Een goede verhouding leidt tot goede communicatie
„Daar wij . . . tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden.” — 1 Thess. 2:8.
1. Voor welke vraag zien echtparen zich gesteld, en waartoe wenden wij ons voor een betrouwbaar antwoord?
KUNT u als echtpaar volledig en vrijuit met elkaar van gedachten wisselen? Dit dient zo te zijn. Of bemerkt u dat er bepaalde beperkingen, zo geen barrières, zijn die tot een mate van frustratie of soms misschien zelfs tot vijandschap aanleiding geven? De geschiedenis van de communicatie — hoe ze is ontstaan en op een voortreffelijk fundament werd gegrondvest — is buitengewoon interessant. Voor leiding en onderricht aangaande dit onderwerp, wenden wij ons niet tot mythen of legenden, maar tot Gods Woord, de ene en enige bron van betrouwbare inlichtingen.
2. Wat wordt er bedoeld met communicatie tussen mensen, hetgeen tot welke conclusie leidt?
2 Allereerst zou u kunnen vragen: Wat wordt er bedoeld met communicatie tussen mensen? Communicatie heeft betrekking op het doorgeven of verschaffen van inlichtingen van de een aan de ander. Dit heeft tot gevolg dat men iets met een ander deelt, dat men iets met een ander gemeen heeft. Dit kan uitsluitend op mentaal niveau gebeuren, waarbij men kennis en inzicht doorgeeft, maar bent u getrouwd, dan kan en dient communicatie met uw huwelijkspartner uw hart, uw gevoelens en verlangens en uw liefdevolle belangstelling voor elkaar te omvatten. De eenvoudige en rechtstreekse manier om dit te doen is door middel van het gesproken woord. U converseert of spreekt van hart tot hart met elkaar. Met andere woorden, er wordt een geestelijk verkeer tussen u tot stand gebracht, een wederzijds begrip of geestelijk contact. Afgezien van wat er wordt gezegd, gaat het ook om de manier waarop het wordt gezegd. Zelfs een blik kan een wereld van betekenis en gevoelens overdragen, zoals u zich ongetwijfeld uit het begin van uw verkeringstijd kunt herinneren. Is dat niet zo? Beseft u op grond hiervan niet dat het belangrijkste vereiste voor een goede communicatie een goede onderlinge verhouding is?
3. (a) In welk opzicht is de bijbel een communicatiemiddel? (b) Wat leren wij in dit opzicht uit Matthéüs 15:1-9?
3 Ook het geschreven woord is echter een communicatiemiddel, zoals blijkt uit wat u nu leest. De gedrukte bladzijde deelt u iets mee. Het beste voorbeeld is natuurlijk de bijbel. Het is waar dat thans de meeste mensen, zelfs in de christenheid, niet geloven dat de bijbel van goddelijke oorsprong is, hoewel dit boek nog steeds in hun godsdienstoefeningen wordt gebruikt. Laat dit u niet verbazen noch u ervan weerhouden de bijbel te lezen. De situatie komt overeen met die welke in Jezus’ dagen bestond. De Farizeeën en schriftgeleerden beweerden krachtig voorstanders van de Wet te zijn, maar zoals Jezus uiteenzette, waren zij in de allereerste plaats ijveraars voor de overleveringen van hun vaders als gevolg waarvan zij ’het gebod Gods overtraden’. Lag de fout bij Gods geschreven Woord, de Hebreeuwse Geschriften? Neen. Zij bleven veeleer in gebreke het belangrijkste vereiste na te komen, namelijk een goede verhouding van toewijding jegens Jehovah op te bouwen. Vandaar dat Jezus Jesaja’s profetie aanhaalde en over hen zei: „Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.” — Matth. 15:1-9.
