur (de menselijke) is door hun eigen vrije wil en verbond, tot zekere vernietiging gedoemd. . . . Slechts een minderheid van allen die te goeder trouw zich wijden, lopen met volharding tot het einde — in het geheel slechts een ’kleine kudde’. Bij velen begint de moed af te nemen en zij hebben een aansporing nodig om voorwaarts te gaan door middel van de kastijdende roede van hem die onze borg is geworden (Hebr. 7:22) ten einde te garanderen dat wij ons verbond zullen nakomen, al zouden onze eigen krachtsinspanningen falen; anders moet het einde van dezulken de dood zijn. Daarom worden er over hen die zich hebben gewijd, indien het noodzakelijk is, in liefde speciale beproevingen gebracht, opdat de genegenheden van wereldse dingen worden afgewend en opdat het hart, als een vervulling van zijn verbond met offerande, wederom in een nauwere sympathie voor en gemeenschap met God wordt gebracht, Er lopen slechts enkelen met volharding op de weg der offerande, terwijl zij zich verheugen over het voorrecht, zulk een grote prijs te winnen tegen in vergelijking daarmede, zulke kleine kosten.”
d Behalve dat de King James Vertaling de Hebreeuwse uitdrukking „de hand vullen” met het woord „wijden” heeft vertolkt, geeft deze vertaling in Exodus 30:30; 28:3; 2 Kronieken 26:18; 31:6 en Ezra 3:5 nog een ander Hebreeuws woord, qahdásh, met het woord „wijden” weer. In de meeste andere verzen is het Hebreeuwse woord met „heiligen” vertaald, en in de Nederlandse Statenvertaling is het woord in de hier aangehaalde verzen vertaald met „heiligen”.
De King James Vertaling vertolkt in Numeri 6:11, 12 nog een Hebreeuws woord, nahzár, met het woord „wijden”. Maar wederom toont de Nederlandse Statenvertaling een onderscheid en geeft nahzár met „afzonderen” weer.