Eeuwig leven op aarde mogelijk door een opstanding
1. Wanneer zal de opstanding van de aardse doden plaatsvinden, en waarom zullen er in dit verband voorbereidingen getroffen moeten worden?
DE OPSTANDING van de aardse doden uit de zee en uit Hades of Sjeool zal beginnen nadat de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” is gestreden en Satan de Duivel en zijn demonen voor een periode van duizend jaar zijn gebonden en in de afgrond zijn opgesloten. Tegen die tijd zullen de „vroegere hemel en de vroegere aarde” zijn weggevloden en volkomen door een „nieuwe hemel en een nieuwe aarde” zijn vervangen (Openb. 20:1-3, 11-15; 21:1, NW). Evenals het uit de doden opgewekte dochtertje van Jaïrus gevoed moest worden, zullen er voor de terugkeer van al deze doden beslist voorbereidingen getroffen moeten worden, aangezien de bevolking van de aarde hierdoor gestadig zal toenemen. — Luk. 8:55, NW.
2. (a) Wie zullen, nadat er voldoende voorbereidingen zijn getroffen, door de zee en Hades of Sjeool worden teruggegeven? (b) Wie zullen tot de „rechtvaardigen” behoren?
2 Wanneer de juiste voorbereidingen zijn getroffen, zal de Koning Jezus Christus ervoor zorgen dat de zee en Hades of Sjeool de doden die zich aldaar bevinden, beginnen terug te geven. Hiertoe zullen zowel de goeden als de slechten behoren, zoals de apostel Paulus in de rechtszaal tot de Romeinse bestuurder Felix zei (Hand. 24:15, NW). Ja, er zal ’een opstanding zijn van de rechtvaardigen’, en ongetwijfeld zal aan deze rechtvaardigen het eerst aandacht worden besteed, vooral aan degenen die deel uitmaken van de voorchristelijke „wolk van getuigen” vanaf Johannes de Doper tot en met de rechtvaardige Abel, die vele eeuwen eerder leefde. Hiertoe zullen ook degenen van de hedendaagse „andere schapen” behoren die vóór de strijd van Armageddon in rechtvaardigheid zijn gestorven (Luk. 14:14; Hebr. 11:4-40; 12:1; Joh. 10:16, NW). Deze opstanding zal niet, zoals sommige orthodoxe joden geloven, tot het Heilige Land van de joden, het land Palestina, beperkt zijn. Niet alleen Palestina, maar de gehele aarde zal het „land der levenden” onder Gods Messiaanse koninkrijk worden. Te bestemder tijd zal ook de tijd aanbreken voor de opstanding van de onrechtvaardigen, die door Hades en de zee zullen worden teruggegeven en die in vele gevallen in de bijbel worden geïdentificeerd.
3. Waarom zullen niet alleen de onrechtvaardigen, maar ook de rechtvaardigen er voordeel van trekken dat zij een opstanding op aarde ontvangen?
3 Niet alleen de onrechtvaardigen, maar ook de rechtvaardigen zullen er voordeel van trekken dat zij uit de doden worden opgewekt en in de gelegenheid worden gesteld onder het almachtige, volmaakte hemelse koninkrijk van Gods geliefde Zoon, Jezus Christus, hun Verlosser, op aarde te leven. In Jesaja 26:9, 19 (NW) wordt ons dan ook de verzekering gegeven: „Wanneer er van u afkomstige oordelen voor de aarde zijn, zullen de bewoners van het produktieve land stellig rechtvaardigheid leren. Uw doden zullen leven. Een lijk van mij — zij zullen opstaan. Ontwaakt en juicht, gij bewoners van het stof! Want uw dauw is als de dauw van maluwen, en zelfs de machtelozen in de dood zal de aarde laten vallen door ze herboren te laten worden.” Zelfs de uit de doden opgewekte „rechtvaardigen” zullen niet ogenblikkelijk volmaakt worden, en Hebreeën 11:39, 40 (NW) wordt niet juist uitgelegd wanneer men er deze betekenis aan wil geven.
