Hoofdstuk 10
Wat er met ons gebeurt wanneer wij sterven
1. Waarom sterven wij allen? (Romeinen 5:12)
WIJ allen sterven, omdat wij van Adam onvolmaaktheid hebben geërfd en dientengevolge zondigen.
„Het loon dat de zonde betaalt, is de dood” (Romeinen 6:23).
Maar wie wil er nu sterven? Vooral wanneer men een goede gezondheid geniet, wil men toch beslist blijven leven.
2. (a) Waarom zouden wij willen blijven leven? (b) Waardoor wordt te kennen gegeven dat de mens geschapen werd om langer dan zeventig of tachtig jaar te leven? (Genesis 2:9)
2 Er is veel in het leven dat ons gelukkig kan maken: goede vrienden, een gezin dat ons liefheeft, gezonde lichaamsbeweging, vreugde beleven aan de schepping om ons heen. Hoe heerlijk is het de pracht van bergen of fjorden te zien, een schitterende zonsopgang of zonsondergang te aanschouwen of naar een panorama van meren en bossen te kijken! Sommige van de bomen in die bossen zijn al honderden, ja zelfs duizenden jaren oud! En toch moeten wij mensen, die door God voor een veel edeler doel werden geschapen dan bomen, met een levensduur van zeventig of tachtig jaar tevreden zijn. Was het door de Schepper zo gepland?
3. Door welke ervaring kwam een vrouw tot de slotsom dat de dood het einde van alles is? (Psalm 104:29)
3 Wij allen moeten erin berusten dat wij ten slotte sterven. Tijdens de oorlog in de Grote Oceaan (1941–1945) werd de vijand dood voor veel mensen in dit gebied bittere werkelijkheid. Bij de hevige strijd op het eiland Okinawa werden meer dan 203.000 mensen gedood of gewond, onder wie 132.000 burgers.
Een van de overlevende bewoonsters van Okinawa vertelt hoe zij met haar veertig dagen oude zoon beschutting zocht. Zij vond toevlucht in het grote gemeenschapsgraf van haar familie op een heuvel. In strijd met het plaatselijke bijgeloof, verloor haar zoon niet zijn ziel toen zij met hem het graf naderde. Tijdens de lange uren die zij daar doorbracht, bemerkte zij dat het stoffelijk overschat van haar voorouders er niet anders uitzag dan de aardbodem daarbuiten. Zij kwam tot de slotsom dat zij volkomen dood moesten zijn. Kort na de oorlog kwam zij met Jehovah’s Getuigen in contact, die haar aan de hand van de bijbel aantoonden dat de doden inderdaad tot de aardbodem of „tot stof” terugkeren en dat niets voortleeft. Zij was de eerste inheemse op Okinawa die het „goede nieuws” van de werkelijke hoop voor degenen „die in de dood slapen”, verkondigde. — Genesis 3:19; 1 Thessalonicenzen 4:13.
4. Hoe beschrijft de bijbel de toestand der doden?
4 Wat las deze vrouw op Okinawa nog meer in de bijbel waardoor haar zienswijze met betrekking tot de toestand van de doden werd bevestigd? Hier volgen enkele schriftplaatsen die zij las en die rechtstreeks met deze kwestie te maken hebben:
„Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool [het graf], de plaats waarheen gij gaat” (Prediker 9:5, 10).
„O Jehovah, . . . red mij ter wille van uw liefderijke goedheid. Want in de dood wordt van u geen gewag gemaakt; wie zal in Sjeool [het graf] u prijzen?” (Psalm 6:4, 5)
„Welke fysiek sterke man leeft er die de dood niet zal zien? Kan hij zijn ziel [Hebreeuws: nèfesj] ontkoming verschaffen uit de hand van Sjeool [het graf]?” (Psalm 89:48)
„Hij [de aardse mens] keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.” — Psalm 146:3, 4.
5. Wat zijn Sjeool en Hades, en in welke toestand bevinden zich degenen die daarheen gaan? (Psalm 115:17)
5 In bovengenoemde teksten staat driemaal het Hebreeuwse woord Sjeool; in totaal komt het in de bijbel meer dan zestig maal voor. Letterlijk vertaald betekent het „graf”. In de Griekse Geschriften correspondeert het met het woord Hades, dat slechts tienmaal voorkomt en dezelfde betekenis heeft. Deze beide woorden hebben altijd betrekking op het „gemeenschappelijke graf”, waarin de zondige nakomelingen van Adam bij de dood komen, niet op afzonderlijke graven. Het is een plaats van niet-bestaan, onbewustheid, waar de doden moeten blijven tot God hen opwekt. Zij zijn volkomen dood, maar niet zonder hoop.
