Wat zal „Gods koninkrijk kome” voor u betekenen?
„Onze vader die in de hemelen zijt uw naam worde geheiligd: uw Koninkrijk kome: uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde.” — Matth. 6:9, 10, NBG; PC.
1. Voor wie betekenen de woorden „Gods koninkrijk kome” helemaal niets, maar waarom moet deze aangelegenheid thans onder hun aandacht worden gebracht?
VOOR meer dan twee-derde van de mensenwereld betekenen de woorden „Gods koninkrijk kome” helemaal niets. Dat komt door hun religie. Lang niet alle mensen zijn dezelfde religie toegedaan en er zijn zelfs miljoenen mensen die zeggen dat zij godloos zijn en helemaal geen religie belijden. Ongeacht of de komst van Gods koninkrijk hun echter interesseert of niet, Gods koninkrijk zál komen. Wanneer de komst van dit koninkrijk in de nabije toekomst volledig wordt verwezenlijkt, zullen zij die regering onder de ogen moeten zien. Daarom is het zo noodzakelijk dat deze uiterst belangrijke aangelegenheid thans over de gehele aarde onder de aandacht der mensen wordt gebracht.
2. (a) Voor welke andere personen is het evenzeer noodzakelijk dat deze aangelegenheid hun onder de aandacht wordt gebracht, en waarom? (b) Met het oog waarop is het er thans de tijd voor met betrekking tot de komst van Gods koninkrijk een beslissing te nemen?
2 Deze noodzaak bestaat niet alleen voor degenen die hier onbekend mee zijn. Zelfs voor het merendeel van de mensen voor wie de woorden „Gods koninkrijk kome” niet vreemd zijn, is dit evenzeer noodzakelijk. Waarom dan wel? Omdat zij, alhoewel zij zichzelf christelijk noemen en heel religieus het gebed „Uw koninkrijk kome” bidden, niet door woord en gedrag laten blijken dat zij begrijpen wat zij bidden. Er kan beslist niet van hen worden gezegd dat zij in overeenstemming met zulk een gebed spreken en handelen. Indien u hun vraagt wat de komst van Gods koninkrijk voor hen en voor de rest van de mensheid zal betekenen, zult u verschillende antwoorden ontvangen en dat zonder enige gezaghebbende bewijsvoering of ondersteuning. Wanneer Gods koninkrijk is gekomen, zal het stellig op de gehele mensheid een bepaalde uitwerking hebben, want het zal óf iemands eeuwige welzijn óf zijn eeuwige vernietiging tot gevolg hebben. Wat zal de komst van Gods koninkrijk derhalve voor een ieder van ons betekenen? Wij koesteren vanzelfsprekend het verlangen dat het koninkrijk ons eeuwige welzijn zal betekenen. Wat kunnen wij doen om het dit voor ons te laten betekenen? Thans is het de tijd om een dusdanige beslissing te nemen dat het deze betekenis voor ons zal hebben. Thans is het de tijd om te weten wat er gedaan moet worden om die gelukkige toekomst te verwerven.
3. Tot welk ras en welke nationaliteit behoorde degene die de mensen „Uw Koninkrijk kome” leerde bidden, en waar werd hij geboren?
3 De woorden „Gods koninkrijk kome” zijn gebaseerd op het gebed dat tot God in de hemel werd gericht, namelijk: „Uw Koninkrijk kome.” Veel mensen zijn zich er niet van bewust dat dit gebed door een Aziaat werd onderwezen. Van de drie takken van het menselijke geslacht, de Jafetietische, de Semietische en de Chamietische tak, behoorde deze Aziatische man tot de Semietische tak. Zijn geslachtslijn gaat helemaal terug tot Sem, de tweede van de drie zonen van Noach, van wie de gehele huidige mensheid afstamt (Gen. 10:21; Luk. 3:23-36, NW). Onder de vele Semietische geslachten treffen wij het geslacht van de Hebreeën, Israëlieten of joden aan. De Aziaat die de mensen leerde om de komst van Gods koninkrijk te bidden, was zulk een Hebreeër, Israëliet of jood. Hij werd bijna tweeduizend jaar geleden in Bethlehem in de Romeinse provincie Judéa geboren, in dezelfde stad waar zijn beroemde voorvader David, de zoon van Isaï, die koning van Jeruzalem is geworden, werd geboren.
4. Op welke wijze ontving hij zijn naam, en waarop wordt door zijn titel „de Zoon van David” de nadruk gelegd?
4 Lang voordat hij in Bethlehem werd geboren, had God al bepaald hoe hij zou heten, en daarom werd hij bij zijn geboorte door de Hebreeën Jeshúa en door de Grieken Jezus genoemd. Later werd de titel Messias of Christus aan zijn naam toegevoegd, zodat hij Jezus de Messias of Jezus Christus werd genoemd. Hij werd ook Jezus de Zoon van David genoemd, ten einde de nadruk te leggen op zijn aanspraak of recht op het koningschap dat zijn voorvader David eens over de natie Israël had uitgeoefend. — Matth. 1:1, 18-25; Mark. 10:47, 48; Luk. 1:28-33; 2:4-21; Joh. 7:42, NW.
5, 6. (a) Waarvan vormde dit gebed „Uw Koninkrijk kome” een onderdeel? (b) Op welke wijze werd datgene om de komst waarvan wij bidden in dit verband herhaaldelijk beklemtoond, en om welke reden zenden wij het gebed derhalve terecht op?
5 In het voorjaar van het jaar 31 van onze gewone jaartelling, of toen Jezus Christus eenendertig jaar oud was, leerde hij de mensen het beroemde gebed dat algemeen als het Onze Vader bekendstaat en waarin onder andere aan God in de hemel wordt gevraagd: „Uw Koninkrijk kome.” Slechts weinig mensen schijnen zich er bewust van te zijn dat dit gebed een onderdeel van zijn beroemde Bergrede vormde. Deze Rede begint met de zogenaamde Zaligsprekingen of de negen Gelukkigverklaringen, waarvan de eerste luidt: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe.” Een andere Gelukkigverklaring luidt: „Gelukkig zijt gij, armen, want aan u behoort het koninkrijk Gods.” In diezelfde Bergrede onderwees Jezus Christus de zogenoemde Gulden Regel, en wel in de volgende bewoordingen: „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen.”
6 Jezus zei in deze Bergrede verder nog over onze aardse behoeften: „Uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Matth. 5:1-4; Luk. 6:20; Matth. 7:12; 6:32, 33, NW). Jezus plaatste Gods koninkrijk aldus vóór al onze aardse behoeften en beschouwde het als iets wat van het allergrootste belang is. Hij zei niet dat wij eerst het koninkrijk van dit of dat land, of het presidentschap van de Verenigde Staten van Amerika of welk ander wereldlijk ambt maar ook moeten zoeken, maar dat wij eerst Gods koninkrijk en Gods rechtvaardigheid moeten zien te vinden. Het is derhalve buitengewoon duidelijk dat het hemelse koninkrijk van God alles in waarde en belangrijkheid overtreft, zodat wij terecht om de komst ervan dienen te bidden, zoals Jezus Christus zijn ware volgelingen heeft geleerd.
EEN TEGENSTRIJDIGHEID TOEGEVOEGD
7, 8. Welke vragen rijzen er over de komst van Gods koninkrijk, en wat moeten wij doen als wij de antwoorden precies willen weten?
7 Op welke wijze zal Gods hemelse koninkrijk echter komen? Wanneer zal Zijn koninkrijk als antwoord op dit gebed — dat negentien eeuwen geleden aan de mensen werd geleerd en dat sindsdien steeds door mensen die Gods koninkrijk zochten, is gebeden — zijn gekomen? Zal de komst ervan voor u een rampspoed of een zegen betekenen en wat moet iedereen doen ten einde een rampspoed te vermijden?
