Bied er weerstand aan door de belangen van deze wereld verstrikt te worden
1. Welke drie hinderpalen zijn er ten aanzien van vriendschap met God?
WIL men de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toekennen, dan moet men niet alleen positieve daden van gehoorzaamheid verrichten, maar zich ook van het kwade weerhouden. Uit Gods Woord blijkt duidelijk dat vriendschap met de wereld vijandschap met God is. „Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God” (Jak. 4:4). Dit betekent dat de christen die er belang in stelt de goddelijke wil te doen, de belangrijkste drie hinderpalen voor vriendschap met God moet leren herkennen en ze daarna moet vermijden. Deze zijn Satan de Duivel en zijn demonen, ’s mensen eigen vleselijke onvolmaaktheid en de wereld waarvan Satan de god is. — 2 Kor. 4:4; Ef. 6:12; Matth. 26:41.
2. Hoe weerstond Jezus de begeerte van het vlees, de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met bezittingen?
2 Jezus erkende zelf dat „alles in de wereld — de begeerte van het vlees, de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met iemands bezittingen — niet voortspruit uit de Vader maar uit de wereld” (1 Joh. 2:16, NW). Wij dienen het voorbeeld dat hij heeft gesteld door deze verleidingen te weerstaan, te volgen. Na Gods Woord veertig dagen en nachten in de woestijn bestudeerd te hebben, trachtte Satan hem ertoe te verleiden de begeerte van het vlees te bevredigen door ten behoeve van zichzelf een wonder te verrichten, namelijk, stenen in de woestijn in brood te veranderen, zodat hij dit zou kunnen eten. Jezus wees dit voorstel van Satan van de hand door zich tot Gods Woord te wenden, aan de hand waarvan hij met nadruk op de superieure hoedanigheden van geestelijk voedsel boven dat voedsel voor het vlees wees. Satan trachtte hem er vervolgens toe te brengen een schouwspel van zichzelf te maken — en aldus aan de begeerte der ogen toe te geven — door zich van de kantelen van de tempel naar beneden te storten. Op Satans listige verdraaiing van de Schrift, waarbij hij suggereerde dat Gods macht hem zou beschermen, antwoordde hij: „Gij zult den Here, uw God, niet verzoeken.” Ten slotte werd Jezus in ruil voor een daad van aanbidding tegenover Satan grote macht en een hoge positie als heerser over de regeringen van deze wereld aangeboden. Hij weigerde echter zich hierdoor te laten verstrikken en zei: „Er staat immers geschreven: Den Here uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” — Matth. 4:1-11.
3. Welke raad wordt in Jakobus 4:7 gegeven, en hoe moet men hinderpalen overwinnen?
3 Evenals Satan zich wegens Jezus’ getrouwe standpunt een tijdlang van hem terugtrok, zal hij dit ook van ons doen. „Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan den duivel, en hij zal van u vlieden” (Jak. 4:7). De meeste mensen kampen met problemen die in hun eigen ogen zeer ernstig zijn en die velen alleen maar denken te kunnen oplossen door zich nog dieper in de belangen van deze wereld te verwikkelen. Wil men dat deze hinderpalen worden overwonnen en door een belangstelling voor de enige werkelijke hoop voor de mensheid worden vervangen, dan moet men ervoor zorgen dat de wurgende greep die deze wereld op ’s mensen belangen heeft, wordt verminderd.
4. Waarover klaagde Martha tot Jezus, en welke omstandigheden gaven aanleiding tot deze klacht?
4 Door deze ervaring van Jezus en de raad die hij gaf, wordt aangetoond hoe listig zelfs de gewone verplichtingen van het leven op de gelegenheden voor geestelijke vooruitgang inbreuk kunnen maken en ons in onnodige details kunnen verstrikken. „Terwijl zij op reis waren, kwam Hij in een zeker dorp. En een vrouw, Martha geheten, ontving Hem in haar huis. En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des Heren gezeten, naar zijn woord luisterde. Martha echter werd in beslag genomen door het vele bedienen. En zij ging bij Hem staan en zeide: Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij komt helpen. Maar de Here antwoordde en zeide tot haar: Martha, Martha, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige zijn nodig of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen.” — Luk. 10:38-42.
