Verenigde verkondigers van het „woord des levens”
„Het woord des levens stevig vasthoudend.” — Fil. 2:16, NW.
1. Waarom wordt het „woord des levens” thans meer dan ooit tevoren verkondigd, en waarom werd erin voorzien?
WAAROM zou het „woord des levens” thans niet meer dan ooit tevoren worden verkondigd? De huidige beschaving wordt met vernietiging bedreigd. Nog erger, het gehele menselijke geslacht wordt door wapens met een vernietigende kracht waarvan men voor onze generatie nog nooit had gehoord, met de dood bedreigd. De vrees voor nog een wereldoorlog, hetgeen een oorlog betekent met atoombommen, of met gassen die nog erger zijn dan atoombommen, laat geen enkele natie los. Er woedt een internationale „koude oorlog”, die wat de doelstellingen ervan betreft met een werkelijke gewapende „hete oorlog” gelijkgesteld kan worden. De vrede tussen de twee vijandige kampen, die vol atoomwapens zitten, wordt alleen door een evenwicht van vrees gehandhaafd. Verdient het menselijke geslacht het echter het „woord des levens” te ontvangen? Is het menselijke geslacht het waard gered te worden? ’s Mensen Schepper, Jehovah God, vindt van wel. Gods geliefde Zoon, Jezus Christus, is dezelfde gedachte toegedaan. Daarom heeft Jehovah God in zijn liefde in het „woord des levens” voorzien. Het is het waard verkondigd te worden. Het werd zelfs gegeven om verkondigd te worden. Ja, het wórdt thans verkondigd, en wel als nooit tevoren.
2. (a) Is een atoomoorlog het ergste wat deze wereld te wachten staat? (b) Wie zullen levend uit datgene wat komt te voorschijn komen?
2 Is het „woord des levens” alleen maar uit de hemel voortgekomen omdat de wereld thans als gevolg van haar eigen overtredingen, een verschrikkelijke vernietiging te wachten staat? Neen! De meeste mensen denken op het ogenblik dat een atoom-wereldoorlog het ergste is wat hun te wachten staat, en het is een feit dat de wereld thans werkelijk onder de verschrikkelijke dreiging van een dergelijke oorlog gebukt gaat. In werkelijkheid staat de wereld echter iets veel ergers te wachten. Of er nu wel of niet een derde wereldoorlog komt, de wereld zal absoluut met dat ergere te maken krijgen. Het is de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, waaruit de wereld niet levend te voorschijn zal komen (Openb. 16:14, NW). Sommige leden van het menselijke geslacht zullen echter wel levend te voorschijn komen, terwijl er een rechtvaardige nieuwe wereld voor hen zal openstaan; dit zullen de mensen zijn die thans ’het woord des levens stevig vastgrijpen en -houden’. Toch blijft het feit bestaan dat het „woord des levens” niet in de eerste plaats werd verschaft omdat wij voor de oorlog van de Almachtige God staan. Waarom niet?
3. Waarom werd het „woord des levens” niet in de eerste plaats voortgebracht omdat ons geslacht met zulk een verschrikkelijke vernietiging wordt geconfronteerd, en wanneer en door wie werd het voor het eerst uitgevaardigd?
3 Wij vormen niet het eerste geslacht dat met de dood wordt geconfronteerd, zodat alleen ons geslacht het „woord des levens” nodig zou hebben. Ondanks de pogingen van de meest vergevorderde medische wetenschap is het menselijke geslacht in zijn geheel nu reeds zesduizend jaar lang stervend, en een ongeteld aantal van miljarden mannen, vrouwen en kinderen ligt dood en vergeten in de graven. Het „woord des levens” werd derhalve voor het eerst voortgebracht toen de behoefte eraan voor het eerst ontstond. Kort nadat de dood zijn intrede bij het menselijke geslacht had gedaan, werd er een begin mee gemaakt. De dood kwam als een vijand van de mensheid en is nooit een vriend van de mensheid geweest. Hij werd door een vijand van de mensheid veroorzaakt. Het „woord des levens” werd door een vriend van de mensheid uitgevaardigd, in werkelijkheid door ’s mensen grootste Vriend. Alleen de Gever van het leven, alleen de oorspronkelijke Bron van het leven, kon een dergelijk „woord des levens” schenken, en hij is God de Schepper.