8 Wanneer wij dit precies willen weten, moeten wij de aangelegenheid in het licht van Jezus’ onderwijzingen en in het licht van de gehele bijbel, waar zijn onderwijzingen slechts een klein deel van uitmaken, onderzoeken. Honderden miljoenen mensen hebben deze aangelegenheid verkeerd begrepen als gevolg van woorden die ten onrechte aan het oorspronkelijke, door Jezus Christus onderwezen gebed werden toegevoegd. Volgens de vroegste met de hand geschreven afschriften van de bijbel luidt het gebed als volgt:
9, 10. Hoe luidt het gebed volgens de vroegste met de hand geschreven afschriften van de bijbel?
9 „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzoo ook op aarde. Geef ons heden ons genoegzaam brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven hebben onzen schuldenaren; en leid ons niet in verzoeking, maar behoed ons voor den booze.” — Matth. 6:9-13, OB.
10 In Lukas 11:2-4, waar dit gebed opnieuw wordt vermeld, lezen wij: „Vader, uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome. Geef ons elken dag ons genoegzaam brood. En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven een ieder die tegenover ons schuldig staat; en leid ons niet in verzoeking.” — OB.
11. Hoe ontstond er een tegenstrijdigheid in de wijze waarop dit gebed werd opgezegd, en waarin bestaat die tegenstrijdigheid?
11 Er ontstond een tegenstrijdigheid in dit gebed toen een religieuze afschrijver van de Heilige Schrift de volgende woorden aan het in de Bergrede gegeven gebed toevoegde: „Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen” (Matth. 6:13). Als gevolg hiervan hebben honderden miljoenen religieuze mensen in de christenheid eeuwenlang deze ten onrechte in de bijbel voorkomende woorden bij wijze van besluit of lofzang aan het gebed toegevoegd wanneer zij dit opzonden. Zij hebben er schijnbaar nooit bij stilgestaan hoe zij aan het begin van het gebed „Uw koninkrijk kome” konden bidden en dan in het besluit van hun gebed „Uwer is het Koninkrijk” konden zeggen. Als het koninkrijk reeds van God was, waarom zouden zij in hetzelfde gebed dan bidden: „Uw koninkrijk kome”?
12. Welke dwaasheid, waar in Spreuken 30:5, 6 tegen wordt gewaarschuwd, blijkt uit een dergelijke toevoeging?
12 Hierdoor wordt aangetoond hoe dwaas het is iets aan Gods geïnspireerde Woord toe te voegen met de gedachte het te verbeteren of aan te vullen. In Spreuken 30:5, 6 werd hier terecht met de volgende woorden tegen gewaarschuwd: „Alle woord Gods is gelouterd; . . . Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.” Gods koninkrijk was in Jezus’ dagen beslist nog niet gekomen.
13. Waaraan werden de toegevoegde woorden klaarblijkelijk ontleend?
13 De woorden, die ten onrechte aan Jezus’ juiste gebed werden toegevoegd, werden klaarblijkelijk ontleend aan de woorden die koning David tot God had gericht, zoals staat opgetekend in 1 Kronieken 29:11, welke tekst in de American Standard Version als volgt is vertaald: „Van u, o Jehovah, is de grootheid en de kracht en de heerlijkheid en de overwinning en de majesteit: want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van u; van u is het koninkrijk, o Jehovah, en gij zijt als hoofd boven alles verheven.”a
14. Wanneer waren de woorden „van u is het koninkrijk, o Jehovah” van toepassing, en waarom werden ze door de spreker geuit?
14 Die woorden waren in het jaar 1037 vóór onze gewone jaartelling, in de laatste dagen dat David als koning over Jeruzalem regeerde, wél van toepassing. Alhoewel David als koning over de twaalf stammen van Israël regeerde, besefte hij dat hij slechts de zichtbare vertegenwoordiger was van zijn God Jehovah, die de werkelijke Koning, de onzichtbare, hemelse Koning over de natie Israël was. De stoffelijke koninklijke troon waarop David veertig jaar had gezeten, was in werkelijkheid Jehovah’s troon, en koning David deed nu, wegens zijn hoge ouderdom, afstand van deze troon ten behoeve van zijn jonge maar wijze zoon Salomo. In de afscheidstoespraak die koning David tot de gemeente Israël te Jeruzalem hield, beleed hij derhalve dat het koningschap over Israël eigenlijk niet hem of zijn koninklijke familie toebehoorde. Het behoorde in werkelijkheid de God toe die destijds door hem en geheel Israël werd aanbeden, Jehovah.
15. (a) Waarom was Israëls regering destijds in werkelijkheid een miniatuurkoninkrijk van God? (b) Door welke schriftuurplaatsen wordt dit feit ondersteund?
15 Jehovah Gód had in het jaar 1117 vóór onze gewone jaartelling het menselijke koninkrijk over de natie Israël bevestigd. Ook was Hij Degene die er in 1070 v. Chr. voor zorgde dat David tot koning over alle twaalf stammen van Israël werd gezalfd. Vandaar dat het koninkrijk van de natie Israël destijds in Davids tijd een miniatuurkoninkrijk van God op aarde of een dergelijk koninkrijk in het klein was. In overeenstemming hiermee lezen wij in vers 23 van hetzelfde hoofdstuk 1 Kronieken 29:23 wat er gebeurde nadat David ten behoeve van zijn geliefde zoon Salomo afstand had gedaan van de troon: „En Salomo zette zich op den troon des HEREN als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was voorspoedig, zodat geheel Israël hem gehoorzaamde.” Toen de koningin van Scheba koning Salomo later te Jeruzalem bezocht en zijn heerlijkheid zag, zei zij: „Geprezen zij de HERE, uw God, die zulk een welgevallen aan u had, dat Hij u op zijn troon gezet heeft, tot koning voor den HERE, uw God!” (2 Kron. 9:8). In overeenstemming met het feit dat Jehovah’s zichtbare troon zich te Jeruzalem bevond, wordt er in de profetie van Jeremia 3:17 gezegd: „Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen den troon des HEREN, en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om den naam des HEREN te Jeruzalem.”
16. Op welke wijze beloofde Jehovah dat David in het koninkrijk van God een blijvende erfgenaam zou hebben?
16 Jaren vóór de troonsafstand en dood van koning David sloot zijn God Jehovah een verbond of plechtige overeenkomst met hem dat het koningschap over dit miniatuurkoninkrijk van God over Israël eeuwig in Davids koninklijke geslacht zou blijven bestaan. Door bemiddeling van zijn profeet Nathan zei Jehovah God tot koning David: „Ook kondigt de HERE u aan: De HERE zal u een huis bouwen. Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, dan zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. . . . Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd” (2 Sam. 7:11-16). Aldus beloofde Jehovah dat koning David in het koninkrijk van God een blijvende erfgenaam op de troon zou hebben. Deze erfgenaam zou de Zoon van David worden genoemd.
ONDERBREKING
17. Bleef Gods voorbeeldige koninkrijk over Israël bestaan, en door welke gebeurtenis in Israëls geschiedenis wordt bewezen hoe het antwoord op deze vraag moet luiden?