5. (a) In welk opzicht gaf Martha er blijk van niet genoeg waardering te bezitten, en hoe koos Maria het betere deel? (b) Hoe kan Maria’s voorbeeld in deze tijd worden nagevolgd?
5 Volgens de gewoonte van die tijd, hetgeen ook thans nog in vele huisgezinnen voorkomt, zette Martha’s gastvrijheid haar ertoe aan voor haar voorname gast een uitgebreide maaltijd te bereiden en op vele andere details te letten die er alle toe dienden om zijn verblijf in haar huis maar zo prettig en gerieflijk mogelijk te maken. Het gevolg was evenwel dat zij zich, doordat zij deze details zo ijverig tot in de puntjes verzorgde, van de voordelen die zij uit Jezus’ bezoek had kunnen putten, beroofde. Jezus gaf haar niet een standje voor haar gastvrijheid en ook zei hij niet tot Martha dat zij ook moest gaan zitten nietsdoen zonder ook maar iets voor hun fysieke behoeften te bereiden. Hij verklaarde echter wel: „Weinige zijn nodig of slechts één.” Zijn vermaning aan het adres van Martha hield in dat het, omdat dit haar huis was en zij een gast had, juist was voedsel voor hem en haar huisgenoten te bereiden, maar dat uitgebreide voorbereidingen hierbij onnodig waren. Maria had derhalve het betere deel gekozen, omdat zij inzag hoe waardevol Jezus’ tegenwoordigheid was en welk een voordeel zij eruit kon putten. Wanneer Martha er dezelfde waardebepaling op had nagehouden, zou zij er tevreden mee zijn geweest alleen maar de noodzakelijke dingen te bereiden en de onnodige details voor een andere keer te bewaren wanneer zij niet in de gelegenheid zou zijn om naar Jezus te luisteren. De mensen die in deze in geestelijk opzicht uitgehongerde wereld leven, zouden er goed aan doen Maria’s voorbeeld om eerst de Koninkrijksinlichtingen te zoeken, na te volgen. Wanneer er iemand met voedzame geestelijke inlichtingen bij een huis aanklopt, zouden de huisgenoten er goed aan doen de onbelangrijke dingen die bij een andere gelegenheid gedaan kunnen worden tenminste tijdelijk opzij te zetten ten einde zich alle voordelen die zij uit het bezoek van deze vertegenwoordiger van Gods theocratische regering kunnen putten, ten nutte te maken.
6. Welke zelfzuchtige belangen dienen bij de beoefening van religie vermeden te worden, hoe waarschuwde Jezus hiervoor, en wanneer zijn persoonlijke belangen juist?
6 Doet men dit niet, dan bestaat het gevaar dat men op zaad dat tussen doornen is gezaaid, gaat lijken. „Hij . . . is degene die het woord hoort, maar de zorg van dit samenstel van dingen en de misleidende macht der rijkdom verstikken het woord, en hij wordt onvruchtbaar” (Matth. 13:22, NW). Aan de andere kant dienen christenen hun religie niet enkel en alleen voor persoonlijk gewin te beoefenen. Sommigen die volgelingen van Jezus Christus belijden te zijn, zullen zich bij een bepaalde kerk aansluiten omdat dit voor hen zekere voordelen oplevert. Anderen geloven dat zij hun religie kunnen gebruiken om kracht van God of andere persoonlijke voordelen te verwerven. Zulk een belangstelling voor religie is zelfzuchtig en dient vermeden te worden, zoals Jezus hen die hij op wonderbaarlijke wijze met broden en vissen had gevoed, waarschuwde toen zij hem de volgende dag weer opzochten. „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt. Werkt, niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel [van goedkeuring] gedrukt” (Joh. 6:26, 27, NW). Persoonlijke belangen zijn alleen noodzakelijk en juist wanneer ze zodanig in bedwang worden gehouden en geleid dat de belangen van Gods koninkrijk erdoor worden bevorderd.
7. Hoe kan een verkeerd gerichte belangstelling voor gezondheid iemand ernstig nadeel berokkenen, en in welke situatie kan ze hen die niet opletten, doen geraken?