4. Waarom zouden wij, aangezien de „onrechtvaardigen” immers evengoed een opstanding zullen ontvangen als de „rechtvaardigen”, de mensen niet in onwetendheid laten?
4 Omdat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen (Hand. 24:15, NW), zouden sommigen kunnen vragen: Welke noodzaak bestaat er dan nog Gods koninkrijk zo intensief te prediken? Als de mensen dan toch een opstanding en daarmee een gelegenheid tot redding ontvangen, waarom zouden wij hen dan niet in onwetendheid laten en hun de Koninkrijksboodschap besparen? Als antwoord moeten wij zeggen: De Koninkrijksprediking moet als een vervulling van de bijbelse profetieën ten uitvoer worden gebracht (Joël 2:28-32; Hand. 2:16-21; Matth. 24:14; Mark. 13:10, NW). Gods profetieën moeten in vervulling gaan.
5. Met het oog op welk gevaar moet Gods „wachter” de mensen waarschuwen?
5 Verder moet de waarschuwing voor de komende voltrekking van Gods wraak over de symbolische „bokken” worden gegeven voordat Babylon de Grote wordt vernietigd en voordat in Armageddon — wanneer degenen die de waarschuwing niet ter harte nemen, voor eeuwig in de „tweede dood” zullen worden uitgewist — de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” wordt gestreden. Jehovah God zei dan ook tot zijn wachter, de profeet Ezechiël: „Zowaar Ik leef, luidt het woord van den Here HERE, Ik heb geen behagen in den dood van den goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, huis Israëls?” (Ezech. 33:11) Voor velen, zelfs voor onwetenden, bestaat derhalve het gevaar terechtgesteld te worden.
6. (a) Leidt onwetendheid tot redding of zelfs tot een opstanding? (b) Is het sinds Jezus’ bediening op aarde Gods wil dat de mensheid overal ter wereld in onwetendheid blijft?
6 Schriftuurlijk gezien, is het derhalve verkeerd te denken dat onwetendheid tot redding leidt. Er zullen inderdaad vele onwetende mensen, de grote meerderheid van de gestorven mensheid, uit de doden worden opgewekt; dit wil echter niet zeggen dat hun onwetendheid hen voor een opstanding en eeuwig leven in aanmerking doet komen. Gedurende de meer dan tweeduizend jaar vóór de aardse bediening van Jezus Christus in de jaren 29-33 van onze christelijke jaartelling, heerste er overal op aarde grote onwetendheid, maar God zag een dergelijke onwetendheid van de volken en naties die niet tot Gods uitverkoren geslacht behoorden, door de vingers. Als bewijs hiervan zei de apostel Paulus tot de onwetende Atheners: „God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, maar zegt de mensen thans dat zij allen en overal berouw moeten hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt” (Hand. 17:30, 31, NW). De aangestelde man was Jezus Christus, die in het jaar 33 n. Chr. door God uit de doden is opgewekt.
7. Zullen de „rechtvaardigen” ergens over in onwetendheid verkeren, en zo ja, in welke mate?
7 De onwetendheid van degenen die uit de doden worden opgewekt, zowel van de rechtvaardigen als van de onrechtvaardigen, zal een relatieve onwetendheid zijn. Zelfs de rechtvaardigen die tot de „grote wolk van getuigen” uit de vierduizend jaar vóór Christus’ opstanding behoren, zullen in een aantal opzichten onwetend zijn. Zij zullen onwetend zijn ten aanzien van vele aspecten in verband met de volvoering van Gods voornemen en zijn voorziening voor redding door bemiddeling van Jezus Christus, die door God is opgewekt en tot Rechter van de levenden en de doden is aangesteld. Zelfs zij zullen veel moeten leren, op zijn minst datgene wat in de zevenentwintig boeken van de christelijke Griekse Geschriften, van Matthéüs tot en met Openbaring, staat opgetekend. Zij zullen ook met betrekking tot deze kennis beproefd moeten worden.
