Welke stad is het centrum van het christendom?
1. Wat kan er over het christendom als een actieve religie worden gezegd?
VANAF zijn begin heeft het christendom bekend gestaan als de meest actieve, sterk-evangelische religie. Jezus Christus zelf was een onvermoeibare werker en hij bezielde zijn volgelingen met dezelfde brandende ijver die het christendom vanaf zijn allereerste begin een enorme stuwkracht gaf. In de eerste eeuw verbreidde het zich als een lopend vuurtje. Het verslag toont aan dat er slechts zeer kort na het begin ervan vijfduizend actieve christenen in Jeruzalem waren en, door het energieke werk van de apostelen en hun metgezellen, werd het woord der waarheid vrijwel over de gehele toenmalige beschaafde wereld verbreid.
2. (a) Wat is nodig voor het verkrijgen van eenheid en succes? (b) Naar welke steden kijken de religies op, en is één daarvan het geestelijke middelpunt voor het christendom? Waarom?
2 Zulk een activiteit en het daarmee gepaard gaande succes vereisen eensgezindheid, en eensgezindheid vereist organisatie. Er moest een centraal punt zijn om deze activiteit te inspireren en leiden en ook een centrum waarheen de christenen degenen tot wie zij predikten, konden leiden. Wat was dit centrum? En wat is tegenwoordig het centrum van het christendom? Is het Jeruzalem? Of zou het Rome kunnen zijn? Alexandrië? Athene? Istanbul? of Moskou? Vele sekten van de christenheid zien naar deze steden op als hun centrum, en toch kunnen deze denominaties van de christenheid, die zich allemaal „christendom” noemen, het er niet over eens worden welke van deze steden nu het brandpunt van alle sekten der christenheid is. De sekten van de christenheid die naar deze steden opzien, zijn een deel van het wereldrijk van religie dat in de bijbel bekend staat als Babylon de Grote. Aangezien de bijbel toont dat Babylon de Grote de eeuwenlange vijand van God is, moeten christenen voor geestelijke leiding niet naar een van deze steden opzien.
3. (a) Wat is voor christenen de bron van geestelijk leven? (b) Wat was de centrale plaats van aanbidding in de dagen van het Israël uit de oudheid?
3 Waar zien ware christenen dan naar op? In de eerste plaats erkent het ware christendom Jehovah God, de Schepper van hemel en aarde, als de Bron van zijn gehele geestelijke leven. Het is Jehovah aan wie alle aanbidding wordt gegeven en tot wie de aanbidding van anderen door ware christenen wordt geleid. Dit alles wordt gedaan door bemiddeling van Jezus Christus als Gods Zoon, die de enige weg is waardoor men tot God kan naderen en Degene die thans als Mederegent met zijn Vader op de troon zit. Heeft God echter geen stad uitgekozen waarop alle aandacht gevestigd dient te worden en door middel waarvan de aanbidding van de mensen aan hem gebracht dient te worden? Jawel. Hij heeft in die plaats ook een tempel waarheen aanbidders kunnen komen om hun offers van lof en dankzegging op te dragen, evenals er in de dagen van de natie Israël een centrale plaats en een tempel was, namelijk Jeruzalem. Doch laat ons de Schrift onderzoeken om te zien waar deze stad en haar tempel zich bevinden.
DE TEMPEL VAN HET CHRISTENDOM
4. (a) Wanneer begon Jezus met de tempelbouwwerkzaamheden, op welk fundament? (b) Hoe werd het begin van de tempelbouw geopenbaard?
