Wat is uw religieuze gewoonte?
1, 2. Op welke twee dagen zijn de kerken elk jaar opnieuw vol, en welke tot nadenken stemmende vragen rijzen er?
ALLE godsdiensten hebben hun „heilige dagen” en speciale plechtigheden in hun religieuze tempels. Op deze speciale dagen zijn hun plaatsen van aanbidding gewoonlijk tjokvol. In de kersttijd van de christenheid zorgen ze voor een groots schouwspel waarin Jozef en Maria, de baby Jezus en de herders die hem komen opzoeken, een belangrijke rol spelen. Dit alles wordt door blijde muziek opgeluisterd en bijna de gehele gemeente zal deze dienst bijwonen. Zelfs vreemdelingen, die niet tot de religieuze groepering behoren, stromen binnen om de speciale muziek te horen en het schouwspel te zien. Op paaszondag, een van de andere „heilige dagen” van de christenheid, komen ook vele mensen op de been voor de grote voorjaarsmodeshow van nieuwe hoeden en andere mooie kledingstukken. Er zijn vanzelfsprekend altijd wel kerkmensen die ernstig over de dood en opstanding van Christus Jezus nadenken. Waarom hebben zoveel mensen van de christenheid echter grote attracties, zoals deze twee „heilige dagen”, nodig om hen slechts tweemaal in tweeënvijftig weken naar hun plaatsen van aanbidding te krijgen? Wat voor werkelijke betekenis hebben deze twee vieringen voor de mensen die slechts tweemaal per jaar christenen zijn? Geloven zij werkelijk dat Jezus Christus is gestorven om hen te redden? Waarvoor te redden? Denkt u dat zij, nadat alle feestelijkheden achter de rug zijn, het gevoel hebben dat zij betere christenen zijn geworden of voelen zij zich huichelaars? Wat is úw religieuze gewoonte?
2 Het is algemeen bekend dat de meeste kerken van de christenheid met Kerstmis en Pasen stampvol zijn. Vraagt u zich, als u een kerkganger bent, echter ooit af: „Waarom ben ik gegaan? Deed ik het uit gemeenschapszin? Deed ik het omdat ik maatschappelijk geïnteresseerd ben? Kwam het mijn zakelijke belangen soms ten goede?” Misschien dacht u wel dat u er enkelen van uw politieke vrienden zou ontmoeten. Ging u er soms naar toe omdat u niets belangrijkers te doen had? Sta hier eens bij stil! Denk na! Gaat u werkelijk naar uw religieuze vergaderplaats om er de waarheid over God en uw redding te leren?
3. Wat dient de werkelijke reden te zijn waarom iemand naar het huis van God gaat, en welke uitwerking dient dit op hem te hebben?
3 De werkelijke reden waarom u het huis van God binnengaat, dient te zijn dat u kennis wilt verwerven over uw Schepper, Jehovah, en dat u meer wilt leren over zijn Zoon, Christus Jezus, die ervoor heeft gezorgd dat wij allen eeuwig leven kunnen verwerven. U dient meer te willen weten over de redding die God door bemiddeling van zijn Zoon aan de gehele mensheid schenkt door de oprichting van Gods koninkrijk, waarom christenen hebben leren bidden: „Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde” (Matth. 6:10). Doordat u regelmatig naar het huis van God gaat, dient uw denkvermogen te worden verbeterd. Ja, u dient te gaan beseffen dat het leven een gave van God is, terwijl u meer dient te willen weten over de reden waarom de mensheid hier op aarde is. Doordat u in het huis van God de waarheid leert kennen, dient u het verlangen te gaan koesteren datgene wat u over Jehovah’s voorzieningen voor de mensheid hebt geleerd, aan andere mensen te vertellen. Als uw plaats van aanbidding u niet tot handelen aanspoort en u niet het verlangen schenkt datgene wat u er hebt geleerd aan anderen door te geven, kunt u beter te weten zien te komen wat de juiste plaats is waar u de waarheid wél kunt leren en kunt vernemen op welke juiste wijze God aanbeden dient te worden.
4. (a) Waarom was het Jezus’ gewoonte regelmatig naar de synagoge te gaan? (b) Welke boodschap had hij voor de mensen?