WAT IS DE „ZIEL”?
6. (a) Wat is, zoals algemeen wordt aangenomen, de „ziel”? (b) Welk Hebreeuwse en welk Griekse woord wordt met „ziel” weergegeven?
6 Vele mensen geloven echter dat de mens een „ziel” heeft, die bij de dood het lichaam verlaat om ergens anders voort te leven. Sommigen menen dat de bijbel dit leert. Dat komt onder andere doordat de Hebreeuwse en Griekse woorden van de bijbel (nèfesj en psuchè) in andere talen met woorden worden weergegeven volgens welke een geestelijk leven na de dood mogelijk zou zijn. In het Nederlands is dit woord „ziel”. Het is derhalve heel belangrijk dat wij de werkelijke betekenis van het Hebreeuwse en het Griekse woord dat met „ziel” wordt weergegeven, begrijpen.
7. (a) Hoe vaak komt dit Hebreeuwse woord in de bijbel voor, en wat betekent het eigenlijk? (b) Welke andere zielen zijn er behalve menselijke zielen, en sterven zielen? (c) Hoe wordt het Griekse woord voor ziel met betrekking tot Adam gebruikt? (d) Hoe werd Adam een levende ziel, en welk omgekeerde proces vond later plaats? (Job 34:15)
7 Het Hebreeuwse woord, nèfesj, dat ongeveer 750 maal in de bijbel voorkomt, betekent eigenlijk „een ademer”. Zoals wij reeds hebben gezien, worden vissen, vogels, landdieren en mensen in de bijbel „zielen [nèfesj]” genoemd. Zij hebben geen ziel, maar zij zijn zielen, ademende schepselen. En zoals de hierboven aangehaalde teksten uit de Psalmen tonen, kan de „ziel” niet aan het graf ontkomen. Ze sterft. Een onderzoek van de 102 plaatsen waar het corresponderende Griekse woord psuchè in de Griekse Geschriften voorkomt, toont eveneens aan dat de mens een ziel is.
„De eerste mens, Adam, werd een levende ziel [psuchè]” (1 Korinthiërs 15:45).
God maakte deze „ziel” door de adem des levens in de neusgaten te blazen van de mens die hij uit het stof van de aardbodem had gevormd. Aldus werd de mens een „ademer”, een levende ziel. Toen Adam tegen God in opstand kwam, veroordeelde de Schepper hem met de volgende woorden ter dood:
„Gij [keert] tot de aardbodem terug . . ., want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Genesis 3:19).
Toen dat oordeel werd voltrokken, hield Adam op een „ademer”, een ziel, te zijn, en keerde hij terug tot het levenloze stof waaruit hij genomen was. Het was het omgekeerde van het scheppingsproces. Geen deel van hem leefde voort. Hij hield volledig op te bestaan.
8. (a) Hoe definiëren Hebreeuwse geleerden het woord nèfesj? (b) Hoe wordt het woord psuchè in Griekse woordenboeken gedefinieerd? (c) Welke woorden van Jezus bewijzen dat de ziel niet onsterfelijk is? (Matthéüs 26:38)
8 De „ziel” is de fysieke, levende persoon zelf, niet slechts een geestelijk deel van hem. Deze zienswijze wordt door vele autoriteiten gehuldigd. Zo zei Dr. H. M. Orlinsky, een van de belangrijkste Amerikaanse kenners van de Hebreeuwse taal, over het woord „ziel”:
„De bijbel zegt niet dat wij een ziel hebben. ’Nèfesj’ is de persoon zelf, zijn behoefte aan voedsel, het bloed in zijn aderen, zijn hele ik.”
Voor het Griekse woord psuchè worden in Grieks-Nederlandse en Grieks-Engelse woordenboeken definities gegeven als „levensadem, levenskracht, . . . leven”, „het bewuste ik of de persoonlijkheid als middelpunt van de emoties, verlangens en genegenheden”, „een levend wezen”, en er wordt getoond dat deze uitdrukking zelfs in niet-bijbelse Griekse werken voor „dieren” werd gebruikt.a Dat een „levend wezen” niet onsterfelijk is, toonde Jezus, toen hij volgens Matthéüs 10:28 zei dat God „én ziel [psuchè] én lichaam kan vernietigen in Gehenna”.