4 Op Pinksteren van het jaar 33 G.T. begon de opgestane, verheerlijkte Jezus Christus met de bouwwerkzaamheden voor een tempel. Het betrof niet de bouw van een letterlijke tempel in Jeruzalem, want de door Herodes gebouwde tempel stond toen nog overeind. Die schitterende tempel van hout en steen werd later, in 70 G.T., door de Romeinen vernietigd. Jezus was toen bezig met het werk dat hij aan zijn discipelen had beschreven toen hij met hen op aarde was, zeggende: „Op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen.” Jezus als de grote Rots of Fundament-hoeksteen was thans in de hemel gelegd. Op deze pinksterdag, welke de dag was van de „oogst der eerstelingen van uw vruchten, die gij op den akker zaaien zult”, „het feest der weken”, begon Jezus, gezeten aan Gods rechterhand in de hemel, met de uitstorting van de heilige geest op honderd twintig getrouwe discipelen. Dezen waren in afwachting in Jeruzalem bijeengekomen, niet in een tempel maar in een bovenzaal van een huis. De geest maakte een geluid als van een bries, en de discipelen spraken in vreemde talen, verstaanbaar voor mensen uit vele landen die voor het feest in Jeruzalem waren. Het was Petrus die, door heilige geest geleid, opstond en ten aanhoren van de joden en proselieten die bijeenkwamen om dit wonderbaarlijke verschijnsel waar te nemen, verklaarde:
„Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn. Daarom heeft hij, daar hij tot Gods rechterhand werd verhoogd en de beloofde heilige geest van de Vader heeft ontvangen, dit uitgestort wat gij ziet en hoort.” — Hand. 1:13, 14; 2:1-33.
5. Wat was de verklaring die Petrus van de wonderbaarlijke gebeurtenis op Pinksteren gaf?
5 Petrus legde de joden daar uit dat de uitstorting van de heilige geest in die laatste dagen van het aardse Jeruzalem en zijn tempel een vervulling was van de profetie in Joël 2:28-32, die hij vervolgens aanhaalde. Daar staat te lezen:
„Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. Ik zal wonderen geven in den hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. En het zal geschieden, dat ieder die den naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE aanroepen.” — Zie Hand. 2:14-21.
LIGGING VAN DE STAD
6. (a) Wat voor tempel bouwde Jezus, en waardoor werden andere leden er binnengebracht om op Jezus als de Hoeksteen te worden gebouwd? (b) Waarom kon deze tempel niet in een of andere aardse stad worden gevestigd?
6 Jezus had zijn discipelen gezegd in Jeruzalem te blijven tot de geest werd uitgestort (Hand. 1:4-8, 12-15). Maar in plaats van de letterlijke, door koning Herodes gebouwde tempel, die in Jeruzalem was, begon Jezus nu de christelijke gemeente, die een „geestelijk huis [is] om een heilige priesterschap te vormen, ten einde geestelijke slachtoffers te brengen, aanvaardbaar voor God, door bemiddeling van Jezus Christus”, op zich zelf te bouwen (1 Petr. 2:5). Doordat zij met heilige geest waren gedoopt en geestelijke zonen van God werden, waren zij nu werkelijk naar een geestelijk Sion, een hemels Jeruzalem, gekomen. Aanbidders moesten derhalve naar een hemelse stad met een geestelijke tempel komen en opzien, en daarheen moesten zij de aanbidding van anderen richten. Dit was thans Jehovah’s vaste plaats van aanbidding en hij zou geen aardse stad erkennen. Het Fundament van de gemeente, de onsterfelijke geest Jezus Christus, is hemels, niet een of ander aards fundament, niet enig mens op aarde. De tempel is geestelijk, hemels, niet een of andere letterlijke tempel of kathedraal op aarde. Derhalve kan geen enkele aardse stad hem bevatten.
7. Hoe toont de schrijver van het bijbelboek Hebreeën aan dat het centrum van het christendom hemels is?
7 Dit feit, dat de gemeente tot een hemels Sion nadert, wordt onder onze aandacht gebracht in Hebreeën 12:22-24. De apostel Paulus richt deze woorden eerst tot de christenen die geboren Hebreeën waren. Hij zei: „Maar gij zijt [niet zoals uw aardse voorvaders] genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen, en de geestelijke levens van rechtvaardigen die tot volmaaktheid zijn gebracht, en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en het bloed der besprenkeling, dat op een betere wijze spreekt dan Abels bloed.”