8. Wat zal de aan de paal gehangen boosdoener die van Jezus de Paradijsbelofte ontving, na zijn opstanding moeten leren?
8 Ook de naast Jezus aan de paal gehangen boosdoener, die Jezus aanvankelijk begon te smaden maar later welwillend jegens hem gestemd werd, zal veel moeten leren. Toen hij daar aan de paal hing, hoorde hij op zijn minst van Jezus’ komende koninkrijk, waarna hij Jezus vroeg hem te gedenken wanneer Jezus in dat koninkrijk zou komen. De boosdoener wist echter niet dat het een hemels koninkrijk zou zijn. Als een vervulling van Jezus’ woorden tot hem: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn”, zal die boosdoener onder Christus’ regering, terwijl de aarde in een Paradijs veranderd wordt, een opstanding tot leven op aarde ontvangen (Luk. 23:43, NW). Toch zal de uit de doden opgewekte boosdoener nog veel over de weg der redding moeten leren, en hij zal die weg met verstand moeten bewandelen.
9. Als gevolg waarvan zal er redding komen, zoals Jezus in Johannes 17:3 te kennen gaf?
9 Redding zal derhalve niet als gevolg van onwetendheid komen, maar als gevolg van kennis. Dat is een van de redenen waarom er een opstanding van de doden moet komen: zij moeten veel leren. Een kennis van de waarheid is een van de essentiële vereisten voor redding, terwijl onwetendheid tot de dood leidt. In tegenwoordigheid van zijn getrouwe apostelen zei Jezus Christus in gebed tot zijn hemelse Vader: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3, NW.
10. (a) Zal het feit dat de voor de aarde bestemde mensen een opstanding ontvangen, betekenen dat zij definitief zijn gered? (b) Waaraan is hun redding in alle gevallen te danken, en wat is er in dit verband nodig?
10 Dat de mensen, zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen, uit de doden worden opgewekt, betekent niet dat zij dan definitief zijn gered. Zij zullen er alleen door in de gelegenheid worden gesteld eeuwige redding te ontvangen. De redding van de mensheid op een Paradijsachtige aarde komt in geen geval als gevolg van onwetendheid. In alle gevallen is redding te danken aan het losprijsoffer van Jezus Christus, en betreffende dit losprijsoffer dient iedereen een nauwkeurige kennis te bezitten. Deze kennis dient in volledige mate aan allen te worden gegeven die uit de doden zijn opgewekt, en dit zal gebeuren onder Gods Messiaanse koninkrijk, dat gedurende Christus’ duizendjarige regering door Jezus Christus en zijn 144.000 medekoningen en -priesters wordt bestuurd.
11. Wat dienen de geredden te doen wil hun redding eeuwigdurend worden?
11 Willen de geredden dat hun redding eeuwigdurend wordt, dan moeten zij dit losprijsoffer aanvaarden (1 Tim. 2:3-6, NW). Vervolgens moeten zij Gods gezalfde Koning Jezus Christus en Gods eeuwige universele soevereiniteit tot in alle eeuwigheid, ook tijdens de laatste beproeving, hun volledige, loyale en onwrikbare gehoorzaamheid schenken (Openb. 20:7-10, NW). Allen die tegen dit vereiste in opstand komen, zullen worden vernietigd. — Openb. 20:15, NW.
EEN PRIESTERSCHAP VOOR ’S MENSEN REDDING
12. (a) Welk werk van God wordt nu al negentien eeuwen lang verricht? (b) Op welke wijze zal de voltooiing ervan de mensheid in het algemeen tot zegen strekken?
12 Aldus zal er, gedurende de duizend jaar van het door Christus geregeerde koninkrijk Gods, voor de eerste maal sprake zijn van wereldbekering. Tot op deze duizendjarige regering van Christus heeft Jehovah God er nooit moeite voor gedaan de wereld te bekeren en hij heeft zich zelfs niet van de christenheid bediend ten einde te proberen dit tot stand te brengen. Hij heeft gedurende deze afgelopen negentien eeuwen van onze christelijke jaartelling juist uit alle naties een volk voor zijn naam Jehovah genomen. Deze uit de naties genomen personen zullen uiteindelijk een groep vormen van in totaal 144.000 medeërfgenamen van Jezus Christus, die allen „gelukkig en heilig” zullen zijn omdat zij deel hebben aan de „eerste opstanding” (Hand. 15:14; Openb. 20:4-6, NW). Aangezien deze 144.000 personen priesters van God en van Christus zullen zijn en duizend jaar lang met Christus in de hemel zullen regeren, zullen de overigen van de mensheid, de levenden en de doden, door bemiddeling van hen gezegend worden. Jezus Christus zelf zal Gods Hogepriester zijn. — Hebr. 3:1, NW.