4 Toen de mensen Jezus hoorden spreken, stonden zij versteld over zijn onderwijsmethode en volgden zij hem. Naarmate elke dag verstreek, leerden zij steeds meer over de waarheid, terwijl zij datgene wat Jezus hun leerde, in praktijk brachten. Doet uw religie dat voor u? Het was Jezus’ gewoonte elke sabbat naar de synagoge te gaan omdat hij wist dat hij daar naar Gods Woord kon luisteren wanneer dit uit een deel van de Hebreeuwse Geschriften werd voorgelezen. Hij wist dat dit schriftgedeelte ook zou worden besproken en uitgelegd. In Nazareth werd Jezus op een zekere sabbatdag eens gevraagd uit de Schrift voor te lezen, waarna hij dit schriftgedeelte op zich zelf van toepassing bracht. Hij wist dat hij was gezalfd om goed nieuws aan de armen bekend te maken. Dit betekende voor hem dat hij veel van plaats tot plaats moest reizen en met vele mensen moest spreken. Hij vertelde de onderdrukte joden dat de gevangenen zouden worden losgelaten en dat zij te bestemder tijd vrijheid zouden genieten. Hoe zou het beloofde herstel van gezicht voor de blinden tot stand worden gebracht? Jezus zorgde ervoor dat de mensen letterlijk met hun ogen konden zien, maar dat zij de wáárheid zagen en in hun hart en geest een begrip hadden van Gods Woord, was veel belangrijker (Luk. 4:16-20, NW). Dit alles kon zijn toehoorders ten deel vallen wanneer zij „het koninkrijk der hemelen”, dat nabij was, zouden accepteren. Dit vereiste heel wat prediken en onderwijzen! Het was een grote toewijzing, maar met Jehovah’s zegen kon hij deze vervullen. Hij was de belangrijkste bedienaar van het evangelie die aan de gehele mensheid bekendmaakte dat Gods koninkrijk zou komen. Zouden de mensen hem als een door God gezonden prediker aanvaarden? Jezus zei: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28, NW). Jezus zou op Gods bestemde tijd stellig velen loskopen, en wij zullen zien dat Gods wil door middel van zijn koninkrijk zowel op aarde als in de hemel zal worden gedaan. Helpt uw religie u ’in hem geloof te oefenen’, ten einde eeuwig leven te verwerven? (Joh. 3:16, NW) Vertelt u vervolgens aan andere mensen wat u hebt geleerd en predikt u tot anderen?
5. Wat deed Jezus, behalve dat hij zelf als een bedienaar van het evangelie werkzaam was, nog meer?
5 Jezus werd niet alleen zelf een bedienaar van het evangelie, maar hij leidde ook zijn discipelen tot bedienaren van het evangelie op. Hij zag erop toe dat zijn discipelen op juiste wijze in het bestuderen van Gods Woord werden opgeleid en dat zij dat Woord vervolgens geregeld predikten. De christenen van onze eeuw dienen hetzelfde te doen. Zij moeten bedienaren van het evangelie zijn die het goede nieuws van Gods koninkrijk tot iedereen prediken en aan iedereen onderwijzen. — Matth. 24:14, NW.
6. (a) Op welke wijze pasten Jezus’ discipelen datgene wat zij hadden geleerd, toe? (b) Hoe beschouwden de religieuze leiders en regeerders hen?
6 Toen Jezus zijn twaalf discipelen had uitgekozen, reisden zij voortdurend met hem mee, terwijl zij onderweg kennis tot zich namen en tot anderen predikten. Het was ook hún gewoonte naar de synagoge en tempel te gaan en naar Jezus’ onderricht te luisteren. Zij waren zeer belangstellend te horen wat hij had te zeggen. Zij stelden vele vragen omdat zij graag de dingen wilden leren die Jezus wist. Op openbare plaatsen waren zij in de gelegenheid aan interessante besprekingen deel te nemen. Bij een zekere gelegenheid werden zij twee aan twee uitgezonden om in Israël te prediken. Hun denkvermogen werd hierdoor ontwikkeld. Het feit dat zij een verschillend karakter hadden en uit diverse lagen van de bevolking afkomstig waren, zou hun gesprekken alleen maar interessanter maken. Simon en Andréas waren bij voorbeeld vissers. Jezus had tot hen gezegd: „Komt achter mij en ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.” Onmiddellijk lieten zij hun netten in de steek en volgden hem. In vrijwel dezelfde tijd werden ook Johannes en Jakobus door Jezus geroepen. Zij gingen met hun vijven naar Kapérnaüm en „zodra het sabbat was, begaf hij zich in de synagoge en ging onderwijzen. En zijn manier van onderwijzen deed hen versteld staan” (Mark. 1:16-22, NW). Het waren niet de machtige en edele mensen die Jezus volgden, maar veeleer mensen die door deze wereld wellicht als gewoon beschouwd zouden worden. Dat zij bij Jezus waren en van hem leerden, had echter een blijvende uitwerking op hen. Wij weten dit omdat het verslag zegt dat de religieuze leiders en regeerders, toen de apostelen werden gearresteerd en vóór hen werden geleid, „zagen hoe vrijuit Petrus en Johannes spraken en bemerkten dat zij ongeletterde en gewone mensen waren, . . . En zij herkenden hen als personen die met Jezus waren geweest” (Hand. 4:13, NW). De discipelen hadden er veel voordeel van getrokken dat zij naar Jezus’ onderwijs in de synagoge hadden geluisterd. Het had hen rijper en tot bekwamere bedienaren van het evangelie gemaakt.