17 Koning David kon in zijn tijd tot God zeggen: „Van u is het koninkrijk, o Jehovah.” Er kwam echter een tijd dat er geen miniatuurkoninkrijk van God op aarde, geen voorbeeldig koninkrijk van God over de natie Israël was. Wanneer gebeurde dit? In het jaar 607 vóór onze gewone jaartelling. In dat jaar stond de Almachtige God de legers van Babylon toe de koninklijke stad Jeruzalem, waar de koningen uit Davids geslachtslijn op Jehovah’s troon zaten, te vernietigen. Hij liet zijn troon omverwerpen en de overlevenden van de belegering en vernietiging van Jeruzalem naar het verre land Babylon deporteren. Jeruzalem en het land Juda bleven zonder menselijke inwoner of enig huisdier verlaten achter. Bij die gebeurtenis kwam er een einde aan het koninkrijk van God op aarde. — Ezech. 21:25-27.
18. (a) Waarom konden de bestuurders in Jeruzalem na het herstel van de joodse bannelingen in hun geboorteland niet zeggen: „Van u is het koninkrijk, o Jehovah”? (b) Wat was nu, met het oog hierop, de vraag?
18 Toen de verbannen Israëlieten zich zeventig jaar later weer in hun geboorteland konden vestigen, bevond zich in Jeruzalem geen troon van Jehovah meer waar bestuurders op konden gaan zitten. Het voorbeeldige koninkrijk van God, waarin een nakomeling van koning David als een vertegenwoordiger van God op Jehovah’s troon regeerde, werd niet in Jeruzalem hersteld. „De tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën” waren begonnen (Luk. 21:24; NW). Vandaar dat de joodse bestuurders te Jeruzalem, die aan de heidense overwinnaars onderworpen waren, niet als koning David destijds tot Jehovah God konden zeggen: „Van u is het koninkrijk.” Volgens het verbond dat God met David voor een eeuwig koninkrijk had gesloten, zou er nog een blijvende erfgenaam van het koninkrijk van God over Israël komen. Dit betekende dat Gods koninkrijk, met deze blijvende erfgenaam als Jehovah’s vertegenwoordiger op de troon, weer nieuw leven zou worden ingeblazen. Geen wonder dat de getrouwe joden naar de komst van Gods koninkrijk uitzagen. De vraag was nu derhalve: Hoe lang zou deze onderbreking van de werkzaamheid van Gods koninkrijk voortduren? Wanneer zou Gods koninkrijk volgens Zijn belofte komen?
19. Waarom werd door het feit dat Jezus Jeruzalem „De stad van de grote Koning” noemde, niet weerlegd dat die situatie in Israël onveranderd bleef bestaan?
19 Deze situatie bleef eeuwenlang in het Israël uit de oudheid bestaan. Tegen het begin van onze gewone jaartelling werd Jezus, de Zoon van David, te Bethlehem in het land Judéa geboren. Toen hij zijn Bergrede uitsprak, zei hij inderdaad: „Zweert in het geheel niet, noch bij de hemel, want dat is Gods troon; noch bij de aarde, want ze is de voetbank van zijn voeten; noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning” (Matth. 5:34, 35 NW). Die woorden betekenden echter niet dat Gods koninkrijk te Jeruzalem regeerde. Jezus zei dat de hemel, en niet een stoffelijke troon waar menselijke regeerders in Jeruzalem op zaten, Gods troon vormde. De gehele aarde was als het ware slechts een voetbank voor Gods voeten (Matth. 23:22, NW). Toen Jezus die woorden uitsprak, vormden Jeruzalem en het land Judéa een deel van de Romeinse provincie Judéa. De man die toen als bestuurder regeerde, was niet een jood en ook niet een nakomeling van koning David, maar een Romein, Pontius Pilatus genaamd. — Luk. 3:1, NW.
20. Wat verwachtten enthousiaste joden toen Jezus Jeruzalem binnenreed, en hoe werd dit door hun uitroepen getoond?
20 In de laatste week van zijn leven op aarde reed Jezus Christus als in een triomftocht Jeruzalem binnen. Enthousiaste joden, die verwachtten dat Gods koninkrijk in de persoon van Jezus zou worden opgericht, vergezelden hem vreugdevol en riepen uit: „Red toch de Zoon van David! Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam! Red hem toch in de hoogste hoogten!” „Red toch! Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam, ja, de koning van Israël!” „Gezegend is het komende koninkrijk van onze vader David!” — Matth. 21:9; Joh. 12:13; Mark. 11:10, NW.
21. Hoe bleef de situatie in Israël zoals die was zodat niemand in Jeruzalem met recht kon zeggen: „Van u is het koninkrijk”?
21 Toen Jezus Jeruzalem was binnengereden, ging hij naar de tempel, maar hij werd er niet door de joodse hogepriester tot koning gezalfd. Hij ging in Jeruzalem niet op een troon van Jehovah zitten om als de zichtbare, aardse vertegenwoordiger van God te regeren. Vijf dagen later, of op de dag van het paschafeest, stond hij voor de bestuurder Pontius Pilatus om berecht te worden in een zaak waarbij zijn leven op het spel stond. Hij zei toen: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36, NW). Dus zelfs toen Jezus op aarde was, konden Davids in 1 Kronieken 29:11 (AS) opgetekende woorden, namelijk „Van u is het koninkrijk”, niet met recht door wie dan ook in Jeruzalem tot God worden gericht.
22. Waar leerde Jezus zijn discipelen in het Onze Vader derhalve om bidden, en wat bidden zij niet, zoals in de christenheid gebruikelijk is?
22 Toen Jezus zijn discipelen het gebed leerde bidden dat als het Onze Vader bekendstaat, voegde hij die woorden derhalve niet aan zijn gebed toe. Jezus wist dat die woorden niet juist waren. Daarom leerde hij zijn discipelen om het nog in de toekomst liggende koninkrijk van God te bidden, waarvan de voorafschaduwing in 607 v. Chr. was omvergeworpen. In deze tijd zeggen Jezus’ op juiste wijze onderwezen volgelingen niet net als de religieaanhangers van de christenheid de onechte woorden „Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen”. Zij spreken het gebed „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” niet tegen. Zij weten dat Gods koninkrijk nog moet komen.
OP WELKE WIJZE?
23. Op welke wijze zal Gods koninkrijk volgens sommige religieaanhangers van de christenheid komen?
23 Wat zal Gods koninkrijk, wanneer dit is gekomen, echter precies voor de bevolking der aarde betekenen? Op welke wijze zal Gods koninkrijk komen? Wanneer u dit aan een religieaanhanger van de christenheid vraagt, zal hij zeggen: ’Gods koninkrijk ligt nog wel vijftigduizend jaar in de toekomst, want het zal komen door de bekering van de mensenwereld tot Christus.’ Is een dergelijk antwoord echter waar?
24. Wat blijkt uit de bevolkingscijfers in The World Almanac met betrekking tot de bekering van de wereld tot Christus?
24 Volgens bladzijde 719 van The World Almanac van 1963 (Newyorkse uitgave) telt de zogenaamd christelijke bevolking op aarde 904.332.500 personen. Het statistische jaarboek van de Verenigde Naties, dat in mei 1962 werd uitgegeven, toonde echter aan dat de wereldbevolking in 1961 reeds de drie miljard was gepasseerd en een aantal van 3.104.000.000 personen had bereikt en dat hier elk jaar 54.000.000 personen bij kwamen. Een onderzoek van de gegevens die in de afgelopen jaren zijn verstrekt, toont tevens aan dat de niet-christelijke bevolking sneller toeneemt dan de zogenaamd christelijke bevolking. De wereld wordt klaarblijkelijk niet tot Christus bekeerd, maar de christenheid slinkt in vergelijking met de wereldbevolking. Haar ledental bedraagt thans nog geen derde van de gehele mensheid.