8. Hoe legt Paulus er in Hebreeën, hoofdstuk 13, de nadruk op dat het christendom niet naar een aardse stad opziet?
8 In het volgende hoofdstuk legt Paulus speciale nadruk op zijn woorden als hij over de Leider van de christenen spreekt: „Daarom heeft ook Jezus, om het volk met zijn eigen bloed te kunnen heiligen, buiten de poort [van het aardse Jeruzalem] geleden. Laten wij dan tot hem gaan buiten de legerplaats en de smaad dragen die hij heeft gedragen, want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken ernstig de toekomstige.” — Hebr. 13:12-14.
9. (a) Zagen de vroege christenen naar Jeruzalem op als hun centrum van aanbidding? (b) Wat bedoelt Paulus als hij zegt: „Laten wij dan tot hem gaan buiten de legerplaats”?
9 Hoewel Jezus Jeruzalem derhalve de stad had genoemd die profeten doodde, was toch de plaats waar Jezus stierf om de losprijs voor zijn volgelingen te verschaffen, buiten Jeruzalem; en aangezien de christenen in Jezus’ dagen niet naar Jeruzalem met zijn tempel opzagen, welke stad voordien God vertegenwoordigd had, kunnen christenen thans niet naar enige stad van de christenheid opzien die beweert God te vertegenwoordigen doch in werkelijkheid predikers van het christendom vervolgt als „buiten” hun organisatie, als ongewenst of ongeschikt om een deel te zijn van wat zij de christenheid noemen.
„KINDEREN” VAN WELKE STAD?
10. Hoe maakte Paulus een duidelijk onderscheid tussen de stad waarnaar de Israëlieten vroeger opzagen en die waarnaar christenen opzien?
10 Paulus maakte een duidelijk onderscheid tussen de hemelse en aardse stad toen hij tot de Galaten zei: „Deze Hagar nu [slavin van het huisgezin van de patriarch Abraham] betekent Sinaï, een berg in Arabië [waar de Tien Geboden werden gegeven], en zij komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder. Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw. Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Staat daarom vast en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen.” — Gal. 4:25, 26, 31; 5:1.
11. (a) Welke uitwerking had de vernietiging van Jeruzalem op de christenen, en wat deden zij? (b) Kozen de christenen toen een andere stad om naar op te zien? Waarom?
11 Alhoewel de vroege christenen zich dus in geen enkel opzicht oneerbiedig betoonden ten aanzien van dat wat God had gebruikt, namelijk de tempel in de stad Jeruzalem, deerde het de Hebreeuwse christenen toch niet toen deze tempel in 70 G.T. door de Romeinse legioenen werd vernietigd. Waarom liet deze vernietiging hen niet in verwarring en gedesorganiseerd achter? Omdat zij kinderen waren van hun hemelse moeder, het Jeruzalem dat boven is, en zij waren tot de werkelijke stad van de levende God genaderd, het hemelse Jeruzalem. Ook werden zij naderhand geen kinderen van enige andere stad, laten we zeggen Rome, zodat zij het verdienden „Romeinse christenen” te worden genoemd. Het Jeruzalem dat boven is was de moeder die zij erkenden (Luk. 21:20-24). Zij die geboren joden waren, waren niet langer alleen maar natuurlijke Israëlieten; zij waren thans geestelijke Israëlieten.
JERUZALEM VERTREDEN
12. Wat gebeurde er met Babylon en Jeruzalem als centrum van religie?
12 Het Babylon uit de oudheid, dat lange tijd was erkend als het centrum van wereldreligie, werd ten slotte een onbewoonde ruïne, wat het tot op deze dag is gebleven. Doch eer Babylon een volkomen ruïne werd, onderging Jeruzalem zijn tweede vernietiging. De komende gramschap waarvoor Johannes de Doper had gewaarschuwd kwam, en Jeruzalem werd gedoopt in het vuur der vernietiging dat het joodse kaf verbrandde, doch de christenen ontkwamen aan deze doop. — Matth. 3:7-12.