4. (a) Hoe kan er van ’s mensen vijand worden gezegd dat hij Eva het woord des doods gaf? (b) Waarom is de aarde thans vol met ongehoorzame kinderen?
4 De vijand van de mensheid sprak een grove leugen uit toen hij tot de moeder van het menselijke geslacht zei: „Gij zult geenszins sterven” (Gen. 3:4). Hij bood haar niet in ons belang het „woord des levens” aan maar gaf haar het woord des doods, want hij probeerde haar te misleiden en haar er door bedrog toe te brengen de grote Gever van het leven, Jehovah God, ongehoorzaam te zijn. Haar man, Adam, had haar gezegd hoe de dood te vermijden, namelijk door gehoorzaam te zijn aan Gods gebod niet van de verboden vrucht te eten, want God had tot Adam gezegd: „Ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 2:17). God wilde dat zijn aardse zoon en dochter in de hof van Eden zouden blijven leven en de gehele aarde met hun nakomelingen zouden vullen die in een even grote mate menselijk volmaakt en onschuldig zouden zijn als zijzelf. God wenste niet dat de aarde, zoals in de profetie over deze „laatste dagen” werd voorzegd, gevuld zou zijn met kinderen die „ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal” zijn (2 Tim. 3:1, 2, NW). Doordat Adam en zijn vrouw Eva hun hemelse Vader en Schepper ongehoorzaam waren, is de aarde thans vol met ongehoorzame kinderen.
5. Hoe bekrachtigde God het vonnis dat over de ongehoorzame Adam en Eva was uitgesproken, en wat liet Adam aan zijn nakomelingen na?
5 Wij kunnen moeilijk verwachten dat ouders die hun levengevende Vader ongehoorzaam waren, kinderen zouden voortbrengen die hun aardse ouders zelf niet ongehoorzaam zouden zijn, om er nog maar niet over te spreken dat zij evenals Adam en Eva God ongehoorzaam zouden zijn. Daar Adam zich in een dodelijke handelwijze bij zijn vrouw aansloot, veroordeelde God hem ertoe tot de grond terug te keren waaruit hij was genomen en weer gewoon vormloos, levenloos stof te worden. De Planter en Eigenaar van de hof van Eden dreef Adam en Eva met het oog hierop uit het paradijs. Hij voorkwam dat zij, op zoek naar de „boom des levens” in het midden van de grote tuin, heimelijk zouden terugkeren om ervan te eten en tot nu toe en tot in onbepaalde tijd te blijven leven (Gen. 3:17-24; 2:9). Aldus liet Adam aan ons, zijn kinderen, geen volmaakt leven na, maar menselijke onvolmaaktheid, zondigheid en de veroordeling tot de dood (Rom. 5:12). Later kwam er in het land Israël dan ook een spreekwoord in zwang waarin werd gezegd: „De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden.” — Ezech. 18:2, SV.
6. (a) Wat is er met de slang die werd gebruikt om Eva te misleiden, gebeurd, maar hoe werd degene die achter de slang stond, gevonnist? (b) Wat betekent dat voor hem?
6 Wat valt er echter over de vijand van de mensheid, die dit alles heeft veroorzaakt, te zeggen? Is hij evenals Adam en Eva gestorven? Nog niet; maar hij zal op Gods bestemde tijd een gewelddadige dood vinden. De sprekende slang die werd gebruikt om Eva te verleiden van de verboden vrucht te eten, is natuurlijk vóór de dood van Adam en Eva gestorven. De onzichtbare geest die achter de slang stond en deze ertoe bracht leugens over God te vertellen, is nog niet gestorven, maar dit zal nog gebeuren. Hoe weten wij dit? Omdat hij Satan de Duivel is, die ook „de oorspronkelijke slang” wordt genoemd en God in de hof van Eden ook over hem het oordeel heeft uitgesproken, zeggende: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit [haar zaad] zal u den kop vermorzelen” (Gen. 3:15). Voor een slang zou dit een gewelddadige dood betekenen. Voor de „oorspronkelijke slang”, Satan de Duivel, wordt hierdoor een gewelddadige dood gesymboliseerd welke hem zal treffen wanneer het Zaad van Gods „vrouw” als de oordeelsvoltrekker voor God, zijn Vader, tot handelen overgaat.