7 Wanneer iemands persoonlijke belangstelling voor gezondheid niet in juiste banen wordt gehouden, kan het zijn verlangen naar een ware, geestelijke genezing, doden. Beheerst die belangstelling zijn denkwijze zodanig dat hij zich er met uitsluiting van de waarheid uit Gods Woord mee bezighoudt, dan doet dit deze persoon veel meer kwaad dan zijn fysieke kwaal. Door dit verlangen naar gezondheid zien vele personen in deze tijd Jezus’ waarschuwing betreffende mensen die zich erop laten voorstaan over wonderbaarlijke krachten te beschikken, over het hoofd. „Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid” (Matth. 7:22, 23). Deze woorden dienen redenen voor een krachtige twijfel ten aanzien van zogenaamde gezondbidders te zijn en allen die oprecht naar gezondheid zoeken ertoe te bewegen hun persoonlijke belangen naar juiste waarde te schatten wanneer er zulke beweringen worden gedaan, opdat zij niet hopeloos in deze listige en bedrieglijke „begeerte van het vlees” verstrikt geraken.
8. Hoe werd de wonderbaarlijke gave der gezondmaking in bijbelse tijden gebruikt, en in welk opzicht worden de zogenaamde gebedsgenezers van tegenwoordig hierdoor aan de kaak gesteld?
8 Een nauwkeurig onderzoek van Gods Woord openbaart dat er vroeger geen personen werden genezen die reeds een deel van de gemeente waren. Hoewel de apostel Paulus over de gave der gezondmaking beschikte, zei hij tot Timotheüs: „Drink voortaan niet alleen water, maar gebruik een weinig wijn voor uw maag en voor uw gedurige ongesteldheden” (1 Tim. 5:23). Hij bracht in zijn geval geen genezing teweeg. In een andere brief aan Timotheüs zei hij: „Trophimus heb ik ziek achtergelaten te Milete” (2 Tim. 4:20). Ook in dit geval getuigde hij ervan dat hij geen wonderbaarlijke genezing had verricht. Zulke genezingen vonden evenmin uitsluitend in de christelijke gemeente plaats. Merk op wat Jezus als bewijs dat zulke genezingen zelfs vóór zijn dagen als een teken voor buitenstaanders werden verricht, heeft gezegd: „Er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van den profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, doch wel Naäman de Syriër” (Luk. 4:27). In tegenstelling tot wat er onder de „genezers” van thans gebruikelijk is, werden christenen vermaand geen geld te aanvaarden wanneer zij van hun wonderbaarlijke gaven gebruik maakten. Toen Jezus zijn discipelen uitzond, zei hij tot hen: „Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.” — Matth. 10:8. Zie ook het verslag in 2 Koningen 5:15-27.
9. Wat openbaarde Paulus over wonderbaarlijke gaven van de geest, en welke evenwichtige zienswijze dient een christen er wat zijn gezondheid betreft, op na te houden?
9 Nadat deze wonderbaarlijke gaven hun doel hadden gediend doordat erdoor was aangetoond dat Gods macht op zijn vertegenwoordiger Jezus en zijn discipelen als de eerste leden van de christelijke gemeente rustte, waren ze niet langer nodig en werden ze ingetrokken. Paulus sprak hierover toen hij zei: „De liefde faalt nimmer. Doch hetzij er gaven der profetie zijn, ze zullen worden afgeschaft; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden; hetzij er kennis is, ze zal worden afgeschaft” (1 Kor. 13:8, NW). De grootste gave van de geest is in deze tijd de gave der prediking, in verband waarmee God het juist heeft geacht deze aan alle oprechte mensen, ongeacht leeftijd, nationaliteit, ras of maatschappelijke positie, te schenken (Hand. 2:17, 18). Hieruit blijkt dat zelfs zulke persoonlijke belangen als gezondheid of fysieke training ondergeschikt dienen te zijn aan de Koninkrijksbelangen. Lichaamsbeweging en een normale zorg voor ons lichaam zijn belangrijk, maar, zoals Paulus uiteenzet: „De oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst” (1 Tim. 4:8). Hiervoor heeft de christen een evenwichtige zienswijze nodig, daar hij zichzelf niet mag verwaarlozen, terwijl hij stellig niet de verantwoordelijkheden welke zijn christelijke bediening met zich meebrengt, door die persoonlijke belangen mag laten overheersen.