4. Hoe kunnen wij er blijk van geven ontvankelijk te zijn en gunstig te reageren, en met welk resultaat?
4 Evenals de geestelijken van de christenheid in deze tijd, die de volledige bijbel bezitten, wisten die mensen heel goed wat het geschreven Woord zei, maar zij waren blind en doof voor zowel de boodschap als de geest die dit Woord beoogde over te dragen. Destijds waren er echter uitzonderingen, en u kunt tot de uitzonderingen in deze tijd behoren. Jezus zei dan ook bij een vroegere gelegenheid tot zijn discipelen: „U is het gegeven de heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen te begrijpen, maar hun is het niet gegeven. . . . ’Want het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten, opdat zij nimmer met hun ogen zouden zien en met hun oren horen en met hun hart begrip ervan krijgen en terugkeren, en ik hen gezond zou maken.’ Gelukkig zijn uw ogen echter omdat ze zien, en uw oren omdat ze horen.” — Matth. 13:11-16.
5. Wat was een bijzonder aspect in verband met de schepping van de mens vergeleken bij wat er op de andere scheppingsdagen gebeurde?
5 Laten wij, terwijl wij u tot de gelukkige uitzonderingen rekenen, terugblikken naar de geschiedenis van de communicatie en zien hoe deze is begonnen en wat wij eruit kunnen leren. In het Genesisverslag van de schepping, hoofdstuk één, merken wij op dat op elke dag, tot de zesde dag aan toe, de scheppingsdaad wordt ingeleid door de vorm van een Hebreeuws werkwoord waardoor te kennen wordt gegeven dat er iets moet plaatsvinden. Ja, God maakte zijn instructies door middel van communicatie kenbaar, hoewel er geen persoon wordt genoemd die hierop reageerde. Met betrekking tot de bekronende daad van de aardse schepping merken wij echter een opvallende verandering op, want wij lezen: „Verder zei God: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis.’” Hoewel de Schepper in de positie verkeerde een gezaghebbende uitspraak te doen, waarbij hij zich tot een ondergeschikte richtte, nodigde hij nu uit tot samenwerking. Er spreekt een vriendelijke toon, een goede verhouding, een vreugdevol deelgenootschap uit. Zo dient het ook tussen huwelijkspartners te zijn. Indien u een echtgenoot bent, spreekt u dan ook zo tegen uw vrouw door te zeggen: „Kom, laten wij . . .”? — Gen. 1:3, 6, 9, 14, 20, 24, 26.
6. Welk richtsnoer wordt er in dit verband aan ouderlingen in de gemeente gegeven?
6 Hoewel wij op het ogenblik voornamelijk de huwelijksverhouding bespreken, is hetzelfde beginsel van toepassing op andere verhoudingen, met inbegrip van die welke tussen u, die ouderlingen of opzieners bent, en anderen in de gemeenten van Jehovah’s getuigen bestaat. Ofschoon u als ouderlingen een speciale verantwoordelijkheid draagt, waarmee een bepaalde mate van autoriteit gepaard gaat, dient de algemene houding waarmee en de manier waarop u zich van communicatie bedient, op een verzoek tot samenwerking neer te komen in plaats dat u bevelen geeft. Wanneer wij iemand met een probleem helpen dat zich bijvoorbeeld kan voordoen bij het geven van getuigenis in bepaalde gebieden, dienen wij niet slechts te zeggen wat er gedaan moet worden, maar is het veel beter te zeggen: „Laten wij dit probleem samen eens aanpakken.” De hartelijke geest van onzelfzuchtige en liefdevolle toewijding dient niet alleen te worden overgedragen in wàt wij zeggen, maar ook door de toon van onze stem en door onze handelwijze. Merk op hoe duidelijk en prachtig de apostel Paulus dit onder woorden bracht toen hij aan de gemeente in Thessaloníka schreef: „Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden.” Wat een schitterend voorbeeld van een goede verhouding die tot een goede communicatie leidt, zowel door middel van het woord als de daad! — 1 Thess. 2:8.