25. In welke volgorde kunnen de religiën der wereld, met het oog op de genoemde cijfers, worden geplaatst?
25 Van alle religieuze organisaties op aarde is de rooms-katholieke organisatie het grootst. Volgens The World Almanac telt ze 550.350.000 leden, bij welk aantal ook pasgedoopte baby’s zijn inbegrepen. De organisatie die hier in grootte op volgt, is de mohammedaanse organisatie, met 433.740.000 moslims, een niet-christelijke groep. Hierna volgt het hindoeïsme van India, met 335.802.500 leden. Na het hindoeïsme komt het confucianisme met 300.240.500 leden. Dan komen, in volgorde van het aantal leden, de protestanten, vervolgens de boeddhisten, dan de aanhangers van de oosters-orthodoxe kerken, dan de primitieve religieaanhangers, zoals de inboorlingen van Afrika en Australië, en dan de shintoïsten, de taoïsten, de joden of Hebreeën en de zoroastriërs. Ten slotte noemt The World Almanac een algemene groep van religieuze personen of personen zonder een bepaalde religie, bestaande uit 552.771.700 personen, hetgeen meer is dan het opgegeven aantal rooms-katholieken.b
26. (a) Hoe gaat het met het rooms-katholicisme wanneer het internationale communisme in aanmerking wordt genomen? (b) Op welke wijze liet een geestelijke dit feit onlangs duidelijk uitkomen met betrekking tot Zuid-Amerika?
26 Het rooms-katholicisme mag dan numeriek sterk zijn en een paus in Vaticaanstad hebben die beweert in de hoedanigheid van de Plaatsbekleder van Christus als Koning te regeren, toch verliest het de strijd tegen het internationale communisme. Op 14 december 1963 zei de algemene secretaris van de Commissie voor Presbyteriaanse Samenwerking in Latijns-Amerikac tijdens een bijeenkomst in de stad Mexico van ongeveer 200 protestantse en orthodoxe kerkleiders uit 48 landen:
„Niemand is nog langer het naïeve idee toegedaan” dat Zuid-Amerika een „katholiek continent” zou zijn. . . . „Vele christenen wier geweten door de prediking van het Evangelie gevoelig is geworden”, zo zei hij, „hebben er de voorkeur aan gegeven de kerk te verlaten en zijn communistische leiders geworden.” — New York Times van 15 dec. 1963.
27. Wat voor soort van land vormen de Verenigde Staten van Amerika thans in religieus opzicht?
27 Wat de Verenigde Staten van Noord-Amerika betreft, deze vormen, alhoewel ze niet langer een protestants land genoemd kunnen worden, een verre van rooms-katholiek land. De rooms-katholieke prelaten noemen sombere feiten en cijfers betreffende het vooruitzicht van de Kerk in de Verenigde Staten.d
28. Wanneer zal Gods koninkrijk, ondanks de vervlogen hoop van de christenheid, komen, en waarom?
28 Indien de religieuze mensen van de christenheid zich op de bekering van de wereld tot het christendom verlaten, kunnen zij nooit de hoop koesteren Gods koninkrijk in hun tijd of in dit geslacht — of feitelijk ooit — te zien komen. Doch alhoewel al hun hoop is vervlogen, omdat deze op een verkeerde uitleg van de bijbel was gebaseerd, wil dit niet zeggen dat Gods koninkrijk niet in onze tijd, binnen dit geslacht, zal komen. In het licht van bijbelse profetieën en tijdmetingen gezien, wijzen alle feiten erop dat Zijn koninkrijk in ons geslacht zal komen, en wel omdat het niet door de bekering van de wereld tot het christendom zal komen en het ook nooit in de bedoeling heeft gelegen dat het op die wijze zou komen (1 Tim. 4:1-3; 2 Tim. 3:1-7; 2 Petr. 3:3, 4, 7, NW). Als Gods koninkrijk niet door een vreedzame bekering van de wereld komt, hoe zal het dan wel komen en de macht volledig overnemen?
29, 30. (a) Welke reeks van wereldmachten wordt in het in Daniël hoofdstuk zeven beschreven visioen, aan de profeet getoond? (b) Hoe wordt de komst van Gods koninkrijk in het visioen afgebeeld?
29 Indien u een exemplaar van de bijbel bezit, zal uw vraag hierin voor u worden beantwoord, aangezien de bijbel Gods geïnspireerde Boek is. Slaat u de profetie van Daniël, hoofdstuk zeven, maar eens op. Daar vinden wij een beschrijving van de komst van Gods koninkrijk in de handen van iemand die de Mensenzoon wordt genoemd. Hij is Jezus Christus, de Zoon van David, ja, de blijvende erfgenaam van het eeuwige koninkrijk dat aan Davids koninklijke familie was beloofd. Eerst ontvangt Daniël een symbolisch beeld van de wereldmachten vanaf de Babylonische Wereldmacht helemaal tot het politieke stelsel waartoe ook de Anglo-Amerikaanse Wereldmacht van thans behoort.e Daniël ziet in het visioen niet de vreedzame bekering van die wereldmachten tot de Zoon des mensen, maar hun gewelddadige vernietiging. Na dit gezien te hebben, zegt de profeet Daniël vervolgens:
30 „Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot den Oude van dagen, en men leidde hem voor dezen; en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is.” — Dan. 7:13, 14.
31. Welk koninkrijk wordt in het visioen aan Jezus, de Zoon van David, gegeven?
31 Aangezien Jezus, de Zoon van David, in dit visioen als de „mensenzoon” wordt afgebeeld, is het koninkrijk dat God, de „Oude van dagen” aan deze mensenzoon geeft, het koninkrijk waarom Jezus zijn volgelingen leerde bidden.
32. (a) Hoe wordt het einde van het laatste politieke stelsel dat door God de Rechter wordt toegestaan, afgebeeld? (b) Op welke wijze werd de heerschappij van de andere symbolische beesten weggenomen en hun levensduur verlengd?
32 Wat betekent het derhalve voor de politieke stelsels van deze wereld wanneer zijn regering de macht aanvaardt? Gods engel legt in het visioen aan Daniël het symbool van het vierde beest en zijn horens uit door te verklaren dat dit het laatste van de politieke stelsels is die door God, de Rechter op aarde, worden toegestaan; hierna beschrijft de engel het gewelddadige einde van dit wereldse politieke stelsel met de woorden: „Dan zal de vierschaar zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde” (Dan. 7:26). Dit verklaart het beeld dat in 7 de verzen elf en twaalf van dit laatste beestachtige politieke stelsel wordt gegeven. Wij lezen daar namelijk: „Terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan den brand van het vuur. Ook aan de overige dieren werd de heerschappij ontnomen, en hun werd een levensduur [levensverlenging, LV] gegeven tot tijd en wijle.” De heerschappij van die andere beestachtige politieke stelsels werd hun in het verleden stuk voor stuk ontnomen en ’de levensverlenging die hun werd gegeven’, duurt slechts voort totdat het vierde en laatste politieke stelsel op gewelddadige wijze wordt vernietigd doordat het wordt gedood en verbrand; terzelfder tijd worden ook deze andere stelsels vernietigd.
33. Aan wie wordt het koningschap onder de ganse hemel volgens Daniël 7:27, 28 gegeven, en voor hoe lang?
33 Dát zal de komst van Gods koninkrijk, zoals dit aan de Mensenzoon en zijn getrouwe discipelen wordt gegeven, voor de politieke stelsels van deze wereld betekenen. Vandaar dat de uitleg in Daniël 7:27, 28 wordt afgerond met de woorden: „En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen. Hier eindigt het bericht.”
34. (a) Wie zijn degenen die de „heiligen des Allerhoogsten” worden genoemd, en uit hoeveel personen bestaat deze groep? (b) Zal de gewelddadige verwijdering van de politieke stelsels met of zonder de hulp van het geestelijke overblijfsel tot stand worden gebracht?