10. Welk onrijpe standpunt nemen sommige personen ten aanzien van het werk van Jehovah’s getuigen in, en wat vormt soms de aanleiding tot zulk een standpunt?
10 Wanneer er ten aanzien van onze belangen een bepaalde onevenwichtige toestand bestaat, wordt onze zienswijze vertroebeld. „De lamp van het lichaam is uw oog. Indien dan uw oog zuiver is, is ook uw gehele lichaam verlicht, maar wanneer het slecht is, is ook uw lichaam duister. Zie dan toe, dat wat licht in u is niet duisternis zij” (Luk. 11:34, 35). Uit vrees voor lichamelijk letsel of kritiek besluiten sommige mensen die het werk van Jehovah’s getuigen gadeslaan bij zichzelf dat zíj dit werk nooit zouden kunnen verrichten. Deze „begeerte der ogen” leidt hen rechtstreeks in de valstrik van de god van deze wereld (Spr. 29:25; Matth. 10:28). Hierdoor wordt aangetoond hoe belangrijk het is een rijpe kennis van en een rijp inzicht in Gods Woord te bezitten. Het betekent dat ons geloof door een geregeld geestelijk dieet gesterkt moet worden. Zonder dat geloof zou iemand zich misschien vertrouwd kunnen maken met de gedachte dat het hem meer persoonlijke voordelen oplevert wanneer hij zich niet aan de doop onderwerpt dan wanneer hij strikt aan Gods wil vasthoudt en zich in water laat onderdompelen. Zo iemand gelooft wellicht dat hij niet tot Jehovah’s getuigen kan behoren omdat hij daar niet voldoende geloof voor heeft. Hij zou echter uit het oog kunnen verliezen dat geloof op kennis is gebaseerd en dat hij niet genoeg krachtsinspanningen in het werk heeft gesteld om kennis over de betekenis en de reden van de doop te verwerven. Eerst moet er een fundament van kennis worden gelegd en pas daarna kan er, als gevolg van het gebruik hiervan, geloof ontstaan.
11. Waarom is kennis een noodzakelijk fundament voor het weerstaan van de verstrikkende invloed van deze wereld?
11 Hetzelfde geldt voor het aandeel dat men aan het getuigeniswerk heeft. Sommige personen weerstaan de verstrikkende invloed van deze wereld nog niet eens in die mate dat zij de kennis verwerven die als een noodzakelijk fundament moet dienen. Door zulk een kennis van Gods Woord ontstaat geloof en door geloof de bekwaamheid en het verlangen om te prediken. „Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met den mond belijdt men tot behoudenis. Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. . . . want: al wie den naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wien zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wien zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?” (Rom. 10:10-15) Gesterkt door zijn pas verworven geloof zal zo iemand beseffen dat zijn prediking in tweeërlei opzicht reddend werkt, zoals door Paulus met de volgende woorden is uiteengezet: „Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden.” — 1 Tim. 4:16.
12. Welke dienst dienen Jehovah’s getuigen, overeenkomstig de verantwoordelijkheid welke er op hen rust, mensen van goede wil te bewijzen, en met welke geestesgesteldheid dient dit gedaan te worden?