DE GEWOONTE VAN DE APOSTEL PAULUS
7. Welke interessante bijzonderheid wordt in Handelingen 9:15-20 over Saulus vermeld?
7 De vroege christenen wisten evenals Jezus hoe belangrijk het is bijeen te komen en zij gebruikten de synagoge om er te prediken. Nadat Saulus van het judaïsme tot het christendom was bekeerd, „bleef hij [gedurende enige dagen] bij de discipelen in Damaskus, en onmiddellijk ging hij in de synagogen Jezus prediken, dat deze de Zoon van God is” (Hand. 9:15-20, NW). Nadat hij de waarheid had leren kennen, duurde het niet lang of hij begon deze uit te dragen. Saulus, later Paulus genoemd, wist dat hij zijn predikingswerk het beste kon beginnen waar mensen waren.
8. Welke interessante boodschap had Paulus voor de mensen in Antiochië, en waar predikte hij die boodschap?
8 Christus’ discipelen hebben heel wat afgereisd. Dat was wel nodig wilden zij alle naties bereiken. Dat zij van stad tot stad en van provincie tot provincie trokken, had tot resultaat dat het goede nieuws van Gods koninkrijk werd gepredikt en dat de christelijke gemeenten groeiden. Wanneer Paulus en andere joodse christenen een stad binnengingen, begaven zij zich op de sabbat altijd naar de synagoge om daar te prediken. Zij volgden de gewoonte van Jezus. Hier is een voorbeeld van wat er in zo’n geval gebeurde: „Zij trokken . . . van Perge verder en kwamen te Antiochië in Pisidië, waar zij op de sabbatdag de synagoge binnengingen en daar plaats namen. Na de voorlezing van de Wet en van de Profeten lieten de presiderende dienaren van de synagoge hun zeggen: ’Broeders, indien gij enig woord van aanmoediging voor het volk hebt, zo zegt het.’ Paulus dan stond op, wenkte met de hand en zei: ’Gij Israëlieten en gij anderen die God vreest, hoort’” (Hand. 13:14-16, NW). Paulus wilde niets liever dan opstaan en zijn geloof bekendmaken en hij gaf een meesterlijke uiteenzetting, zoals in het dertiende hoofdstuk van Handelingen wordt bericht. Hij beschreef de geschiedenis van het joodse volk vanaf de tijd dat zij inwonende vreemdelingen in Egypte waren tot de periode van de richters en koningen. Na snel eeuwen overbrugd te hebben, haalde hij vervolgens Johannes de Doper aan, de profeet die Jezus’ komst had aangekondigd. Tot grote verbazing van alle mensen vertelde hij hun hierna over de opstanding van Jezus Christus en maakte bekend: „God wekte hem uit de doden op; en gedurende vele dagen werd hij zichtbaar aan hen die met hem van Galiléa naar Jeruzalem waren opgegaan, die nu zijn getuigen zijn voor het volk.” — Hand. 13:30, 31, NW.