7. Welke vragen met betrekking tot het nut ervan worden door de in de toekomst liggende terechtstelling van Satan, de Grote Slang, opgeworpen, en wie voorziet in het antwoord?
7 Dat de vijand van de mensheid in de toekomst wordt gedood, kan voor mensen die na zijn gewelddadige dood op aarde leven, een bepaald nut afwerpen; welk nut zal het echter hebben voor alle miljarden mensen die gedurende de afgelopen zesduizend jaren zijn gestorven en die wellicht nog zullen sterven voordat er op een gewelddadige wijze een einde aan het leven van Satan de Duivel wordt gemaakt? Dat hij in de toekomst wordt vernietigd, zal verhinderen dat hij nog meer schade aanricht; maar hoe zal door zijn toekomstige vernietiging al de schade ongedaan worden gemaakt die hij alle dode geslachten die in het graf liggen, heeft berokkend? Jehovah God heeft eveneens aan die vraag gedacht, en hij heeft voor ons welzijn in het antwoord voorzien.
WELKE VERMORZELING KOMT EERST?
8. (a) Welke vermorzeling komt eerst, en wat betekent het vermorzelen van de hiel voor het Zaad? (b) Hoe alleen kon het vermorzelde Zaad later de kop van de Slang vermorzelen?
8 Hij zei de „oorspronkelijke slang”, Satan de Duivel, niet alleen dat het Zaad van Gods „vrouw” hem in de kop zou vermorzelen, maar hij voegde eraan toe: „En gij zult het den hiel vermorzelen.” Indien het Zaad van Gods „vrouw” de slang eerst in de kop zou vermorzelen, zou de slang natuurlijk niet in leven zijn om het Zaad in de hiel te vermorzelen. Het is dan ook zo dat de slang eerst het Zaad van Gods vrouw in de hiel vermorzelt. Wat betekent deze vermorzeling van de hiel voor het Zaad of voor Gods Zoon? Het betekent de dood. De dood? Ja! Maar hoe kan het Zaad, wanneer hij eerst door de beet van de slang wordt gedood, later de kop van de slang vermorzelen? Alleen wanneer hij door de herscheppende kracht van God opnieuw tot het leven wordt teruggebracht en dus door Gods macht uit de doden wordt opgewekt. Dit is niet onze verklaring van Gods in duistere bewoordingen uitgesproken vonnis in de hof van Eden. Het is de verklaring die God door middel van de wijze waarop hij de vervulling van het vonnis tot stand heeft gebracht, hier zelf van heeft gegeven.
9, 10. (a) Wiens hiel werd in eerste instantie vermorzeld? (b) Hoe was hij het Zaad van Gods „vrouw”, en hoe werd hij geboren ten einde de gelijke van de volmaakte Adam te worden?
9 Het vermorzelen van de hiel van het Zaad van Gods vrouw geschiedde in eerste instantie negentienhonderd jaar geleden. Het beloofde Zaad was Gods Zoon. Er waren in die tijd geen menselijke zonen van God op aarde, aangezien Adam het zoonschap voor het menselijke geslacht verloren had doen gaan. Dit Zaad was derhalve de Zoon van God die uit de hemel was gekomen. Aangezien hij van de hemel afkomstig was, was zijn moeder, die hem had voortgebracht en uit wie hij was voortgekomen, eveneens hemels. Zij was Gods symbolische vrouw, namelijk, zijn universele organisatie van onzichtbare, hemelse, heilige, geestelijke schepselen of engelen.