13, 14. (a) Wie zijn degenen „die onder de grond zijn”, over wie in Filippenzen 2:8-11 (NW) wordt gesproken? (b) Op welke wijze zullen zij in staat worden gesteld hun knieën te buigen en openlijk te erkennen dat Christus Heer is?
13 De woorden die Paulus in Filippenzen 2:8-11 (NW) betreffende Jezus Christus heeft geuit, kunnen alleen maar in vervulling gaan wanneer er een opstanding van de doden, van de rechtvaardigen en van de onrechtvaardigen, zal zijn. Hij zei namelijk: „Toen hij zich in de hoedanigheid van een mens bevond, heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal. Juist daarom heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader.”
14 Met Paulus’ uitdrukking „die onder de grond zijn”, worden de doden bedoeld die in Sjeool of Hades vertoeven en op een opstanding wachten. Of zij het vóór de opstanding hebben geweten of niet, daarna zullen zij stellig weten dat „Jezus Christus Heer is”. Indien zij eeuwig in Gods rechtvaardige, nieuwe samenstel van dingen wensen te leven, zullen zij Jezus Christus dan als Héér moeten beschouwen of behandelen, terwijl zij dit feit openlijk met hun tong zullen moeten erkennen. Ook zullen zij in de naam van de Heer Jezus Christus hun knieën moeten buigen ten einde God, de hemelse Vader, in gebed te naderen en hem te aanbidden.
15. (a) Wat heeft Jezus Christus als Gods Hogepriester gegeven, en om wat te redden, is hij in de wereld gekomen? (b) Welke doden moeten er derhalve op aarde worden opgewekt, en hoe zal dit gebeuren?
15 Als Gods Hogepriester heeft Jezus Christus „zichzelf gegeven . . . als een overeenkomstige losprijs voor allen” (1 Tim. 2:5, 6, NW). Het doel hiervan wordt duidelijk door de apostel Paulus onder woorden gebracht wanneer hij zegt: „Betrouwbaar is het woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om zondaars te redden. Van hen ben ik de voornaamste” (1 Tim. 1:15, NW). Daarom zullen er zondaars uit de doden worden opgewekt, en tot deze zondaars zullen zowel de onrechtvaardigen behoren als degenen die betrekkelijk rechtvaardig zijn. Gods Hogepriester Jezus Christus zou ernstig in zijn priesterlijke werk te kort schieten wanneer hij niet iets ten behoeve van de aardse doden zou doen. Met het oog hierop moeten de zondaars voor wie hij is gestorven ten einde een „overeenkomstige losprijs” te verschaffen, derhalve uit de doden worden opgewekt. Hiervoor zal hij de „sleutels van de dood en van Hades” gebruiken (Openb. 1:17, 18, NW). Hades of Sjeool zal dus de doden die zich in haar bevinden, moeten teruggeven, en aldus zal ze voor eeuwig worden vernietigd.
16. Wie zou Jezus Christus, krachtens Gods verordening, oordelen, en wat moet er gebeuren willen deze mensen geoordeeld kunnen worden?
16 De Hogepriester Jezus Christus is „Degene . . . die door God is verordend tot rechter van de levenden en de doden. Over hem leggen alle profeten getuigenis af dat een ieder die geloof in hem stelt, vergeving van zonden krijgt door middel van zijn naam” (Hand. 10:42, 43; 17:31; 2 Tim. 4:1, NW). Willen niet alleen de met schapen te vergelijken mensen die de strijd van Armageddon overleven maar ook de doden een rechtvaardig oordeel kunnen ontvangen, dan moeten de doden uit Hades of Sjeool worden opgewekt.