9. Welke uitwerking had zijn boodschap op de mensen?
9 Deze toespraak, die de apostel Paulus op de sabbatdag in de synagoge hield, veroorzaakte een grote opschudding. „Nadat de vergadering in de synagoge daarom was uiteengegaan, volgden velen van de joden en van de proselieten die God aanbaden, Paulus en Barnabas, die hen toespraken en er bij hen op aandrongen in de onverdiende goedheid van God voort te gaan. De volgende sabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord van Jehovah te horen. Toen de joden de scharen gewaar werden, werden zij met jaloezie vervuld en gingen zij al wat door Paulus werd gezegd, op lasterlijke wijze tegenspreken” (Hand. 13:43-45, NW). Er was voor Paulus en Barnabas moed voor nodig om in de synagoge vrijuit te spreken en tot het volk te zeggen: „In feite heeft Jehovah ons in de volgende woorden het gebod opgelegd: ’Ik heb u aangesteld als een licht der natiën, opdat gij tot aan het uiterste der aarde tot redding zoudt zijn.’ Toen zij die uit de natiën waren, dit hoorden, verheugden zij zich en verheerlijkten het woord van Jehovah, en allen die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten, werden gelovigen” (Hand. 13:47, 48, NW). Ja, het huis van God was de plaats waar deze eerste gelovigen de waarheid leerden kennen. Dit hadden zij te danken aan het feit dat Paulus en Barnabas zich erop hadden voorbereid een toespraak over Gods Woord uit te spreken. Zij gingen naar de synagoge om hun geloof daar op dezelfde wijze kenbaar te maken als wanneer zij van huis tot huis gingen of zich op de een of andere openbare plaats bevonden. Zij voelden zich genoodzaakt het goede nieuws op elk moment en overal waar zij waren, te prediken. Het was hun gewoonte om over de ware religie, die zij nu omhelsden, te spreken. Brengt uw geloof in Christus Jezus u ertoe de gewoonte te hebben om evenals die vroege christenen te prediken en te spreken? Dit dient zo te zijn!
10. (a) Waar kon Paulus worden aangetroffen toen hij in Athene was? (b) Waarheen leidde zijn prediking hem?
10 Toen Paulus naar Athene ging, irriteerde het hem erg te zien dat de stad met afgoden was vervuld en dat de mensen beelden aanbaden. „Daarom ging hij in de synagoge redeneren met de joden en de andere mensen die God aanbaden, en elke dag op de marktplaats met hen die daar toevallig waren.” Tijdens dit bezoek was Paulus in staat al zijn tijd aan de prediking te besteden, zodat hij „elke dag op de marktplaats met hen die daar toevallig waren” kon spreken. Hij moet daar „elke dag” vele toespraken tot groepen van personen en individuele personen hebben gehouden, want „enigen van zowel de Epikurische als de Stoïsche filosofen gingen hem bestrijden, en sommigen zeiden: ’Wat zou deze babbelaar toch willen vertellen?’ Anderen: ’Hij schijnt een verkondiger van vreemde godheden te zijn.’ Dit was omdat hij het goede nieuws van Jezus en de opstanding bekendmaakte” (Hand. 17:17, 18, NW). Dit schonk de apostel Paulus de wonderbaarlijke gelegenheid met deze geleerde mannen van Athene te spreken. „Zij grepen hem daarom en voerden hem naar de Areópagus en zeiden: ’Kunnen wij te weten komen wat deze nieuwe leer is waarover gij spreekt?’” (Hand. 17:19, NW) Paulus greep deze gelegenheid aan om een wonderbaarlijk getuigenis te geven, zich hierbij verlatend op Jezus’ woorden: „Want niet slechts gij spreekt, maar de geest van uw Vader spreekt door u.” — Matth. 10:20, NW.
11. Welke feiten in verband met Paulus’ christelijke bediening kwamen in Korinthe en Efeze aan het licht?
11 Het christelijke leven van Paulus was zeer actief en interessant. Ten slotte verliet Paulus Athene en kwam hij in Korinthe aan. Daar ontmoette hij enkele joden, Aquila, die uit Italië was gekomen, en Priskilla. Aquila oefende hetzelfde beroep uit dat Paulus uitoefende wanneer hij geld nodig had om in de bediening te kunnen blijven. Paulus trok bij hen in en zij werkten samen als tentenmakers. „Maar elke sabbat hield hij in de synagoge een lezing en overreedde joden en Grieken” (Hand. 18:4, NW). Dat was zijn religieuze gewoonte en hij maakte discipelen. Wat is úw religieuze gewoonte? „Na nog verscheidene dagen langer te zijn gebleven, nam Paulus echter afscheid van de broeders en ging scheep naar Syrië, vergezeld van Priskilla en Aquila, . . . Zij kwamen dan te Efeze aan en daar verliet hij hen, maar zelf ging hij de synagoge binnen en redeneerde met de joden” (Hand. 18:18, 19, NW). Paulus liet geen enkele gelegenheid voorbijgaan. Hij had belangstelling voor de rechtvaardiging van Jehovah’s naam en bewees dat „God onmogelijk kan liegen”. — Hebr. 6:18, NW.