10 Evenals een aardse vrouw met haar echtgenoot is verbonden en aan de wet van haar echtgenoot is onderworpen, is deze hemelse organisatie in een onverbrekelijke verhouding en onderworpenheid met God getrouwd of officieel met God verbonden. In deze hemelse organisatie was het beloofde Zaad de voornaamste Zoon, de eniggeboren Zoon van God, „de eerstgeborene der ganse schepping”, die uit de hemelse organisatie te voorschijn kwam toen hij naar de aarde werd gezonden om als een menselijk schepsel geboren te worden (Joh. 3:16; Kol. 1:15). In gehoorzaamheid aan het gebod van God, zijn Vader, werd hij Jezus genoemd, welke naam „Jehovah is redding” betekent. Aangezien geen aardse man zijn vader kon zijn, werd Jezus op wonderbaarlijke wijze uit de schoot van een maagdelijk meisje geboren. Aldus werd hij vlees en bloed, maar doordat zijn hemelse Vader volmaakt was, werd hij volmaakt geboren (Joh. 1:14). Door een mens te worden, werd Jezus als de volmaakte Adam, iets lager dan de engelen waarover hij voordien het hoofd was geweest.
11. Waarom moest de Zoon van God om als het volmaakte Zaad te dienen, een volmaakt mens worden?
11 Hier willen wij echter graag een vraag stellen! Waarom moest de eniggeboren Zoon van God om als het Zaad van Gods vrouw te dienen dat de kop van de Slang zou vermorzelen, een volmaakt mens en lager dan de engelen worden? Dit was nodig opdat hij Gods in de hof van Eden gedane belofte in vervulling kon doen gaan door in de hiel vermorzeld te worden, dat wil zeggen, door als een volmaakt mens de dood te ondergaan. In overeenstemming hiermee staat er geschreven: „Wij zien Jezus, die een weinig lager dan de engelen is gemaakt, met heerlijkheid en eer gekroond omdat hij de dood heeft ondergaan, opdat hij door Gods onverdiende goedgunstigheid voor ieder mens de dood mocht smaken. Daar de ’jonge kinderen’ bloed en vlees deelachtig zijn, heeft hij daaraan ook insgelijks deel gehad, opdat hij door zijn dood hem zou kunnen vernietigen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk, de Duivel” (Hebr. 2:9, 14, NW). Verder lezen wij: „Wie de zonde doet is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.” — 1 Joh. 3:8.
12. Welk offer kon de Zoon van God doordat hij een volmaakt mens werd, brengen, en in wier belang?
12 Doordat hij een volmaakt mens werd, met dezelfde volmaakte levenswaarde die Adam bij zijn schepping in de hof van Eden bezat, kon de Zoon of het Zaad van Gods vrouw „voor ieder mens de dood . . . smaken”. Hoe dat zo? Omdat hij zijn volmaakte menselijke leven als een slachtoffer aan Jehovah God kon offeren om daardoor de overgeërfde zonden van de mensheid weg te nemen. Door de zonde van Adam en Eva is het volmaakte menselijke leven voor ons allen, hun nakomelingen, verloren gegaan. Door zijn volmaakte menselijke leven te offeren, nam Jezus in de dood de plaats van de mensheid in, opdat alle mensen die zijn offer aan God aanvaardden, weer volmaakt leven zouden kunnen ontvangen.
13. Als wat werd de Zoon van God bij zijn menselijke geboorte aangekondigd, en wat werd de „oorspronkelijke slang” kort daarna belet?