9. (a) Wat is „Gehenna”? (b) Is iemand die daar is, bij bewustzijn? (Matthéüs 18:9)
9 Wat verstaat men echter onder „Gehenna”? Wordt daarmee — aangezien het woord in een aantal talen met „hel” wordt vertaald — niet een plaats van bewuste pijniging na de dood aangeduid? Neen. „Gehenna” was de naam van een dal buiten de stadsmuren van het oude Jeruzalem dat als vuilnisbelt diende. Dikwijls wierp men de lijken van terechtgestelde misdadigers daarin om te zamen met het brandende afval vernietigd te worden. Daarom wordt „Gehenna” in de Griekse Geschriften twaalf maal als symbool van eeuwige vernietiging van zielen die door en door goddeloos zijn, gebruikt. Gehenna betekent niet eeuwige pijniging, maar vernietiging. Degenen die in Gehenna werden vernietigd, leden net zo min pijnen als een lichaam dat thans in een crematorium wordt verast.
EEN LEUGEN WORDT GEHANDHAAFD
10. Wat leeft bij de dood van de mens voort? (Jesaja 53:12)
10 Wanneer de mens sterft, blijft er dus niets in leven. Waar vond de leer dat de mens een onsterfelijke ziel heeft, dan haar oorsprong?
11. (a) Hoe trotseerde Nimrod Jehovah? (b) Hoe werd Babylon de „moeder” van de valse religie over de gehele aarde? (Openbaring 17:5)
11 Na de vloed van Noachs dagen werd zijn achterkleinzoon Nimrod een tiran, „gekant tegen Jehovah”, die jacht op mensen en dieren maakte. Hij legde het volk een strakke leiding op en liet hen steden voor hem bouwen, onder andere Babel of Babylon, dat de „moeder” van de valse religie werd. Daar begon Nimrod een toren op te richten om God te trotseren. Daarom verwarde Jehovah de taal van de mensen en verstrooide hij hen, overeenkomstig hun taalgroepen, „over de gehele oppervlakte der aarde” (Genesis 10:8-10; 11:5-9). Daarbij namen zij de religie van Babylon mee en richtten overal op aarde „dochterreligies” op.
12. (a) Welke leer is in de religie van Babylon altijd van bijzondere betekenis geweest? (b) Maar wat leert de bijbel?
12 In de Encyclopædia Britannica (uitg. 1910, Deel 3, blz. 115) wordt over de oude Babylonische opvattingen over de toestand van de doden gezegd:
„Men stelde zich in het algemeen een groot, donker onderaards hol voor, . . . waarin alle doden verzameld werden en waar zij te midden van somberheid en stof een miserabel bestaan van inactiviteit leidden.”
Aldus hebben de „dochterreligies” van Babylon de leer dat „de ziel” onsterfelijk is en na de dood in een geestenwereld voortleeft, gehandhaafd. De bijbel zegt heel duidelijk iets anders over de zondige mens: „De ziel . . . die zal sterven.” — Ezechiël 18:20.
13. Hoe bevestigen autoriteiten de leer van de bijbel over de ziel?
13 Ook Griekse filosofen, onder wie Plato, leerden dat de ziel onsterfelijk is. In dit verband haalde het Franse dagblad Le Monde (van 8 november 1972) de Franse auteur en filosoof Roger Garaudy aan, die gezegd heeft dat de Griekse filosofie „het christendom eeuwenlang misleid heeft”. Wij lezen verder:
„Het dualisme van ziel en lichaam en de daaruit voortspruitende mythe van de onsterfelijkheid van de ziel . . . zijn Platonische theorieën die niets met het christendom of de bijbel hebben uit te staan.”
Zelfs in de New Catholic Encyclopedia (Deel 13, blz. 449) wordt onder het kopje „Ziel (in de bijbel)” toegegeven:
„Er wordt in de [Hebreeuwse Geschriften] geen dichotomie [onderscheid] gemaakt tussen lichaam en ziel. . . . De term nèfesj, hoewel vertaald met ons woord ziel, duidt nergens op een ziel als iets dat afgescheiden van het lichaam bestaat.”
14. Wat bewijst dat de christenheid een grote leugen heeft geleerd? (1 Timótheüs 4:1, 2)
14 De religies van de christenheid en die van andere landen hebben dus een leugen geleerd door te zeggen dat de ziel bij de dood van het lichaam voortleeft. Onder al de 850 of meer gevallen waarin de woorden nèfesj en psuchè in de bijbel voorkomen, is er niet één geval waarin ze met uitdrukkingen zoals onsterfelijk, onvernietigbaar of onvergankelijk verbonden worden.