EEN VOORTREFFELIJK VOORBEELD VAN GOEDE COMMUNICATIE
7. Hoe identificeert Johannes degene tot wie God sprak, zoals in Genesis 1:26 staat?
7 Kennen wij, wanneer wij nu weer tot onze geschiedenis terugkeren, degene met wie Jehovah ten tijde van de schepping van de mens communicatie onderhield? Het antwoord zal ons helpen te begrijpen welk een diepe betekenis het heeft dat de mens naar Gods beeld en gelijkenis werd geschapen. Johannes identificeert hem in de inleidende woorden van zijn evangelieverslag over Jezus als „het Woord”, degene die „in het begin bij God [was]. Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan,” met inbegrip van de mens. Verder zegt Johannes: „Het Woord nu is vlees geworden . . . en wij hebben zijn heerlijkheid gezien . . . vol onverdiende goedheid en waarheid” en dat hij, „die in de boezempositie bij de Vader is, . . . hem [heeft] verklaard.” Deze verrukkelijke beschrijving van Jezus ademt beslist de geest van een goede verhouding en een onbelemmerde communicatie. — Joh. 1:1-3, 14, 18; zie ook Spreuken 8:22, 30, 31.
8. Wat is de betekenis van de titel „het Woord”, en hoe is deze van toepassing op Christus Jezus?
8 Dit blijkt verder uit de betekenis van de titel „het Woord”. Deze heeft de betekenis van boodschapper of woordvoerder, zoals de functionaris uit vroeger tijden die voor een met een gordijn afgesloten raam stond en de boodschap van de koning, die zich ongezien achter het gordijn bevond, luid aan anderen doorgaf. Die functionaris werd Kal Hatze genoemd, wat „de stem of het woord van de koning” betekent. Zo was Gods Zoon de Mond of Woordvoerder van zijn Vader, Jehovah. Hij was de betrouwbare tussenpersoon die werd gebruikt om alles wat de Schepper wenste mee te delen, aan anderen door te geven. Gedurende zijn aardse bediening heeft hij eveneens in deze hoedanigheid getrouw dienst verricht. Hij zei bij een zekere gelegenheid: „Ik heb niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader, die mij heeft gezonden, heeft mij zelf een gebod gegeven aangaande hetgeen ik moet zeggen en spreken. . . . De dingen die ik daarom spreek, spreek ik zoals de Vader ze mij heeft gezegd.” Hij spreekt en handelt wederom in dezelfde hoedanigheid wanneer hij bij de voltrekking van Gods rechtvaardige oordelen in de strijd van Har–mágedon als „het Woord van God” de hemelse legerscharen aanvoert. — Joh. 12:49, 50; 14:10; Openb. 19:13.
9. Welk voortreffelijke voorbeeld wordt ons in Genesis 1:26 gegeven, en is het nog steeds mogelijk dat voorbeeld na te volgen?
9 Wanneer wij dit in gedachten houden, welk een diepe indruk dient het dan op ons te maken te bedenken dat de mens naar het beeld en de gelijkenis van de grootse Schepper en zijn geliefde Zoon is geschapen! Het feit dat wij dit kunnen beseffen en er met elkaar over kunnen praten, toont op zichzelf reeds aan dat dit zo is. Bovendien heeft Jehovah ons goedgunstig in zijn geschreven Woord het voorbeeld van een goede verhouding en van goede communicatie gegeven, en zelfs na zesduizend jaar van zonde en onvolmaaktheid is het nog steeds mogelijk dat voorbeeld na te volgen. Honderdduizenden christelijke getuigen van Jehovah trachten dit, met goddelijke hulp, dan ook te doen. Doet u, als echtpaar, dit ook?
10. Hoe en waarom blijven degenen die zich op menselijke wijsheid verlaten in gebreke huwelijksproblemen afdoende te behandelen?