13. Hoe ontkwamen de christenen in Jeruzalem aan de doop in vuur van deze stad?
13 Dit kwam zo: Nadat de joden tegen de Romeinse overheersing in opstand waren gekomen en de Romeinse troepen Jeruzalem hadden aangevallen en zich daarna in het jaar 66 tijdelijk hadden teruggetrokken, vluchtten de christenen die in Jeruzalem waren voornamelijk over de rivier de Jordaan naar het bergland van Gilead, met Pella als een van de bekende plaatsen waar zij zich vestigden. Zij deden dit in gehoorzaamheid aan Jezus’ profetie: „Wanneer gij voorts Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan; . . . Want er zal grote nood over het land zijn en gramschap over het volk; en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd naar alle natiën; en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld.” — Luk. 21:20-24.
14. Bedoelde Jezus dat het vertreden van Jeruzalem door de Romeinen onder generaal Titus het begin van de vertreding van deze stad zou zijn? Licht dit toe.
14 In 70 G.T. onderging Jeruzalem onder generaal Titus en zijn Romeinse legioenen een verschrikkelijke vertreding. Als wij Jezus’ woorden echter vergelijken met de profetie van Daniël, hoofdstuk 4, kunnen wij daaruit vernemen dat hij niet bedoelde dat de zeven tijden der heidenen, of de bestemde tijden der natiën, in dat jaar zouden beginnen. Ze waren reeds in 607 v.G.T. begonnen, toen de Babyloniërs Jeruzalem tijdens zijn eerste vernietiging vertraden. Van die tijd af had Jeruzalem nooit meer een koning in de afstammingslijn van David die op „de troon van Jehovah” zat, en de tijden der heidenen zouden 2520 jaar duren, ofte wel tot aan de vroege herfst van 1914 G.T. Jezus bedoelde slechts dat het vertreden moest voortduren tot het einde van de bestemde tijden, hetgeen betekent tot 1914. — Ezech. 21:27.
15. (a) Waar was het besturende lichaam van de christelijke gemeente het eerst gevestigd? (b) Maakte dit feit het tot het centrum van het christendom? Licht dit toe.
15 Alhoewel Jeruzalem gedurende het begin van de eerste eeuw dus de plaats van het zichtbare besturende lichaam van de christelijke gemeente was — want het was de plaats waar de apostelen en zij die met hen verenigd waren, verbleven — zagen de christenen niet naar de stad op als het middelpunt van hun religie. Het is waar dat Jeruzalem de plaats was waarheen Paulus en Barnabas gingen om te beraadslagen over de kwestie van de besnijdenis, en dat er van het besturende lichaam dat toen aldaar gevestigd was, een instructiebrief uitging. Later echter ging de apostel Paulus reizen en maakte hij de stad Antiochië in Syrië tot zijn domicilie. Hij schreef vanuit vele verschillende plaatsen brieven, en ofschoon deze niet uit Jeruzalem kwamen, werden ze door de christelijke gemeenten toch beschouwd als afkomstig van het instructiekanaal dat God had opgericht, het besturende lichaam, en als bindend voor de gemeente. Hetzelfde is waar van Petrus, die vanuit Babylon schreef, en van Johannes, die in 96 G.T. via een engel van Jezus Christus een visioen kreeg en dit optekende in het boek dat Openbaring of Apocalypse wordt genoemd. Dit gebeurde vanaf het eiland Patmos. De latere geschriften van Johannes waren afkomstig uit de omgeving van Efeze.