13 Toen Jezus werd geboren, kondigde een engel uit de hemel zijn geboorte met de volgende woorden aan godvrezende herders in de buurt van Bethlehem in Judéa aan: „Ik maak u goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde welke alle mensen ten deel zal vallen. Want heden werd u . . . een Redder geboren, die is Christus, de Heer” (Luk. 2:10, 11, NW). Het woord „Christus” is een titel die „Gezalfde” betekent. De komst van de Christus of Gezalfde van God was reeds lang voordien voorzegd. De joden noemden hem de Messias, een Hebreeuws woord dat hetzelfde betekent als het Griekse woord Christus. Satan de Duivel herkende Jezus als de beloofde Christus of Messias, het beloofde Zaad van Gods vrouw. Daarom deed Satan, de „oorspronkelijke slang”, moeite om Jezus als een ’jong kind’ van nog geen twee jaar oud te laten doden. God beschermde het jonge kind Jezus echter en de goddeloze Slang was destijds niet in staat zijn hiel te vermorzelen. — Matth. 2:1-23.
14. (a) Hoe werd Jezus ’Christus’? (b) Welke stappen ondernam Satan de Duivel ten einde zijn vermorzeling van de hiel van het Zaad onnodig te maken?
14 Toen Jezus tot een volmaakte man van dertig jaar opgroeide, verliet hij zijn timmermanswerkplaats in Nazareth en werd hij door Johannes de Doper in de rivier de Jordaan gedoopt. Onmiddellijk na zijn waterdoop zalfde God hem met van de hemel afkomstige heilige geest, waardoor hij tot de Gezalfde werd gemaakt. Van die tijd af werd de Zoon van God, het Zaad van Gods vrouw, terecht Jezus Christus genoemd (Matth. 3:13-17). Veertig dagen later trachtte Satan de Duivel de dood van het Zaad van Gods vrouw teweeg te brengen door pogingen te doen hem zelfzuchtige, eerzuchtige wonderen te laten verrichten en hem met wereldheerschappij te verleiden indien hij Satan de Duivel als god zou erkennen en hem als zodanig zou aanbidden. Satan kon deze volmaakte man echter niet evenals de volmaakte Adam verleiden om tegen God te zondigen, want Jezus Christus weerstond deze drie verzoekingen getrouw en gebood Satan de Duivel weg te gaan (Matth. 4:1-11). Daar Jezus Christus volmaakt gehoorzaam bleef en niet onder Gods veroordeling en doodsoordeel kwam te staan, werd het voor de „oorspronkelijke slang” noodzakelijk zijn hiel te vermorzelen — alleen bij een latere gelegenheid.
15. (a) Wat ging Jezus in overeenstemming met zijn zalving doen, en waar? (b) Welk zaad ontwikkelde de „oorspronkelijke slang” voor zijn eigen gebruik, en op grond van welke valse beschuldiging lieten de leden ervan Jezus ter dood brengen?
15 Ondertussen begon Jezus Christus God in overeenstemming met zijn zalving te dienen en maakte hij er een begin mee het koninkrijk van God als de enige regering van redding voor de gehele mensheid te prediken. Hij vergaderde ook discipelen om zich heen en leidde dezen er door zijn onderwijs toe op om eveneens Gods koninkrijk te prediken. Dit gebeurde midden in de wereld van de Duivel, waarin het Romeinse Rijk destijds de dominerende wereldmacht was (Matth. 4:17; 10:1-7; Luk. 10:1-9). God had voorzegd dat de „oorspronkelijke slang” zelf een zaad zou hebben. De Grote Slang ontwikkelde dit duivelse zaad onder de religieuze leiders van Jezus’ eigen volk op aarde. Voor de Romeinse bestuurder van de provincie Judéa spraken zij tegen Jezus Christus de beschuldiging uit dat hij het rijk van de Romeinse Caesars door zijn eigen koninkrijk wilde vervangen. Op grond van deze valse beschuldiging werd Jezus buiten de stad Jeruzalem aan een paal genageld om daar als een verraderlijke, opruiende slaaf in openbare schande te sterven.
16. Wanneer geschiedde dit, en wat liet God op die dag gebeuren?
16 Dit gebeurde op vrijdag, 1 april van het jaar 33 n. Chr. Hoewel Jezus onschuldig was, kwam God niet tussenbeide om het Zaad van zijn vrouw van deze wrede dood te redden. In overeenstemming met het voornemen dat hij lang tevoren had bekendgemaakt, liet hij de „oorspronkelijke slang” de hiel van het beloofde Zaad vermorzelen (Joh. 18:12 tot en met 19:37). Ogenschijnlijk werd de hoop op eeuwig leven voor de godvrezende mensheid toen gelijk met Jezus Christus vernietigd.