10 Laten wij dit voorbeeld eens nauwkeuriger beschouwen en zien welke belangrijke kenmerken nagevolgd dienen te worden, alsook welke kenmerken vermeden en, indien noodzakelijk, uitgewist moeten worden. Dit is in feite de enige doeltreffende manier om de moeilijkheden en problemen die men ontmoet, vooral op het gebied van de huwelijksverhouding, aan te pakken en te overwinnen. Het is waar dat maatschappelijke organisaties die zich voor zulke problemen interesseren en bereid zijn raad te geven en dergelijke problemen te behandelen, in dit verband vele uiteenlopende opvattingen hebben verbreid. Zonder hier te onderbreken om hun beweegredenen in twijfel te trekken, moet er gezegd worden dat hun pogingen op zijn allerhoogst de som van menselijke wijsheid op het gebied van de psychologie vertegenwoordigen. Zij zeggen in feite dat het huwelijk een menselijke verhouding is en op dat niveau behandeld moet worden. Zij blijven in gebreke en weigeren de Schepper zijn rechtmatige plaats toe te kennen als Degene bij wie deze verhouding haar oorsprong vindt of als de persoonlijke Auteur van de bijbel, met de daarin vervatte raad en instructies betreffende alle menselijke verhoudingen. Wie heeft er ooit gehoord dat een psychiater zijn patiënt of cliënt naar de Heilige Schrift verwees als de gezaghebbende autoriteit voor leiding? Hoeveel priesters of predikanten zouden wat dat betreft bij het behandelen van zulke problemen leden van hun kudde een dergelijke handelwijze adviseren?
11. (a) Waaruit blijkt duidelijk dat de mens niet is geëvolueerd? (b) Wat wordt door Adams eerste opgetekende woorden in Genesis 2:23 onthuld?
11 Wij willen echter wereldse wijsheid vermijden en het Boek raadplegen dat door de Grote Geneesheer is verschaft, terwijl wij vol verwachting en vertrouwen zijn hulp zoeken, „in het geheel niet twijfelend” (Jak. 1:6). Wanneer wij vanaf Genesis 1:26 verder lezen, hoe duidelijk blijkt dan dat de mens niet is geëvolueerd, zoals door de wereldwijze mensen wordt geleerd. Wat gebeurde er toen „Jehovah God de rib die hij uit de mens had genomen tot een vrouw [bouwde] en . . . haar tot de mens [bracht]”? Het ontbrak de man niet aan woorden. Hij begroette haar niet met een blaf van goedkeuring of met een grom van afkeuring. In plaats daarvan maakte hij zijn reactie op deze uiterst wonderbare en welkome gave, deze ideale helpster en aanvulling, onmiddellijk via de spraak als communicatiemiddel hardop kenbaar. In plaats van daar alleen maar te staan en naar haar te kijken, is het op grond van wat hij zei waarschijnlijker dat hij haar dicht tegen zich aan hield toen hij de woorden uitsprak die zo rijk aan betekenis en gevoelens zijn:
„Dit is eindelijk been van mijn gebeente.
En vlees van mijn vlees.
Deze zal Mannin worden genoemd,
Omdat deze uit de man werd genomen.”
Ah! dat was werkelijke poëzie, zowel in vorm als in economisch woordgebruik, waarbij elk zinsdeel prachtig aansloot bij het voorgaande, met een gestadige ontwikkeling van gedachten en een volmaakt evenwicht. In de oorspronkelijke taal zal dit ongetwijfeld nog veel duidelijker op de voorgrond zijn getreden. De mens was inderdaad naar Gods beeld geschapen, met het schitterende vermogen communicatie te onderhouden. — Gen. 2:22, 23.
12. Hoe eindigt Gods Woord in een uitnodigende geest?
12 Aldus verschaft Gods Woord, op de eerste bladzijden ervan, een interessant en aanmoedigend verslag van communicatie tussen personen, zowel in de hemel als op aarde. Ook eindigt Gods Woord op uitnodigende wijze niet met een grootse, weergalmende climax, maar op de vriendelijke toon van een persoonlijk gesprek tussen twee personen die zich klaarblijkelijk in een aangename verhouding verheugden. „Hij [Christus Jezus] die getuigenis van deze dingen aflegt, zegt: ’Ja, ik kom vlug.’” Vervolgens horen wij hoe de bejaarde geliefde Johannes, met stralende ogen, van ganser harte antwoordt: „Amen! Kom, Heer Jezus.” Ja, hoe eerder, hoe liever. Dat is het gevoelen dat eruit spreekt. — Openb. 22:20.