12. Hoe dacht Paulus over omgang met medegelovigen?
12 Ongeacht waar Paulus naar toe ging, hij trof er altijd regelingen voor dat hij met mensen samen was, ja, indien mogelijk in „het huis van onze God” zodat er een uitwisseling van geloof kon plaatsvinden. Paulus had als ieder ander aanmoediging nodig, en hij was altijd gaarne bereid aanmoediging te schenken. In zijn brief aan christenen in Rome bracht hij dit als volgt onder woorden: „Ik verlang ernaar u te zien om u enige geestelijke gave te kunnen meedelen en u daardoor standvastig te maken; of liever, opdat er onder u een uitwisseling van aanmoediging mag zijn, doordat een ieder wordt aangemoedigd door middel van het geloof van de ander, zowel het uwe als het mijne” (Rom. 1:11, 12, NW). Sta er eens bij stil hoeveel goeds u kunt doen voor uw broeders door in het „huis van onze God” uiting te geven aan uw gedachten. Jehovah’s getuigen doen dit op hun wekelijkse vergaderingen in hun Koninkrijkszalen.
VERSCHILLENDE RELIGIEUZE GEWOONTEN IN DEZE TIJD
13. (a) Wordt de boodschap over „het koninkrijk der hemelen” thans in de kerken der christenheid gehoord, of wat dan wel? (b) In welk opzicht verschilt de boodschap en het gedrag van Jezus Christus van die van de pontifex van de Rooms-Katholieke Kerk?
13 De religieuze gewoonte van Jezus en zijn discipelen bestond hierin dat zij het „huis van onze God” gebruikten om de waarheid aan andere mensen te vertellen, hun eigen geloof kenbaar te maken, een nauwkeurige kennis van de bijbel te ontvangen en Gods koninkrijk als ’s mensen enige hoop bekend te maken. Gaat het in de kerken van de christenheid thans net zo toe als in de vergaderplaatsen van de vroege christenen? Hoort u dezelfde bijbelse boodschap over „het koninkrijk der hemelen” in uw oren weerklinken zoals deze in de oren weerklonk van degenen die in de tijd van Christus leefden? Of hoort u in uw kerk dat de Verenigde Naties de „laatste hoop” vormen die er bestaat? Bent u het eens met paus Paulus VI toen hij de vergadering van de Verenigde Naties toesprak en zei: „Wij zouden onze boodschap een bekrachtiging, een plechtige morele bekrachtiging van dit hoge instituut kunnen noemen. . . . De volkeren van de aarde wenden zich tot de Verenigde Naties als de laatste hoop op vrede en eendracht; wij veroorloven ons bij hun hulde van eer en hoop, ook onze hulde aan te bieden”?a Negentienhonderd jaar geleden verwierp Jezus Christus de koninkrijken van deze wereld die hem door Satan de Duivel waren aangeboden en zei hij tot de bestuurder Pilatus, vlak voordat hij aan de martelpaal werd gehangen: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld” (Joh. 18:36, NW). Wanneer de voornaamste religieuze leider van de christenheid in deze tijd zegt dat ’wij de Verenigde Naties bekrachtigen’ en hij de volken der aarde opdraagt zich tot de Verenigde Naties te wenden als de laatste hoop op eendracht en vrede, waar is dan zijn geloof in en zijn prediking van Gods koninkrijk? Hij schiet hierin volslagen tekort! Wilt u in een oecumenische geest meegaan met degenen die niet langer geloof stellen in de bijbel? De leiders van de christenheid hebben niet alleen Gods koninkrijk verworpen, maar zij hebben ook getracht het geloof van hun lidmaten in bijna al Christus’ leerstellingen te ondermijnen.
14. Welke afwijkende zienswijzen houdt de christenheid er nog meer op na vergeleken met de bijbelse leerstellingen en de geloofsovertuigingen van Jezus Christus?