34 In deze profetie zijn degenen die „de heiligen des Allerhoogsten” worden genoemd, de Heer Jezus Christus en al zijn getrouwe volgelingen die met hem het hemelse koninkrijk beërven. Volgens het laatste boek van de bijbel, Openbaring, waarin vele aanhalingen uit het boek Daniël worden gedaan, bestaat deze groep van volgelingen, die met de verheerlijkte Jezus Christus het hemelse koninkrijk beërven, slechts uit 144.000 personen (Openb. 7:4-8; 14:1-3, NW). Op het ogenblik bevindt zich slechts een overblijfsel van deze geestelijke erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk, minder dan 13.000 personen volgens de statistieken, op aarde. Dezen zullen echter geen gewelddadige actie tegen de politieke stelsels van deze wereld ondernemen. Jehovah God, de Rechter, zal erop toezien dat de politieke stelsels op aarde door bemiddeling van zijn hemelse Zoon, Jezus Christus, de Zoon van David, worden verwijderd.
35. Op welk feit betreffende Gods koninkrijk wordt door het falen van de christenheid de wereld te bekeren, de nadruk gelegd?
35 Voor zogenaamde christenen die de prettige gedachte hebben gekoesterd dat zij de wereld op vreedzame wijze tot het christendom zouden kunnen bekeren en dat zij Gods koninkrijk op die wijze zelf zouden kunnen oprichten, vormt de mededeling dat de politieke instellingen op gewelddadige wijze zullen worden vernietigd doordat de God des hemels geweld zal gebruiken, misschien een afschuwelijke gedachte. Zij dienen echter ook met afschuw vervuld te zijn over het falen van hun wereldbekerings-programma. Dat zij hierin hebben gefaald, legt er alleen maar de nadruk op dat Gods door Christus geregeerde koninkrijk pas over de gehele aarde kan regeren wanneer hiertoe door gewelddadige middelen vanuit de hemel de weg is bereid. Dat dit zo is, blijkt ook uit andere bijbelse profetieën.
36. Welke opmars wordt in hoofdstuk twee van Daniël nagegaan?
36 Laten wij nu weer terugkeren naar Daniëls profetie, hoofdstuk twee. In dat hoofdstuk zet Daniël het visioen uiteen over de opmars van de wereldmachten, helemaal vanaf de oude Babylonische Wereldmacht, via de Romeinse Wereldmacht tot een uitvloeisel van die Romeinse Wereldmacht, de Anglo-Amerikaanse Wereldmacht van thans, de politieke verbintenis van het Britse Rijk en de Verenigde Staten van Noord-Amerika.f
37. Op welke wijze zal wat van die achtereenvolgende politieke wereldmachten over is, vernietigd worden, en hoe wordt dit in het visioen afgebeeld?
37 Deze achtereenvolgende wereldmachten zijn als een afgodisch beeld vereerd. Volgens Gods decreet, zoals dit in Daniëls profetie is uiteengezet, zal wat thans nog van deze achtereenvolgende politieke wereldmachten over is, door een daad van geweld van God worden vernietigd. Het zal net zo gaan als in het visioen werd afgebeeld door de uit Gods berg gehouwen steen die het afgodische beeld treft, het verplettert en het tot poeder vermaalt dat door de hevige winden wordt meegevoerd, zonder dat er enige kans op herstel is. — Dan. 2:1-43.
38. Wat betekent het in feite dat de symbolische steen het symbolische beeld treft?
38 Terwijl de profeet Daniël naar die steen als een symbool van Gods door Jezus de Messias geregeerde koninkrijk verwijst, legt hij uit: „In de dagen van die koningen [de tegenwoordige politieke regeerders van deze wereld] zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” (Dan. 2:44). De komst van Gods Messiaanse koninkrijk, dat hier door de steen wordt gesymboliseerd, betekent niets minder dan het strijden van de definitieve oorlog die in het laatste boek van de bijbel is voorzegd, namelijk „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, gewoonlijk de Strijd van Armageddon genoemd. — Openb. 16:14-16, NW.
39. Wat betekent het volgens de commentators van de christenheid dat het beeld door de steen werd getroffen, en wanneer werd, naar men meende, de grote stoot hiertoe gegeven?
39 Bijbelcommentators van de christenheid, zoals dr. A. Clarke, die in de negentiende eeuw in Engeland woonde, hebben als uitlegging van Daniël 2:44 verklaard dat de uit de berg gehouwen steen het christelijke evangelie was en dat het, wanneer het de natiën zou treffen, hen zou bekeren, zodat zowel de regeerders als hun onderdanen christenen zouden worden totdat, na verloop van tijd, de gehele mensenwereld christelijk zou zijn. Naar men dacht, werd hier in het jaar 312 de grote stoot toe gegeven doordat keizer Constantijn de Grote van het heidense Romeinse Rijk toen werd bekeerd, met het gevolg dat de Rooms-Katholieke Kerk, met haar fusiereligie, werd gesticht.g
40. Wat kan er echter over de trefkracht van de religiën der christenheid van thans worden gezegd en hoe vergaat het de christenheid onder de aanval van het internationale communisme?
40 Wij leven thans echter reeds meer dan zestig jaar in de twintigste eeuw, en de trefkracht van de religiën der christenheid neemt steeds meer af. Het komt niet meer voor dat politieke heersers rooms- of Grieks-katholiek of protestants worden en hun onderdanen dwingen dit eveneens te worden. Zoals in de Morning News (en ook de Times Herald) van Dallas, in de Amerikaanse staat Texas, van 22 juni 1963 werd vermeld, heeft een presbyteriaanse geestelijkeh gezegd dat de religie van de christenheid niet alleen terechtstaat, maar dat „de wereld om ons lacht. Hier in de Verenigde Staten bevindt zich het uitgelezenste zendingsveld voor de andere religiën der wereld”. Hij weet dit gedeeltelijk aan de religieuze onwetendheid van de kerkgangers van de christenheid en voegde hieraan toe: „Wij hebben vele van onze verantwoordelijkheden op een heidense wereld afgeschoven.” Het is echter niet alleen zo dat de wereld om de zogenaamde christenen in hun onwetendheid lacht, maar de christenheid wankelt onder de slagen die haar door het internationale communisme worden toegebracht. De christenheid wil beslist niet een dezer dagen door het communisme worden begraven.
EEN WAARSCHUWENDE ILLUSTRATIE
41. Is een vreedzame bekering van de wereld schriftuurlijk, en wat toont Jezus in zijn gelijkenis van de mina’s in verband met de vijanden van Gods koninkrijk aan?
41 De religieuze hoop dat de wereld op vreedzame wijze tot de religiën der christenheid bekeerd zal worden, is niet alleen onschriftuurlijk, maar thans ook irreëel. Zelfs in zijn gelijkenis van de mina’s (of ponden), die in hoofdstuk negentien van Lukas’ evangelie staat opgetekend, waarschuwde de Heer Jezus Christus dat de vijanden van Gods Messiaanse koninkrijk op gewelddadige wijze door het optreden van de Messias zelf vernietigd zouden worden.
42. Waarom sprak Jezus deze gelijkenis uit, en op welke wijze werd in de gelijkenis te kennen gegeven wanneer de tijd voor de komst van Gods koninkrijk aangebroken zou zijn?