17. Welk andere deel van Gods Edense belofte moest toen nog in vervulling gaan, en hoe trof God hier voorzieningen voor?
17 God had toegestaan dat de „oorspronkelijke slang”, precies zoals was voorzegd, het Zaad van de vrouw zou vermorzelen. Nu was het aan God om ervoor te zorgen dat het andere deel van zijn Edense profetie in vervulling zou gaan, namelijk dat het Zaad van zijn vrouw de Grote Slang ter bestemder tijd in de kop zou vermorzelen. Jezus’ dood moest derhalve tot een hielwond worden teruggebracht. In Gods ogen was het een offerandelijke dood, de dood van een onschuldige, zodat het niet juist of rechtvaardig zou zijn wanneer de onschuldige Jezus daarin zou blijven. Hij was geen opzettelijke zondaar, zoals Adam, die God eeuwig in de dood zou houden. Daarom wekte de Almachtige God zijn Zaad, zijn Zoon, op de voorzegde tijd, de derde dag na zijn dood, op.
18. (a) Wat zei Petrus over de onmogelijkheid om Jezus eeuwig in de dood te houden, en ook over de soort van opstanding van Jezus? (b) Hoe werd de verlossing van de mensheid door een dergelijke opstanding mogelijk gemaakt?
18 Een van Jezus’ discipelen, Simon Petrus, zei over dit verbazingwekkende wonder: „Jezus, den Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet, dezen, naar den bepaalden raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van den dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden. . . . Dezen Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn” (Hand. 2:22-32). Jezus werd niet als iemand die „een weinig lager dan de engelen” is, opgewekt, maar als een geestelijke Zoon die machtiger is dan Satan, de Grote Slang, want deze zelfde Simon Petrus zegt ons: „Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar den geest” (1 Petr. 3:18). Op deze wijze bleef zijn volmaakte menselijke leven als een slachtoffer van kracht en kon de waarde ervan toen Jezus veertig dagen na zijn opstanding naar de hemel terugkeerde, voor de verlossing van de mensheid aan God worden aangeboden.
19. (a) Met wier vermorzeling heeft Satan zich sindsdien beziggehouden, maar wat moet hij nu zelf onder de ogen zien? (b) Door middel van welke symbolen werd dit optreden tegen Satan aan de discipel Johannes getoond?
19 Satan, de Grote Slang, kan de hiel van de Zoon van Gods vrouw nu niet meer vermorzelen. Er staat geschreven: „Wij weten, dat Christus, nu hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem” (Rom. 6:9). Hoewel het de Grote Slang sindsdien is toegestaan de hiel van de getrouwe discipelen van Christus te vermorzelen, moet hij nu het feit onder de ogen zien dat hij door de opgestane, onsterfelijke Zoon van Gods vrouw in de kop wordt vermorzeld. In een profetisch visioen dat vele jaren na Jezus’ opstanding en terugkeer naar de hemel aan de discipel Johannes werd gegeven, werd afgebeeld hoe Satan, de „oorspronkelijke slang”, na de geboorte van Gods koninkrijk in de hemelen uit de hemel werd geworpen. Vervolgens werd getoond hoe Satan werd gebonden en hulpeloos werd gemaakt doordat hij voor de periode van Christus’ duizendjarige regering in een afgrond werd geworpen, terwijl hij hierna aan de Gehenna van eeuwige vernietiging werd prijsgegeven.
20. (a) Wie zal Satan, na zijn volledige vermorzeling, niet meer lastig vallen? (b) Wat kunnen wij nu begrijpen met betrekking tot de tijd dat het „woord des levens” voor het eerst werd uitgevaardigd?