14 Negentien eeuwen geleden leerde Jezus dat allen die in de graven zijn, te voorschijn zouden komen, dat de doden bij het horen van zijn stem een opstanding zouden ontvangen (Joh. 5:28, 29, NW). Hoe kon dit alles toch zo veranderen, zodat de geestelijken van de christenheid ons vertellen dat de mens naar het eeuwige hellevuur of het vagevuur gaat of dat enkelen in de hemel worden opgenomen? Een christen kent deze leer niet, aangezien de bijbel hem leert dat er in Sjeool, het graf waar de mens bij de dood naar toe gaat, „geen werk of overleg of kennis of wijsheid” is (Pred. 9:10). De mens slaapt in het graf (Sjeool), hij bestaat niet meer. „Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Gen. 3:19). De getrouwe Job wist dit, maar hij geloofde ook in Gods koninkrijk en de opstanding uit de doden. Job zei: „O, dat gij mij in Sjeool zoudt verbergen, dat gij mij zoudt versteken totdat uw toorn zich afwendt, dat gij voor mij een tijdslimiet zoudt stellen en aan mij zoudt denken!” (Job 14:13, NW) De bijbel leert dat de mens is geschapen, maar de wetenschap en velen van de religieuze leiders zeggen dat de mens uit het een of andere lagere dier of een andere levensvorm is geëvolueerd. Wie wilt u geloven, de mens of God? (Gen. 2:7) De bijbel zegt dat God de wereld zo liefhad dat hij zijn Zoon heeft gezonden om de wereld te redden, maar de geestelijken zeggen dat God is gekomen, dat Christus God is, en om dit aan te tonen, onderwijzen zij een heidense drieëenheidsleerstelling (Joh. 3:16, NW). Jezus Christus deed aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften toen hij over de dagen van Noach en Sodom en Gomorra sprak. Hij stelde geloof in het geschreven Woord van God, maar in deze tijd zeggen velen van de geestelijken, die beweren Christus’ volgelingen te zijn, dat het scheppingsbericht en de geschiedenis over Noach en de ark, Sodom en Gomorra, de doortocht van de Israëlieten door de Rode Zee en zelfs het bericht over de maagdelijke geboorte van Jezus mythen zijn, louter verhalen die niet als feiten of waarheid geloofd dienen te worden. Wát de leiders van de christenheid echter ook leren, Jehovah’s getuigen zijn het eens met de apostel Paulus, die zei: „God worde waarachtig bevonden, ook al wordt ieder mens een leugenaar bevonden” (Rom. 3:4, NW). Hoe komt het toch dat de christelijke leer in de loop der eeuwen zo’n verbazingwekkende verandering heeft ondergaan? Ook hier geeft de bijbel antwoord op. — Genesis, de hoofdstukken 1 en 2, 6-8; 19:1-29; Exodus, hoofdstuk 14; Lukas 1:26-38, NW.
15. Wie is voor deze verschillende zienswijzen verantwoordelijk? Hoe gaan Jehovah’s getuigen op hun vergaderingen te werk?
15 De god van deze wereld, Satan de Duivel, heeft de ogen van de mensen verblind en heeft hen in duisternis gehouden (2 Kor. 4:4, NW). Jezus had gelijk toen hij over de schriftgeleerden en Farizeeën, de religieuze leiders van zijn tijd, zei: „Zij zijn blinde gidsen. Indien nu een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen” (Matth. 15:14, NW). Ongelukkig genoeg laten maar al te veel mensen de voorgangers van de verschillende religieuze denominaties in de christenheid voor hen denken. Het zou veel beter zijn wanneer zij de bijbel zelf zouden bestuderen in plaats van zich door de valse religie op een dwaalspoor te laten leiden. De meeste mensen laten hun geestelijken ook hun gebeden uitspreken, en dit bidden bestaat gewoonlijk uit het voorlezen van gebeden uit enkele bladzijden van het gebedenboek. Het publiek in een religieuze vergadering wordt er niet toe aangespoord zich te uiten. Er is geen „uitwisseling van aanmoediging”. Hoe anders dan in Jezus’ dagen, toen een schriftplaats werd voorgelezen, waarna er een algemene bespreking volgde! Jehovah’s getuigen gaan op hun Wachttoren-studie nog steeds op deze wijze te werk. De dienaar die de vergadering leidt, noemt het onderwerp dat zal worden besproken en daarna wordt de schriftplaats waarop de commentaren gebaseerd zullen zijn, voorgelezen. Het tijdschrift De Wachttoren wordt gebruikt om de algemene bespreking van de gehele gemeente te leiden, maar waar het om gaat, is dat de gemeente zich uit.