17. (a) Wordt er, in vervulling van Openbaring 20:11-15, een definitief oordeel uitgesproken zodra er op aarde mensen uit de doden worden opgewekt? (b) Welk volledige voordeel heeft Gods Hogepriester voor de uit de doden opgewekte personen op het oog?
17 In Johannes 5:28, 29 (NW) wijst Jezus op deze noodzaak van een opstanding. In Openbaring 20:5, 11-15 (NW) geeft Jezus Christus ons echter een profetisch beeld van de duizendjarige oordeelsdag en de uiteindelijke resultaten van deze dag voor degenen van de mensheid die geen deel hebben aan de „eerste opstanding”. De Hogepriester en Rechter Jezus Christus spreekt geen definitief oordeel over de aardse doden uit zodra zij door een opstanding op aarde zijn teruggekomen of zodra zij door de zee en Hades of Sjeool zijn teruggegeven. De uit de doden opgewekte mensen en ook de met schapen te vergelijken overlevenden van Armageddon moeten eerst duizend jaar de voordelen van zijn koninkrijk en offerandelijke priesterschap ontvangen. Het volledige voordeel dat Gods Hogepriester Jezus Christus op het oog heeft, is, alle gewillige en gehoorzame mensen zodanig te reinigen en op te heffen dat zij op een Paradijsachtige aarde tot menselijke volmaaktheid en zondeloosheid geraken.
18. Wat zal de hemelse Hogepriester voor de mensen op aarde kunnen doen wat joodse priesters en slachtoffers niet voor aanbidders konden bewerkstelligen?
18 Zoals de apostel Petrus in de hierboven aangehaalde woorden zei, krijgt „een ieder die geloof in hem stelt, vergeving van zonden . . . door middel van zijn naam”. Toen Jezus Christus als een volmaakt mens op aarde was, genas hij kreupelen, blinden en doven, maakte hij zieken gezond en wekte hij zelfs doden op. Gedurende zijn duizendjarige regering als de hemelse Hogepriester zal Jezus deze zelfde dingen kunnen doen. Hij zal het menselijke vlees werkelijk van de zonde verlossen en menselijke volmaaktheid bewerkstelligen, iets wat geen van de joodse priesters en geen van hun dierlijke slachtoffers ooit onder de wet van Mozes kon bewerkstelligen, noch op de jaarlijkse Verzoendag noch gedurende de 1545 jaren dat het Mozaïsche wetsverbond tussen Jehovah God en de natie Israël van kracht was. — Hebr. 10:1-4, NW.
19. Hoe zullen de mensen aan het einde van de duizend jaar bewijzen of zij tot een „opstanding des levens” of tot een „opstanding des oordeels” uit de doden zijn opgewekt?
19 Aan het einde van deze duizend jaren van koninklijke en priesterlijke hulp breekt de tijd aan dat Satan en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten om al deze tot volmaaktheid gebrachte bewoners van het aardse Paradijs aan een beproeving te onderwerpen. Door het gedrag dat zij onder deze definitieve, beslissende beproeving aan de dag leggen, zal worden bepaald tot welke klasse zij zullen behoren, a. tot degenen die het verdienen voor eeuwig in de „tweede dood” te worden vernietigd, of b. tot degenen die ervoor in aanmerking komen de gewaarborgde gave van eeuwig leven op de Paradijsachtige aarde te ontvangen. Op deze wijze zullen degenen die dan worden beproefd, zelf bewijzen of zij tot een „opstanding des levens” of tot een „opstanding des oordeels” een (ongunstig oordeel) uit de doden zijn opgewekt. — Joh. 5:28, 29, NW.a
DE KRACHT VAN DE OPSTANDINGSHOOP
20. (a) Hoe zouden wij, die thans leven, nog van het wonder van de opstanding afhankelijk kunnen zijn? (b) Hoe dienen wij derhalve elke dag te leven?