42 In Lukas 19:11 (NW) wordt verteld waarom Jezus deze gelijkenis uitsprak, en wel om de volgende reden: „Terwijl zij naar deze dingen luisterden, voegde hij er nog een illustratie aan toe, omdat hij dicht bij Jeruzalem was en zij meenden dat het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk ging vertonen.” Jezus beeldde integendeel uit dat Gods koninkrijk destijds nog heel ver weg was. Op welke wijze? Doordat Jezus zich met een rijke edelman vergeleek die naar een ver land moest reizen ten einde „koninklijke macht voor zich te verkrijgen” en als koning terug te keren. Te oordelen naar de snelheid van de reisgelegenheden in Jezus’ dagen zou de reis naar het verre land, gevolgd door de terugreis met koninklijke macht, veel tijd in beslag nemen. Jezus zou derhalve lange tijd onderweg zijn.
43. Wat deden de burgers die de edelman haatten, en op welke wijze werd deze haat in de vervulling van de gelijkenis tot uitdrukking gebracht?
43 Er waren echter personen die eroptegen waren dat de edelman een dergelijke koninklijke macht zou ontvangen. Lukas 19:14 (NW) vermeldt: „Zijn burgers evenwel haatten hem en zonden hem een gezantschap achterna om te zeggen: ’Wij willen niet dat deze man koning over ons wordt.’” Er wordt in de gelijkenis niet tot in de finesses gezegd in hoeverre die burgers hun haat tot uitdrukking brachten of op welke wijze de edelman naar het verre land ging om er koninklijke macht te ontvangen. In de vervulling van de gelijkenis zeiden de meeste joden echter: ’Wij willen niet dat deze man, Jezus Christus, als koning over ons regeert.’ In een poging te verhinderen dat hij koning over hen zou worden, veroordeelden de joden hem ter dood en leverden zij hem aan de Romeinse autoriteiten van Jeruzalem over ten einde hem aan een martelpaal een langzame dood te laten sterven.
44. Op welke wijze is Jezus naar het symbolische ’verre land’ gegaan, en hoe bleven zijn eigen volksgenoten hun haat jegens hem tot uitdrukking brengen?
44 Op welke wijze ging Jezus dan naar het ’verre land’, dat wil zeggen de hemel, die volgens Jezus Gods troon was? Op de derde dag na zijn wrede dood wekte de Almachtige God Jehovah zijn edele Zoon uit de dood op en op de veertigste dag hierna riep hij hem naar de hemel en liet hij de opgestane Jezus Christus aan zijn eigen rechterhand in de hemel plaatsnemen (Hand. 2:22-36; 3:13-21, NW). Zelfs nadat Jezus Christus naar het ’verre land’ van Gods hemelse tegenwoordigheid was opgestegen, bleven zijn eigen volksgenoten, de joden, hun haat jegens hem tot uitdrukking brengen door zijn getrouwe volgelingen te vervolgen. Op deze wijze lieten zij God verder nog weten dat zij niet wilden dat zijn edele Zoon koning over hen zou worden.
45. Waar kunnen verder nog andere haters van Gods koninkrijk worden aangetroffen, en op welke wijze tonen zij hun haat?
45 Niettemin zijn er niet alleen onder de joden vijanden van Gods koninkrijk onder zijn Messias, maar ook in alle andere natiën van de wereld. Ook dezen weigeren de Koninkrijksboodschap van Christus’ volgelingen te aanvaarden en zij vervolgen hen. Zij geven de voorkeur aan de politieke heerschappijen van mensen van deze wereld, met inbegrip van de 113 lid-staten tellende organisatie van de Verenigde Naties. Wat zal de komst van Gods Messiaanse koninkrijk derhalve voor zulke aardse vijanden betekenen?
46. Hoe toonde Jezus in de gelijkenis aan welke gevolgen de komst van het koninkrijk voor de vijanden ervan zal hebben, en hoe is het voorbeeld in vervulling gegaan?
46 Aan het einde van zijn gelijkenis van de mina’s gaf Jezus hier antwoord op. Daar liet hij de edelman die de koninklijke macht had verworven en was teruggekomen, zeggen: „En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, brengt hen hier en slacht hen voor mijn ogen” (Luk. 19:27, NW). Dit wijst er stellig niet op dat zij op vreedzame wijze tot het ware christendom bekeerd zullen worden. Het betekent een gewelddadige vernietiging. In het jaar 70 gingen deze woorden in het voorbeeld in vervulling toen de onbekeerde joden, die tegen de Romeinse caesar in opstand waren gekomen, in hun hoofdstad Jeruzalem werden belegerd, met het gevolg dat de stad, na een verschrikkelijke belegering, uiteindelijk werd vernietigd. Naar verluidt zijn er 1.100.000 opstandige joden om het leven gebracht, terwijl 97.000 van de overlevenden werden weggevoerd om in verschillende delen van het Romeinse Rijk slaven te worden. — Luk. 19:41-44; 21:20-24, NW.
47. Waar bidden christenen, ondanks die gebeurtenis in 70 n. Chr., nog steeds om, en wat zal de vervulling van het gebed betekenen vergeleken met wat er in 70 n. Chr. gebeurde?
47 Gods Messiaanse koninkrijk kwam echter niet in dat jaar 70. Ware christenen bidden thans nog steeds het Onze Vader tot God: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” Het bijbelse tijdschema en de vervulling van bijbelse profetieën in de wereldtoestanden en -gebeurtenissen sinds 1914 vormen er een bewijs van dat de komst van Gods koninkrijk, zoals deze in de hierboven genoemde profetieën wordt beschreven, nabij is. De gewelddadige vernietiging die de komst van dit koninkrijk voor de vijanden ervan op aarde zal betekenen, zal groter en verschrikkelijker zijn dan de vernietiging van Jeruzalem en de slachting die negentienhonderd jaar geleden door de Romeinen onder de onbekeerde joden werd aangericht.
48. Wat beseffen de mensen in de christenheid niet ten aanzien van de betekenis van datgene waar zij in het Onze Vader om bidden?
48 Hoe weinig beseffen de mensen van de christenheid derhalve waar zij om bidden wanneer zij in hun kerken de woorden uitspreken: „Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde”! Zij beseffen lang niet dat zij om een gewelddadig optreden van Gods zijde bidden, dat zij bidden om de vernietiging van het tegenwoordige samenstel van dingen van deze wereld, ja, om de vernietiging zelfs van de christenheid, de voornaamste ondersteunster van de organisatie der Verenigde Naties en de bezitster van grote voorraden atoom- en waterstofbommen en andere wapens voor massavernietiging. Dít zal de komst van Gods Messiaanse koninkrijk voor de vijanden ervan, zowel binnen als buiten de christenheid, betekenen.
49. Met wiens dagen vergeleek hij de dagen van de Zoon des mensen toen hij zijn profetie over het einde van dit wereldse stelsel uitsprak, en in welke opzichten?
49 Het was niet zonder betekenis dat Jezus, in zijn profetie over het einde van dit wereldse samenstel van dingen op aarde, zei: „Zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de zondvloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de zondvloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.” — Matth. 24:37-39, 42, NW.
50. Wat was de vloed van Noachs dagen voor een gebeurtenis, en wat betekent dit voor de tegenwoordige bevolking der aarde?
50 Die vloed van Noachs dagen werd teweeggebracht door een hevige losbarsting van natuurkrachten die onder Gods toezicht stonden. Deze vloed teisterde de gehele aarde en vernietigde de vele mensen en dieren die zich buiten de ark bevonden waarin Noach en zijn gezin en vele exemplaren van dieren in leven bleven. De menselijke bevolking van de aarde bedraagt thans meer dan drie miljard personen; wat een slachting, wat een vernietiging zal er derhalve plaatsvinden wanneer het in onze tijd, wanneer Gods koninkrijk komt, zo zal zijn als in Noachs tijd bij de komst van de vloed!
51. Wat zal de komst van Gods koninkrijk betekenen voor degenen die dit koninkrijk liefhebben, en wat betekent het voor hen dat de dagen van de Zoon des mensen overeenkomst vertonen met die van Noach?