MORELE GEWOONTEN
16. (a) Hoe denken velen, als gevolg van een veranderende kijk op de bijbel, over de wetten en geboden van Gods Woord? (b) Wat zegt Gods Woord evenwel over degenen die de geboden ervan overtreden? (c) Welk gebod wordt in Openbaring 18:4, 5 gegeven, en waar dienen degenen die uit Babylon de Grote vluchten, naar toe te gaan?
16 Ongeveer veertig of vijftig jaar geleden en vóór die tijd werd er in de particuliere huizen van de mensen veel meer aan bijbelstudie gedaan dan in deze tijd. Vele religieuze organisaties moedigden hun gemeenteleden aan de bijbel thuis te lezen en te bestuderen. Het lijkt wel of de bijbel in deze tijd over het algemeen uitsluitend wordt beschouwd als een prachtig litterair werk, een boek dat enkele goede gedachten en uitspraken bevat en gelezen kan worden wanneer men niets anders te doen heeft. Vele mensen zeggen: „Hoe zou men zich in deze tijd aan de zedenwet van de bijbel kunnen houden? De bijbelse leer over hoererij en overspel is uit de tijd geraakt.” Hun conclusie is derhalve: als er helemaal geen kwaad steekt in seksuele betrekkingen vóór het huwelijk, waarom dan niet wat afwisseling na het huwelijk? Overal ter wereld treft men in de christenheid dit vrije geslachtelijke verkeer aan. Wat doet de christenheid er echter aan? Niets! Hebben de geestelijken hun ogen gesloten voor wat Paulus schreef: „Wat! Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven”? (1 Kor. 6:9, 10, NW) Men zou kunnen redeneren: ’Als paus Paulus VI de VN als „de laatste hoop” beschouwt, waarom dan nog langer te denken aan het beërven van Gods koninkrijk?’ En als er geen geloof bestaat in Gods koninkrijk, is het gemakkelijk de zedenwet van dat koninkrijk te negeren. Het lijkt wel of de gehele christenheid deze wet heeft genegeerd. Het is zelfs zo dat het wereldrijk van valse religie, Babylon de Grote, de mensen niets op geestelijk of moreel gebied heeft te bieden. Vandaar dat er in Gods geschreven Woord wordt gezegd: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd” (Openb. 18:4, 5, NW). Honderdduizenden mensen hebben Babylon de Grote verlaten, en aangezien zij zich tot de zuivere, eenvoudige aanbidding van God keren, worden zij ware christenen. U zult bemerken dat zij zich in deze tijd bij Jehovah’s getuigen hebben aangesloten, omdat zij zich van de noodzaak bewust zijn de bijbel te bestuderen en met mensen om te gaan die het gehele Woord van God geloven. Deze mensen hebben hun leven opgedragen aan het doen van Jehovah’s wil en het is thans hun religieuze gewoonte het koninkrijk van God, dat de enige hoop voor de mensheid is, te prediken. Ten einde sterk te blijven in het geloof dat eens aan de heiligen is overgeleverd, komen Jehovah’s getuigen regelmatig in het „huis van onze God” bijeen, omdat zij weten dat ’de vriendschap met de wereld vijandschap met God is. Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God’ (Jak. 4:4, NW). Het doel van de christelijke gemeente is elkaar op te bouwen in ons allerheiligste geloof en Gods volk op te leiden om het in Gods Woord opgetekende goede nieuws te prediken en niet te schipperen door een ’vriend van de wereld’ te zijn. Wees een ware christen. Treed in Christus Jezus’ voetstappen. Doe wat hij deed. Wees elke dag van het jaar een christen en niet slechts op de „heilige dagen” van de christenheid. Maak het tot uw gewoonte de ware God Jehovah in zijn huis te aanbidden en leer wat Jezus zei: „Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en ik ken ze, en zij volgen mij. En ik geef hun eeuwig leven.” — Joh. 10:27, 28, NW.
[Voetnoot]
a New York Herald Tribune, dinsdag, 5 oktober 1965, uitgave ter herdenking van het pauselijke bezoek, blz. B, onder het kopje: „In de V.N., ’Boodschap voor de mensheid’.”
[Illustratie op blz. 175]
„Komt achter mij en ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.”