20 In die volgorde zou de volledige vermorzeling van de kop van de Grote Slang, Satan de Duivel, tot stand worden gebracht, terwijl het hem nooit meer zou worden toegestaan de losgekochte mensheid, die dan in herstelde menselijke volmaaktheid in een paradijs leeft dat de gehele aarde beslaat, lastig te vallen (Openb. 12:7-17; 20:1-10). Nu kunnen wij beter begrijpen waarom er eerder in deze bespreking werd gezegd dat het „woord des levens” kort nadat de dood ten aanzien van het menselijke geslacht zijn intrede had gedaan, door ’s mensen grootste Vriend, Jehovah God, werd uitgevaardigd. Dit gebeurde in de hof van Eden.
WAT MET HET „WOORD DES LEVENS” TE DOEN
21. (a) Waar krijgen wij deze hoop schenkende inlichtingen vandaan? (b) Welk wonderbaarlijke verhaal wordt in alle zesenzestig boeken van de bijbel, van Genesis tot en met Openbaring, verteld?
21 Waar krijgen wij al deze hoop schenkende inlichtingen echter vandaan? Deze zijn afkomstig van het geïnspireerde Boek van de grote Gever van het leven, Jehovah God. Ze staan in zijn bijbel opgetekend, het enige Boek op de gehele aarde dat dit glorierijke „woord des levens” aan de mensen aanbiedt. In het eerste boek van de bijbel, Genesis genaamd, dat eerst in het Hebreeuws werd geschreven, wordt Gods Edense belofte betreffende het vermorzelen van de Slang door het Zaad van Gods vrouw vermeld. In het laatste boek van deze bijbel, Een Openbaring genoemd, dat eerst in het gewone Grieks van negentien eeuwen geleden werd geschreven, staat het visioen opgetekend hoe Satan, de „oorspronkelijke slang”, te zamen met al zijn demonenengelen, ten slotte in de kop zal worden vermorzeld en aldus volledig zal worden vernietigd. In alle zesenzestig geïnspireerde boeken van de bijbel wordt het wonderbaarlijke verhaal verteld hoe God door bemiddeling van zijn Zaad Jezus Christus voorzieningen treft voor ’s mensen eeuwige redding van de dood en voor hun bevrijding uit de gevangenschap aan de „oorspronkelijke slang”, Satan de Duivel, terwijl hij er tevens voor zorgt dat zij onder het hemelse koninkrijk van God eeuwig in vrede en geluk op aarde kunnen leven.
22. Wat voor soort van Woord kan de bijbel worden genoemd, en waarom terecht?
22 De geïnspireerde bijbel als een geheel kan derhalve het „woord des levens” worden genoemd. Dit geschiedt zeer terecht, want de bijbel is het geschenk dat ons door de liefderijke goedgunstigheid van God is geschonken, waarover wij lezen: „Die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden, doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Heiland, Christus Jezus, die den dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie” (2 Tim. 1:9, 10). Buiten de bijbel is er thans geen „woord des levens”.
23, 24. (a) Wat moeten wij met het „woord des levens” doen ten einde er voordeel van te trekken? (b) Met welk wapen moeten wij voor het in dat woord beloofde leven strijden?
23 Wat moeten wij, nu wij door Gods liefderijke goedgunstigheid dit „woord des levens” bezitten, met dit woord doen? Wij leven thans midden in de stervende wereld der mensheid. Wij zijn getuige van de laatste dagen van dit oude samenstel van dingen dat in de naderende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” tot de vernietiging is gedoemd. Indien wij van het „woord des levens” voordeel willen trekken en in Gods nieuwe samenstel van dingen het eeuwige leven willen verkrijgen dat daarin voor ons is weggelegd, dienen wij stellig aan het „woord des levens” vast te houden. Wij moeten er in overeenstemming mee leven ten einde ons een dergelijk eeuwig leven waardig te tonen en niet met dit goddeloze samenstel van dingen vernietigd te worden. De geïnspireerde apostel Paulus schrijft aan degenen die de geestelijke kinderen van God zijn geworden: „Blijft alles zonder murmureren en woordentwist doen, opdat gij zonder blaam moogt zijn en onschuldig, kinderen Gods zonder smet te midden van een krom en verdraaid geslacht, waaronder gij schijnt als lichtgevers in de wereld, het woord des levens stevig vasthoudend” (Fil. 2:14-16, NW). Indien wij dit doen, zal het „woord des levens” ons niet tevergeefs hebben bereikt. In zeker opzicht moeten wij voor dit leven vechten, en wij beschikken over het middel om een succesvolle strijd te voeren. Wat is dat middel?