20 Het goddelijke voornemen de doden door bemiddeling van Jezus Christus een opstanding te geven, zal tot Jehovah’s eeuwige lof volledig worden verwezenlijkt. Wat vormt de opstanding van de doden een wonder van goddelijke barmhartigheid! Hoezeer dienen wij allen de liefderijke voorziening die God voor de opstanding van de doden heeft getroffen, naar waarde te schatten! Zelfs wij, die thans in leven zijn maar die zo vlak voor het uitbreken van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” staan, zullen er misschien nog van afhankelijk zijn dat God zijn macht om de doden op te wekken, ten behoeve van ons aanwendt. Indien wij gedurende deze korte tussenperiode voordat de Almachtige God zijn oordeel voltrekt en alle vijanden van Zijn koninkrijk terechtstelt, zouden sterven, zal ons een opstanding ten deel moeten vallen. Anders zal er voor ons geen toekomstig leven gedurende de regering van Gods koninkrijk onder Christus mogelijk zijn. Elke dag dienen wij derhalve dusdanig te leven dat ook al zou onze vijand de dood ons op enigerlei wijze overvallen, wij niet door God zullen worden veroordeeld als mensen die niet voor een opstanding door bemiddeling van Christus in aanmerking komen.
21, 22. (a) Hoe werd Paulus door zijn waardering voor en hoop op de opstanding, geholpen? (b) Op welke wijze toonde Paulus in Filippenzen 3:8-11 aan hoezeer hij de opstanding naar waarde schatte?
21 De christelijke apostel Paulus was iemand die een grote waardering voor Gods voorziening voor de opstanding van de doden bezat. Het was een hoop die hem schraagde en hem de kracht gaf zelfs de martelaarsdood onder de ogen te zien. Hij werd er vooral door aangespoord een goed geweten tegenover God en de mensen te bewaren, zoals hij zelf als volgt onder woorden bracht: „In dit opzicht oefen ik mijzelf voortdurend om een bewustzijn te bezitten dat ik geen overtreding tegen God en de mensen bega” (Hand. 24:15, 16, NW). En om tot uitdrukking te brengen in welke mate hij de opstanding, vooral de „eerste opstanding”, boven al het andere naar waarde schatte, zei Paulus toen hij vanuit de gevangenis schreef:
22 „Ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen en in eendracht met hem gevonden worde, niet mijn eigen rechtvaardigheid hebbend, die voortvloeit uit de wet, maar die welke door middel van geloof in Christus is, de rechtvaardigheid die van God komt op basis van geloof, ten einde hem te kennen en de kracht van zijn opstanding en het delen in zijn lijden, mij onderwerpend aan zijn soort van dood, om te zien of ik op de een of andere wijze tot de vroegere opstanding uit de doden moge geraken.” — Fil. 3:8-11, NW; Ro.
23. (a) Wie kunnen wij, wat het geloof in de opstanding betreft, het beste navolgen? (b) In welke opzichten hopen wij dat de opstandingshoop ons zal helpen, en waarvoor danken wij God?
23 Wij doen er goed aan de apostel Paulus na te volgen. In de eerste plaats volgen wij echter de Heer Jezus Christus na, die zijn hoop ook vestigde op de macht van de Almachtige God om hem op de derde dag uit de doden op te wekken en aan wie nu zelf de macht is toevertrouwd de doden gedurende zijn koninkrijk op te wekken. Mogen wij bij het navolgen van zowel Jezus Christus als zijn apostel door de opstandingshoop even moedig worden als zij. Moge de opstandingshoop ons troost schenken betreffende degenen die in de dood zijn ontslapen en voor wie het is weggelegd uit de dood te ontwaken. Moge de opstandingshoop ons ertoe aansporen het werk van de Heer God te blijven verrichten, zelfs wanneer wij thans, vóór Armageddon, de dood onder de ogen moeten zien, omdat wij weten dat dank zij de opstanding van de doden, onze getrouwe „arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer”. De Almachtige God zij gedankt, die ons door bemiddeling van onze Heer Jezus Christus de overwinning geeft over de dood! — 1 Kor. 15:57, 58, NW.
[Voetnoot]
a De hier genoemde twee klassen blijken dus niet identiek zijn met de in Handelingen 24:15 (NW) vermelde klassen, die bij hun komst uit de zee of Hades rechtvaardig of onrechtvaardig zijn.