16. Beschrijf in korte trekken de geschiedenis van Jeruzalem na 70 G.T.
16 Wat het voortduren van de vertreding van het letterlijke Jeruzalem betreft: in 130 G.T. bezocht de Romeinse keizer Hadrianus, de Pontifex Maximus, de puinhopen van Jeruzalem en gaf bevel de stad te herbouwen. Uit vrees dat daar heidense aanbidding zou worden gevestigd, kwamen de joden echter onder leiding van Bar Kochba in opstand. Tegen 134 was de opstand onderdrukt, met grote verliezen voor zowel Romeinen als joden. Naderhand werden de joden en masse afgeslacht. De Romeinse kolonie op het grondgebied van Jeruzalem werd Aelia Capitolina genoemd. Op het terrein van de tempel werden standbeelden van Jupiter en keizer Hadrianus opgericht en op de plaats van de tempel werd een heiligdom voor de heidense god Jupiter gebouwd. Het was de joden op straffe des doods verboden de stad binnen te gaan. Dit duurde tot 312 G.T. Toen Constantijn keizer en pontifex maximus werd en daarna voorgaf een christen te worden, kreeg de stad een nieuw aspect. Ze werd gekoesterd als een plaats van heilige christelijke geschiedenis, en Constantijn de Grote bouwde er de Heilige Grafkerk.
DE VERTREDING LOOPT TEN EINDE
17. Maakte het feit dat Constantijn Jeruzalem gunstig gezind was, deze stad tot het christelijke Sion? Toon aan waarom.
17 Betekende dit dat het Jeruzalem uit de dagen van Constantijn het Sion van ware volgelingen van Jezus Christus werd? Neen, het werd slechts door Babylon de Grote, de vijand van God, als een heilige stad aangeduid. Het aardse Sion had Jezus Christus in 33 G.T. bij zijn zegevierende intocht als Koning verworpen, en het was met zijn tempel in het jaar 70 door de Romeinen vernietigd, doch het ware Sion van de nog in leven zijnde apostel Johannes en zijn mede-discipelen bleef bestaan, want het is geestelijk, hemels, met een hemelse tempel, het centrum van aanbidding.
18. (a) Welke belangrijke rol speelde Jeruzalem met betrekking tot het koningschap? (b) Wat gebeurde er in 607 v.G.T., en hoe weten wij dat Jehovah toen niet zijn koninkrijksverbond met David verzaakte?
18 Voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs werd vertreden, vertegenwoordigde deze stad, wat het koningschap betreft, de zetel van Gods voorbeeldige aardse koninkrijk. Koningen in de koninklijke afstammingslijn van David waren gezeten op wat „Jehovah’s troon” werd genoemd. Alhoewel Jehovah in 607 v.G.T. zijn koninkrijksverbond met David niet verzaakte, werd de troon, het koninkrijk van God, omvergeworpen tot de tijd dat hij zou komen wiens recht het is (Ezech. 21:27, NW). Dit was de Erfgenaam en Heer van koning David, Jezus Christus, de hogepriester naar de wijze van Melchizedek. Hij zou zowel het ambt van Hogepriester als dat van Koning bekleden. — Ps. 110:4; Hebr. 5:10; 6:20.a
20. Wat zou het einde van het vertreden van Jeruzalem betekenen, en wanneer zou dat plaatsvinden?
20 Wanneer zou het einde van het vertreden van Jeruzalem komen en wat zou dat betekenen? Het zou de wederoprichting van Gods koninkrijk in de afstammingslijn van David betekenen. Dit zou echter niet in het aardse Sion geschieden, want het zou betekenen dat de hemelse Zoon van God, nadat hij sinds 33 G.T. aan Gods rechterhand had gezeten, op de troon werd geplaatst. Het zou in de hemel geschieden, de plaats waar Gods koninkrijk is gevestigd. De tijd hiervoor zou aanbreken aan het einde van de zeven „tijden der natiën”, in 1914 G.T. — Hebr. 10:12, 13; Psalm 110:2.
WAARNAAR VOOR LEIDING OP TE ZIEN
21. Waarom hebben christenen geen zichtbare voorstellingen van God of iets tastbaars nodig om bij de aanbidding van hem te gebruiken?