24 De apostel Paulus vergelijkt het „woord des levens”, dat Gods Woord is, met een zwaard dat tot de „volledige wapenrusting Gods” behoort. Hij zegt: „Neemt . . . aan de helm der redding en het zwaard des geestes, namelijk, Gods woord” (Ef. 6:11-17, NW). Om voor het leven te blijven strijden en te voorkomen dat ons het symbolische „zwaard” uit de handen wordt geslagen, dienen wij ’het woord des levens stevig vast te houden’.
25. (a) Door welke persoonlijke ervaring wordt aangetoond of wij het „woord des levens” voor onszelf moeten houden? (b) Wie heeft ons persoonlijk gezegd wat wij met het „woord des levens” moeten doen?
25 Betekent dit echter dat wij het „woord des levens” voor onszelf moeten houden en er alleen belangstelling voor zullen hebben zelf gered te worden en eeuwig leven te verkrijgen? Is dat de manier waarop wij zelf in het bezit van het „woord des levens” zijn gekomen — doordat andere bezitters van het woord het krampachtig voor zichzelf hielden, zodat Jehovah God zich genoodzaakt voelde om persoonlijk te komen en ons het „woord des levens” rechtstreeks uit zijn eigen hand te geven? In alle eerlijkheid móeten wij wel Neen antwoorden! Jezus Christus, Gods middel om ons eeuwig leven te schenken, heeft ons gezegd wat wij met het „woord des levens” moeten doen.
26. (a) Door welke op Jezus van toepassing gebrachte uitdrukking wordt aangetoond hoe Jezus met ons verkrijgen van leven in verband staat? (b) Genoot Jezus alleen maar zelf van het leven, en hoe beschreef hij zichzelf als een middel tot leven voor ons?
26 Jezus Christus wordt zelf het „woord des levens” genoemd. Als de woordvoerder van Jehovah God wordt hij het „Woord Gods” genoemd. Zijn officiële titel in de hemel was „het Woord” (Openb. 19:11-13; Joh. 1:1). In een brief aan de erfgenamen van het eeuwige leven in Gods nieuwe samenstel van dingen, schrijft de apostel Johannes over de periode dat Jezus Christus negentien eeuwen geleden op aarde tegenwoordig was: „Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens — het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij den Vader was en aan ons geopenbaard is” (1 Joh. 1:1, 2). Op aarde zei Jezus: „Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld. . . . zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij” (Joh. 6:51, 57). De Zoon van God was niet zo zelfzuchtig om alleen maar zelf van het leven te genieten. Hij werd gezonden en is gekomen om ons leven te schenken.
27. (a) Welke laatste instructies gaf Jezus betreffende datgene wat er met het „woord des levens” gedaan moet worden? (b) Waarom is zulk een wereldomvattende verkondiging op zichzelf alleen maar juist?
27 Zoals hijzelf uit de hemel was gezonden en was gekomen om ons leven te brengen dat in werkelijkheid in hem was belichaamd, zendt hij de bezitters van het „woord des levens” uit om het aan anderen te brengen. Toen Jezus Christus zijn discipelen voor het laatst uit het geschreven Woord van God instructies gaf, zei hij: „Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. Gij zijt getuigen van deze dingen” (Luk. 24:46-48). „Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde” (Hand. 1:8). Jezus’ volgelingen moesten het „woord des levens” tot de verste uithoeken der aarde verkondigen. Een dergelijke verkondiging was op zichzelf alleen maar juist, omdat dit woord een woord des levens is voor de gehele mensheid.