12 Ten einde oprechte mensen te helpen ten aanzien van hun verschillende belangen een evenwichtig standpunt in te nemen en alles voor het Koninkrijk opzij te zetten, zendt Jehovah God zijn getuigen tot de einden der aarde. Door bemiddeling van de profeet Jesaja, die eeuwen geleden leefde, geeft hij hun het bevel: „Trekt uit, trekt uit door de poorten, gij mannen. Maakt de weg van het volk vrij. Verhoogt, verhoogt de grote weg. Ruimt de stenen er vanaf. Heft een signaal op voor de volken” (Jes. 62:10). Dat wij deze struikelblokken, welke mensen die oprecht in Gods dienst belang stellen op hun weg vinden, uit de weg ruimen, wordt niet gedaan om zulke personen nadeel te berokkenen of hun geloofsovertuiging belachelijk te maken. Wil de Koninkrijksbedienaar deze stenen, die de weg blokkeren, herkennen, dan moet hij een nauwkeurige kennis van Gods Woord bezitten, en om ze uit de weg te kunnen ruimen, moet hij vertrouwen hebben in zijn positie en zijn werk tactvol en kalm ten uitvoer brengen. De bedienaar van het evangelie gaat ervan uit dat zijn toehoorder beslist naar iets beters verlangt en een oprechte liefde voor rechtvaardigheid koestert. Hij zal derhalve veeleer een beroep op zijn verstand doen dan hem schrik trachten aan te jagen. Wanneer hij zijn werk aldus beziet, zal hij niet kwaad worden als de persoon tot wie hij spreekt niet onmiddellijk het werkelijke doel van zijn bezoek inziet. Het is er Jehovah’s getuigen niet om te doen gelijk te krijgen, maar de oprechte liefde die God voor zijn schapen heeft, tentoon te spreiden. Zij stellen zich ten doel de waarheid van Gods Woord op zulk een wijze bekend te maken dat hun hoorders deze zullen aanvaarden of er op zijn minst door zullen worden aangezet het vertroostende goede nieuws van het Koninkrijk verder te onderzoeken. Hierdoor zullen zij een duidelijk beeld van dat koninkrijk krijgen en gaan inzien hoe belangrijk het is de belangen ervan te dienen. Mensen van goede wil zullen erdoor worden geholpen de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen binnen te komen, ten einde er meer over de levengevende hoop van Gods nieuwe wereld te vernemen en zich er aldus in te bekwamen de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toe te kennen.
13. Welke voorbeeldige handelwijze legde Jezus aan de dag en hoe volgen Jehovah’s getuigen deze na?
13 Dit is de handelwijze waarin Jezus Christus ons als een voorbeeld dat wij dienen na te volgen, is voorgegaan. Paulus haalt Christus’ volgende woorden aan: „Zie, hier ben Ik — in de boekrol staat van Mij geschreven — om uw wil, o God, te doen” (Hebr. 10:7). Gedurende zijn gehele bediening zorgde Jezus ervoor dat zijn eigen belangen Gods belangen waren. Als iemand die zich volledig aan zijn Vader had opgedragen en die om dit te symboliseren in water was gedoopt, stelde hij allen die de Koninkrijksbelangen de eerste plaats zouden toekennen, het voorbeeld. Wanneer zij de goddelijke wil gaan doen, is het een noodzakelijk vereiste dat zij zich eerst volledig aan God opdragen en zich in water laten dopen. Evenals Jezus predikte, prediken zij als een vervulling van Jezus’ woorden: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het volbrachte einde komen” (Matth. 24:14, NW). Zij zullen zich niet door tegenwerpingen, spot of vervolging van hun prediking laten afbrengen maar erin volharden totdat het einde komt.
14. Waarom blijven Jehovah’s getuigen bij vele huizen aankloppen, en hoe lang zal het werk voortduren?
14 Terwijl Jehovah’s getuigen in aantal toenemen en de mensen vaker in hun huizen opzoeken, zullen zij hun prediking blijven voortzetten, daar zij beseffen dat het voor hun hoorders leven betekent Gods koninkrijk als hun hoop te erkennen en aanvaarden. Zij zijn ervan doordrongen dat iedereen in de gelegenheid moet worden gesteld dat goede nieuws te horen en te accepteren en zij beseffen eveneens dat niet alle huisgenoten van een bepaald gezin dezelfde gedachte over hun bezoeken zijn toegedaan. Terwijl de een wellicht tegenwerpingen maakt en de Getuigen verbiedt terug te komen, zou iemand anders in datzelfde gezin het prettig kunnen vinden wanneer zij terugkwamen. Op grond van deze mogelijkheid volharden Jehovah’s getuigen ten behoeve van hen die waarlijk Gods schapen zijn, in hun liefdewerk. Alle schapen moeten gevonden worden, en dit zal nooit gebeuren wanneer men ze slechts een of twee keer opzoekt. De volhardende hoedanigheid van Gods opsporingsmethoden wordt in Jeremia’s profetie beschreven. „Zie, ik zal vele visschers uitzenden, spreekt de Heer, die zullen hen opvisschen; en daarna zal ik vele jagers uitzenden, die zullen hen vangen op alle bergen en op alle heuvelen en in alle steenkloven” (Jer. 16:16, Lu). Dat het werk moet voortduren totdat alle schapen uit deze oude wereld zijn bijeengebracht, blijkt duidelijk uit het antwoord op een vraag welke Jesaja eeuwen geleden stelde. „Toen vroeg ik: Hoe lang, Here? Hij antwoordde: Totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de huizen, zodat er geen mens meer in is, en het bouwland verwoest is tot een wildernis, en de HERE de mensen ver verwijderd heeft en het verlaten gebied in het land groot is.” — Jes. 6:11, 12.