51 Zal de komst van Gods koninkrijk als de rechtmatige regering over de gehele aarde echter alleen maar vernietiging betekenen? Voor de vijanden van Gods Messiaanse koninkrijk, ja! Aan de andere kant liggen er voor degenen die Gods koninkrijk liefhebben en eerst Gods koninkrijk en zijn rechtvaardigheid zoeken, geluk, zegeningen, bevrijding en redding in het verschiet. Tijdens de vloed in Noachs dagen werden hij en zijn zonen Jafeth, Sem en Cham en de vier echtgenotes, in totaal acht menselijke zielen, bewaard. Na een vol zonnejaar in de ark geweest te zijn, kwamen zij er op een gereinigde aarde uit te voorschijn en begonnen zij opnieuw hun aanbidding van Jehovah God te beoefenen. Dat zij dank zij Gods goede zorgen in leven bleven, had tot gevolg dat wij allemaal thans op aarde leven (Gen. 7:1 tot en met 9:19). Aangezien Jezus voorzei dat het in de dagen van de Messiaanse Zoon des mensen net zo zou gaan als in Noachs dagen, zullen er mensen zijn die de vernietiging van dit samenstel van dingen, welk stelsel Gods koninkrijk vijandig gezind is, overleven.
52. Op welke wijze wees Jezus er in zijn profetie over de laatste verdrukking op dat er mensen in leven zouden blijven?
52 In zijn profetie over het einde van dit samenstel van dingen zei Jezus dat de verdrukking een grootse climax van moeilijkheden zou bereiken die alles zou overtreffen wat de mensheid voordien meegemaakt zou hebben. Hij zei: „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort” (Matth. 24:21, 22, NW). Net zoals in het geval van Noach en zijn gezin zullen er derhalve personen zijn die het einde van het wereldse stelsel overleven.
GETROUWE DIENSTKNECHTEN
53. (a) Hoe werden de „uitverkorenen”, die in leven blijven, in de gelijkenis van de mina’s afgebeeld? (b) Welke vragen rijzen er met betrekking tot de ene slaaf die geen zaken had gedaan met de mina van zijn heer?
53 Zulke overlevenden zullen tevens degenen omvatten die door Jezus „de uitverkorenen” werden genoemd, degenen die in zijn gelijkenis van de mina’s werden afgebeeld door de getrouwe slaven aan wie de edelman vóór zijn vertrek naar het verre land om er koninklijke macht te verwerven, mina’s gaf. Een van de tien genoemde slaven was niet gehoorzaam aan het bevel van de edelman: „Doet er zaken mee totdat ik kom.” De negen andere slaven deden elk goede zaken met hun mina; de ene luie, ontrouwe slaaf echter niet. Hij legde zijn ene mina weg in een doek en verdiende er niets voor zijn edele meester bij. Wat zou de terugkeer van zijn meester als koning voor deze onnutte slaaf betekenen, vooral nu hij precies de geldsom teruggaf die hij had ontvangen — niets minder maar ook niets meer? Zou de komst van zijn meester een zegen of een vloek betekenen? Dit werd door zijn eigen handelwijze bepaald!
54. Wat betekende in de gelijkenis de komst van de koning voor deze onnutte slaaf?
54 Zijn edele meester, die nu koning was geworden, noemde hem slecht. Hij gaf opdracht hem de mina af te nemen, omdat hij niet voor het koninkrijk van zijn Meester had gewerkt. Aangezien hij niet vóór de koning was, werd hij gelijkgeschakeld met de burgers die de koning haatten en tegen hem gekant waren. Hij ontkwam evenmin aan zijn straf als de vijandige burgers die op bevel van de koning werden geslacht (Luk. 19:13, 20-27, NW). In een van Jezus’ andere gelijkenissen, die met deze gelijkenis overeenkomt, werd de onnutte slaaf uit het huis van de meester geworpen „in de duisternis buiten”, om er te zamen met alle anderen die zich daar bevinden, te wenen en te knarsetanden (Matth. 25:24-30, NW). De komst van de koning betekende voor hem geen vreugde!
55. Wat betekende de komst van de koning voor de slaven die zaken hadden gedaan met de mina die zij elk hadden ontvangen?
55 In de gelijkenis verrijkten de negen andere slaven het koninkrijk door met de mina die zij elk hadden ontvangen, zaken te doen. Hun koninklijke meester noemde hen goede slaven en gaf hun het beheer over steden die zich overal in zijn rijk bevonden. Zij verdienden het niet met de burgers die de koning vijandig gezind waren, geslacht te worden. Voor hen betekende de komst van de koning zegeningen en leven (Luk. 19:15-19, 24-26, NW). Zal de komst van Gods Messiaanse koninkrijk voor ons iets overeenkomstigs betekenen?
56. Wie worden afgebeeld door de slaven bij wie de Heer de mina’s achterliet?
56 Toen Jezus Christus, die door de man van edele geboorte werd afgebeeld, deze aarde verliet om naar het hemelse rijk te gaan, liet hij waardevolle dingen achter welke hij toevertrouwde aan zijn volgelingen, die werden afgebeeld door de slaven die elk een mina ontvingen om hier zaken mee te doen. Die slaven beeldden niet alleen de twaalf apostelen van Jezus Christus af en ook niet alleen al zijn toenmalige discipelen, maar tevens zijn getrouwe volgelingen in deze tijd, allen opgedragen gelovigen die door God zijn geroepen om met de Messiaanse Koning medeërfgenamen te zijn in het hemelse koninkrijk. — Rom. 8:14-17, NW.
57. (a) Hoeveel van die medeërfgenamen van het Koninkrijk bevinden zich nog steeds op aarde, en wat doen zij met de symbolische mina? (b) Wie hebben zich bij hen aangesloten, en wat zal de komst van Gods koninkrijk voor deze mensen betekenen?
57 Een overblijfsel van deze medeërfgenamen bevindt zich nog op aarde en de leden ervan zijn er actief mee bezig de waardevolle bezittingen van Gods Messiaanse koninkrijk te vermeerderen door datgene te doen wat Jezus in Matthéüs 24:14 (NW) zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” Er hebben zich nu honderdduizenden personen bij hen aangesloten die dit goede nieuws van Gods koninkrijk hebben gehoord en die zich van de haters van Gods koninkrijk hebben afgewend. Zij bewijzen hun liefde voor Gods koninkrijk door eveneens de prediking van dit koninkrijk op zich te nemen en eraan mee te werken dat nog meer liefhebbers van een rechtvaardige regering zich aan de zijde van dit koninkrijk scharen. Evenals in het geval van het overblijfsel van koninkrijkserfgenamen, zullen zij de goedkeuring van de koning ontvangen. Zij zullen niet als medeërfgenamen van Jezus de Messias het hemelse koninkrijk worden binnengeleid, maar een „nieuwe aarde” binnengaan, een aarde die door de slachting van alle vijanden van Gods koninkrijk is gezuiverd. Dát zal de komst van Gods koninkrijk voor hen betekenen. — Openb. 14:1-5; 7:4-17, NW.
58. Waarom leven wij thans met betrekking tot de komst van Gods koninkrijk in een gevaarlijke tijd, maar welke gelegenheid wordt ons hierdoor ook geschonken?