„De ziel [nèfesj] die zondigt, die zal sterven.” „Elke ziel [psuchè] die niet . . . luistert, zal volledig worden verdelgd” (Ezechiël 18:4; Handelingen 3:23).
De ziel (nèfesj, psuchè) leeft na de dood niet voort.
HOOP VOOR DE DODEN
15. (a) Wat gebeurt er ten slotte met zowel mensen als dieren? (Psalm 49:12) (b) Wat is de „geest” waarnaar in Prediker 12:7 wordt verwezen, en wat gebeurt ermee bij de dood?
15 Welke hoop is er dan voor mensen die gestorven zijn? Indien God geen voorziening had getroffen, zouden zij — net als de dieren — in de doodstoestand blijven.
„Want er is een afloop met betrekking tot de mensenzonen en een afloop met betrekking tot de beesten, en zij hebben dezelfde afloop. Zoals de één sterft, zo sterft de ander . . . Allen gaan naar één plaats. Zij zijn allen uit het stof ontstaan, en zij keren allen tot het stof terug” (Prediker 3:19, 20).
Ja, het is heel duidelijk dat de mens net zo sterft als de dieren. Merk echter op wat dezelfde bijbelschrijver later zegt over de „geest” of levenskracht die God de mens gegeven heeft:
„Het stof [keert] terug tot de aarde net zoals het geweest is en de geest zelf keert terug tot de ware God die hem gegeven heeft” (Prediker 12:7).
God neemt dus de levenskracht van de mens weer terug.
16. (a) Waardoor wordt geïllustreerd dat het voor God niet moeilijk is een mens te herscheppen? (Job 14:13) (b) Hoe brengt God de „geest” weer terug?
16 Hoe zou het zijn als de ware God zou besluiten de „geest” des levens aan een mens terug te geven? God heeft een volmaakt geheugen en kan zich precies herinneren hoe de persoon was. Het is zo iets als wat mensen tegenwoordig doen wanneer zij de stemmen en bewegingen van andere mensen op een magneetband opnemen en dit dan lang nadat deze mensen gestorven zijn, over de radio of op een beeldscherm weergeven. Voor God, de Schepper, met Zijn oneindige geheugen, zal het beslist niet moeilijk zijn een mens uit het stof van de aardbodem te herscheppen, alle details van zijn vroegere persoonlijkheid en zijn verstand in hem te leggen en hem weer zijn geest of levenskracht te geven, zodat hij opnieuw leeft. Voor God zal dit niet moeilijker zijn dan toen hij de eerste mens schiep. En de bijbel verzekert ons dat God „de doden opwekt en levend maakt”. — Johannes 5:21.
17. (a) Wat wordt door God ’opgewekt’? (b) Welke vaste verzekering kunnen wij dus hebben? (Markus 12:26, 27)
17 Wat wordt door God ’opgewekt’? In de meeste gevallen is er van de dode niets meer over. Misschien is het lijk wel verbrand of door de wilde dieren opgegeten. In de opstanding zal God echter een volkomen nieuw lichaam uit de elementen van de aarde scheppen, daarin de persoonlijkheidskenmerken uit het vroegere leven planten en de levenskracht herstellen, zodat de ziel weer leeft. Als wij ons niet aan de liefde van onze Schepper onttrekken, hebben wij de vaste verzekering dat God ons, zelfs wanneer wij sterven, in de opstanding het leven teruggeeft. Hij zal dit voor de mensheid doen nadat hij de aarde heeft gereinigd en ze aldus tot een plaats heeft gemaakt waar men eeuwig kan leven.
[Voetnoten]
a Beknopt Grieks-Nederlands Woordenboek, door Dr. F. Muller en Dr. J. H. Thiel, derde druk, blz. 781; Liddell and Scott’s A Greek-English Lexicon, 1968, 9e uitg., blz. 2026, 2027; Donnegan’s A New Greek and English Lexicon, blz. 1404.
[Illustratie op blz. 85]
God stelde de mensen iets beters in het vooruitzicht
[Illustratie op blz. 86]
Tijdens de oorlog in de Grote Oceaan zochten burgers op Okinawa toevlucht in de graven en bleven daardoor in leven
[Illustratie op blz. 89]
Lichaam + levenskracht = levende ziel
[Illustratie op blz. 91]
Gehenna, de plaats buiten Jeruzalem waar lijken van terechtgestelde misdadigers werden verast
[Illustratie op blz. 94]
De mens kan bewegingen en stemmen van gestorven personen reproduceren; God kan de doden tot leven terugbrengen