21 Jezus Christus zelf zei: „God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden” (Joh. 4:24). Christenen behoeven geen aardse voorstellingen van God of herinneringen aan hem of zijn geestelijke tempel te hebben om hem te aanbidden. Zij weten thans dat Jezus Christus als Koning en ook als de grote Melchizedekiaanse Hogepriester in Gods geestelijke tempel, op de hemelse berg Sion, is bevestigd. Door middel van Gods Woord dat, zoals Jezus zei, geest en leven is, en door middel van Gods heilige geest als trooster en helper, worden zij op theocratische wijze bestuurd. Dit betekent dat zij vanuit de hemel door God en door bemiddeling van zijn aangestelde Koning, Jezus Christus, worden geregeerd. Op de gehele aarde werken zij met Gods organisatie in haar werk samen en erkennen de geestelijke aanstelling van opzieners in de organisatie. Hun organisatie kan dus niet met recht door de een of andere nationale naam, zoals Romeins of Amerikaans, worden aangeduid.
22. (a) Waarnaar gebiedt God zijn volk voor geestelijke leiding op te zien? (b) Welk bewijs is er dat Jehovah’s volk naar een hemelse in plaats van naar een aardse stad als het centrum van hun aanbidding opzien?
22 In Jesaja 51:1, 2 gebiedt God: „Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid najaagt, gij die den HERE zoekt. Aanschouwt de rots waaruit gij gehouwen zijt, en de holte van den put waaruit gij gegraven zijt; aanschouwt Abraham, uw vader, en Sara, die u baarde.” Zij zien voor leiding op naar de grote Rots, Jehovah God, de Grotere Abraham, en naar de vrije vrouw, hun geestelijke moeder die boven is, het geestelijke Sion, en naar zijn theocratische organisatie. Het bewijs dat zij dit doen, treedt duidelijk aan de dag in hun activiteit, waarin zij op wereldomvattende schaal verenigd zijn, terwijl zij, waar zij ook zijn, hetzelfde predikingswerk verrichten als in de dagen van Christus en zijn apostelen. Hun congressen zijn voorbeelden van zulk een eenheid, want alle nationale en sociale barrières onder hen zijn uitgewist, zoals de apostel Paulus schreef: „In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus. Want gij allen die in Christus werdt gedoopt, hebt Christus aangedaan. Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte” (Gal. 3:26-29). Ja, voor de waarheid die mensen vrijmaakt, zijn zij naar het geestelijke, hemelse Sion gekomen als de stad waar zich het Centrum van hun aanbidding bevindt.
[Voetnoot]
a In Hebreeën 5:10 en 6:20 komt het Griekse woord archiereus (ἀρχιερεύς) voor, dat „hogepriester” betekent. In de Latijnse Vulgaat gaf de translateur Hieronymus dit Griekse woord weer met „pontifex”. In Hebreeën 5:6 komt het Griekse woord hiereus (ἱερεύς) voor, dat „priester” betekent; doch daar geeft Hieronymus dit woord weer met „sacerdos”. Hij zou het Griekse woord archiereus eigenlijk met „princeps sacerdotum” hebben moeten vertalen, zoals in Matthéüs 2:4; 16:21; 20:18; 21:15, 23, 45; Handelingen 4:6; 26:10, 12. Ook in Psalm 110:4 (in de Vulgaat 109:4) gebruikt Hieronymus het woord „sacerdos” voor „priester” in verband met Melchizédek, evenals in Genesis 14:18. In Leviticus 21:10 gebruikt hij voor „hogepriester” „sacerdos maximus”, doch hij voegt het woord „Pontifex” aan de tekst toe, zodat deze luidt: „Pontifex, id est sacerdos maximus inter fratres suos” („De Pontifex, dat wil zeggen, de Grootste Priester onder zijn broeders”). Zo introduceert Hieronymus ten onrechte het woord „pontifex” in de Latijnse vertaling van de Heilige Schrift, klaarblijkelijk met de bedoeling de Rooms Katholieke paus te rechtvaardigen die hem tot zijn secretaris had aangesteld, namelijk paus Damasus, die de eerste paus was die de titel Pontifex Maximus overnam nadat keizer Gratianus deze had geweigerd. — Zie Latin New Testament door Wordsworth and White, de uitgave van 1911.
19. (a) Wat is het Griekse woord voor „priester” en „hogepriester”? (b) Hoe voerde Hieronymus ten onrechte het woord „pontifex” in de Latijnse vertaling van de Heilige Schrift in?