58 Thans is voor ons de tijd aangebroken een beslissing te nemen, aangezien wij allen onvermijdelijk voor de vraag worden gesteld: Wat zal „Gods koninkrijk kome” voor u betekenen? Er zijn slechts twee antwoorden mogelijk, want het betekent óf een slachting met degenen die deze rechtvaardige, goddelijke regering tegenstaan en negeren, óf leven, vrede, geluk en vermeerderde voorrechten in verband met dat koninkrijk. Een groot gedeelte van de tijd tussen het moment dat de Koninkrijkserfgenaam Jezus Christus negentien eeuwen geleden naar het ’verre land’ vertrok en de komst van Gods koninkrijk met de Messias op de troon, is thans verstreken. Jezus voorzei dat het Koninkrijk plotseling zou komen ten einde zowel ten aanzien van de vrienden als de vijanden van die hemelse regering het goddelijke oordeel te voltrekken. Daarom leven wij thans in een gevaarlijke tijd! Indien wij echter het oprechte verlangen koesteren dat de komst van Gods koninkrijk een zegen voor ons betekent, is het thans ook een geschikte tijd van onzekere duur om ons van de vijanden van Gods koninkrijk af te scheiden ten einde niet met hen vernietigd te worden.
59. Waarom is het thans een tijd van grote voorrechten, en op welke wijze kan het Koninkrijksnieuws goed nieuws voor iemand worden?
59 Het is thans ook een tijd van grote voorrechten. Jezus’ profetie wordt op een grotere schaal vervuld dan ooit tevoren, aangezien dit goede nieuws van Gods koninkrijk thans over de gehele aarde in op zijn minst 194 landen en in 162 talen tot de bewoners der aarde wordt gepredikt, zonder dat hierbij rekening wordt gehouden met hun ras, kleur of huidige religie (Matth. 24:14, NW). Laten wij het nieuws van Gods koninkrijk tot goed nieuws voor onszelf maken door het als waar te aanvaarden en ons aan de zijde van Gods koninkrijk te scharen en door het nieuws vervolgens weer tot anderen te prediken, opdat zij het eveneens tot goed nieuws voor zichzelf kunnen maken. Laten wij hen aldus helpen de „dag der wrake van onzen God” eveneens te overleven (Jes. 61:1, 2). Gods koninkrijk, waarvan de Blijvende Erfgenaam van koning David het bestuur in handen heeft, is een eeuwig koninkrijk, en wij kunnen ons eeuwig in die vorstelijke heerschappij van de Zoon van David verheugen op grond van de beslissing die wij thans nemen.
60. Op welke wijze wordt in Jesaja 9:5, 6 6, 7 te kennen gegeven dat wij ons eeuwig in de vorstelijke heerschappij van de Zoon van David kunnen verheugen?
60 „Want”, zo wordt in de profetie van Jesaja 9:5, 6 6, 7 tot het volk van Jehovah God gezegd, „een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van den HERE der heerscharen zal dit doen.”
61. Hoe staat het met de vrede en duurzaamheid van zijn regering?
61 Staat u er eens bij stil wat het betekent onder de vorstelijke heerschappij van deze Zoon, die negentien eeuwen geleden te Bethlehem, in Judéa, werd geboren, op aarde te leven. Hij is thans in de hemel verheerlijkt en zal als zodanig in overeenstemming leven met de titels die Jehovah God hem verleent, namelijk Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader en Vredevorst. Zijn vorstelijke heerschappij zal nimmer eindigen. Ook zal de vrede die hij voor zijn onderdanen zal bewerkstelligen, geen einde nemen. Zijn regering zal juist stevig worden bevestigd en voortdurend door gerechtigheid en rechtvaardigheid worden geschraagd. Wat zal deze aarde onder zijn heerschappij een schitterende plaats zijn!
62. Door wat te doen kunnen wij de grootse betekenis van het door de engelen gezongen lied van Lukas 2:13, 14 (NW) aanvoelen en ervaren?
62 De komst van het koninkrijk dat door Jehovah God wordt opgericht met zijn Vredevorst op de hemelse troon, kan eeuwige vrede voor u betekenen. Wat ons thans te doen staat, is, de handelwijze te gaan volgen op grond waarvan wij de goedkeuring van Jehovah God kunnen verwerven. Dan kunnen wij werkelijk zelf aanvoelen en ervaren welke grootse betekenis er ligt opgesloten in het lied van de legerschare van engelen die bij de menselijke geboorte van de Zoon van God zongen: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil” (Luk. 2:13, 14, NW; Jes. 61:1, 2). Het is onze vurige wens dat u, onze lezers, ervoor zult zorgen dat de komst van Gods koninkrijk onder Christus vrede voor u zal betekenen.
[Voetnoten]
a Over het aan het Onze Vader toegevoegde besluit wordt in The Goodspeed Parallel New Testament, door dr. E. J. Goodspeed (1943), op bladzijde 76, paragraaf 4, de volgende opmerking gemaakt:
„6:13 De doxologie aan het einde van het Onze Vader komt niet in de beste oude Griekse manuscripten (Alef, B, D, Z), de Oude Latijnse vertaling en de Latijnse Vulgaat voor, maar ze werd zeer vroeg aan het Gebed toegevoegd toen het bij de openbare aanbidding werd gebruikt. Tegen de tijd van Chrysostomus, aan het einde van de vierde eeuw, was een vorm ervan zeer bekend. Het is een liturgische toevoeging die klaarblijkelijk op 1 Kron. 29:11 is gebaseerd.”
Betreffende dit toegevoegde besluit merkt de Synodale Vertaling in een voetnoot bij Matthéüs 6:13 het volgende op: „Deze woorden ontbreken in de beste Hss. en oudste vertalingen. Geen der latijnsche en slechts enkele grieksche kerkvaders hebben ze gekend of althans als echt gebruikt. Ook Luc. XI:4 komen zij niet voor. Men houdt ze daarom thans vrij algemeen voor een oud en eerwaardig bijvoegsel, dat aan het kerkelijk gebruik van dit gebed in vroegeren tijd zijn oorsprong verschuldigd is.”
In Zion’s Watch Tower van 15 januari 1898, bladzijde 31, paragraaf 2, wordt gezegd: „’Want van u is het koninkrijk en de macht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid, Amen.’ Alhoewel deze woorden in onze gewone vertaling en in sommige Griekse manuscripten voorkomen, worden ze niet in de oudste Griekse MSS., het Sinaïtische en het Vaticaanse manuscript aangetroffen. Dit schijnen derhalve menselijke woorden te zijn die aan de woorden van onze Heer zijn toegevoegd. Voor zover het deze aarde betreft, zijn deze woorden op geen enkel tijdstip gedurende het Evangelietijdperk van toepassing geweest; de heerschappij over de aarde is niet van de Heer geweest, de macht over de aarde is niet in handen van de Heer geweest en de heerlijkheid van de aarde is niet van de Heer geweest. . . .”
b De 1963 National Catholic Almanac, bladzijde 375, Newyorkse uitgave, vermeldt dat het aantal rooms-katholieken in de gehele wereld in totaal 558.220.654 bedraagt.
c Dr. G. Castillo-Cardenas van Bogotá, Colombia, Zuid-Amerika, die tijdens de eerste conferentie van de Commissie voor Wereldzending en Evangelisatie — een afdeling van de Wereldraad van Kerken — een toespraak hield.
d Zie Ontwaakt! van 8 januari 1964, bladzijde 31, kolom 1 en 2.
e Zie het boek „Uw wil geschiede op aarde”, de bladzijden 167 t/m 188.
f Zie het boek „Uw wil geschiede op aarde”, hoofdstuk 5 getiteld „De opmars van wereldmachten”, de bladzijden 105 t/m 128.
g Zie Clarke’s Commentary, Deel 4, uitgave van 1836, bladzijde 3210.
h Dr. W. A. Benfield jr., predikant van de First Presbyterian Church van Charleston, in de Amerikaanse staat West Virginia, in een lezing die hij tijdens de vierdaagse Southern Presbyterian Men’s Convention in Dallas hield.