15. Hoe zal men stellig in de belangen van deze wereld verstrikt raken, en hoe kan dit worden vermeden?
15 Zij die ook maar enigszins tot de denkwijze, praktijken en idealen van deze huidige wereld overhellen, zullen stellig door de benauwdheden en zorgen van deze wereld overweldigd worden en het standpunt dat zij tegenover God innemen, tezamen met elk vermogen waarover zij wellicht beschikken om hen te helpen die hard hulp behoeven, verliezen. Niemand dient zich zodanig te laten misleiden of overrompelen dat hij de fatalistische kijk van deze wereld tot de zijne maakt dat mensen alleen door hun eigen krachtsinspanningen in leven kunnen of zullen blijven en dat er, tenzij mensen de oplossing voor deze problemen tot stand brengen, in het geheel geen oplossing zal zijn. De waarheid van Gods Woord getuigt er duidelijk van dat wij thans in een tijd van vurige beproeving leven en dat een ieders werk door de diepgaande beproevingen van deze tijd van het einde openbaar gemaakt zal worden. Alleen door absoluut zijn evenwicht te bewaren en de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toe te kennen, kan de christen er weerstand aan bieden in de belangen van deze wereld verstrikt te raken en kan hij als een waar bolwerk tegen het opkomende getij van het goddeloze materialisme dat thans de aarde overspoelt, standhouden.
16. Op welke andere manier kan men doeltreffend in de prediking worden, en aan welk standpunt dienen wij altijd vast te houden?
16 Ten einde overtuigend te kunnen spreken, moet de christen in overeenstemming met de woorden door middel waarvan hij uitdrukking geeft aan zijn geloof, leven. Hij moet de beginselen die hij uit Gods Woord heeft geleerd, steeds in zijn leven toepassen en die kennis vervolgens voortdurend trachten uit te breiden. Hij dient te trachten elke dag in het belang van de theocratische vooruitgang te laten tellen door noodzakelijk werk niet ongedaan te laten en geen gelegenheid voorbij te laten gaan om het misverstand dat de god van dit samenstel van dingen rond Jehovah’s voornemens heeft opgebouwd, af te breken. Wanneer hij de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toekent, zal hij niet zorgeloos te werk gaan of alleen maar tijd in de velddienst besteden omdat hij zich daartoe gedwongen voelt. Hij zal beseffen dat het volledige einde van dit samenstel nabij is en dat zij die erin blijven, ten onder zullen gaan. Hij zal erkennen dat er ijverige krachtsinspanningen en een steeds grotere bekwaamheid voor nodig zijn om het werk dat er in bestaat mensen van goede wil te waarschuwen zich van de verstrikkende invloed van deze wereld los te maken en naar de plaats van toevlucht te vlieden waarin Jehovah zo liefdevol heeft voorzien, tot een goed einde te brengen. Door dit te doen, zal hij zijn eigen plaats in die rechtvaardige nieuwe wereld zeker stellen en het onuitsprekelijke voorrecht genieten er door Jehovah voor gebruikt te worden zijn naam te verheerlijken en voor mensen van goede wil het enige juiste voorbeeld te stellen door de belangen van Jehovah Gods koninkrijk de eerste plaats in zijn leven toe te kennen.