EEN COMMUNICATIESTOORNIS OVERWINNEN
13. Hoe werden de communicatie zelf en het niveau van de communicatie door de overtreding van de mens beïnvloed?
13 Zolang Adam en zijn vrouw een goede verhouding jegens hun Schepper en elkaar onderhielden, was er geen probleem. Maar zodra die verhouding door opzettelijke overtreding werd verbroken, trad er onmiddellijk een storing in de communicatie op. „De mens en zijn vrouw [gingen] zich voor het aangezicht van Jehovah God tussen de bomen van de tuin . . . verbergen” toen zij zijn stem in de tuin hoorden, omdat zij, zoals Adam zei, „bevreesd” waren. Zij durfden hun God niet onder de ogen te komen en waren bang voor wat hij tegen hen zou zeggen. Over het niveau van de communicatie tussen de man en zijn vrouw kan worden opgemerkt dat dit niet al te hartelijk geweest kan zijn. Hoewel er geen details worden verschaft, blijkt dit uit de verklaring die Adam aan Jehovah gaf toen hij zichzelf verontschuldigde: „De vrouw, die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de . . . boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.” Bovendien kreeg Eva te horen: „Uw sterke begeerte zal naar uw man uitgaan, en hij zal over u heersen.” Zoals wij later zullen bespreken, duidt dat woord „heersen” beslist op een van de voornaamste oorzaken van moeilijkheden met betrekking tot de communicatie, vooral wanneer de echtgenote zich dit aanmatigt. — Gen. 3:8-16.
14. (a) Wat betekent het met God te wandelen? (b) Wat wordt door de herhaalde uitdrukking „door geloof”, in Hebreeën hoofdstuk 11, te kennen gegeven?
14 Betekent dit dat de toestand hopeloos voor ons was, zonder dat het vooruitzicht bestond de moeilijkheid te overwinnen? Er wordt in Genesis betreffende bepaalde personen een uitdrukking gebruikt waardoor het tegenovergestelde te kennen wordt gegeven. Zo wordt er over Henoch en Noach gezegd dat zij met de ware God bleven wandelen, niet slechts bij één gelegenheid, maar gedurende hun gehele leven. Hetzelfde moet met Abel het geval geweest zijn (Gen. 5:22-24; 6:9). Waar twee samen blijven wandelen, moet er noodzakelijkerwijs een goed gefundeerde verhouding en een onbelemmerde communicatie bestaan. Dit blijkt ook uit een andere uitdrukking die in het geval van deze drie en ook in het geval van vele anderen wordt gebruikt. Te beginnen bij Abel zegt Paulus over degenen die in Hebreeën hoofdstuk 11 worden genoemd dat zij „door geloof” hun loyaliteit en toewijding jegens God bewezen, aangezien zij geloofden dat „hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”. Deze hoedanigheden vormen een essentieel onderdeel van het voorbeeld dat nagevolgd dient te worden. — Hebr. 11:4-6.
15. Waarom heeft Jehovah de communicatiestoornis die het gevolg was van de zonde opgeheven, en hoe dienen wij hierop te reageren?
15 Jehovah heeft het in zijn barmhartigheid en liefderijke goedheid voor ons mogelijk gemaakt de communicatiestoornis te overwinnen, „want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn”. Wij dienen van onze zijde echter de juiste hartetoestand te bezitten of op zijn minst bereid te zijn in de juiste houding onderwezen te worden, want „de liefderijke goedheid van Jehovah is . . . jegens hen die hem vrezen . . . en jegens hen die aan zijn bevelen denken, om die te volbrengen” (Ps. 103:10-14, 17, 18). Er dient geen eigenzinnige of dominerende houding te bestaan. Beschouwen wij echter de positieve zijde door ons nog meer te verdiepen in degenen die door Paulus worden genoemd, dan zijn er twee van hen, Abraham en Mozes, van wie wij veel kunnen leren wanneer wij het voorbeeld bestuderen dat wij wensen te volgen.
16. (a) Wat is opmerkenswaardig met betrekking tot een verhouding? (b) Hoe bewees Abraham zijn geloof en toewijding, met welk resultaat?
16 Een verhouding is zelden of nooit statisch. Òf ze ontwikkelt zich òf ze neemt af. Bovendien is de groei ervan hetzij gezond of ongezond. Dit is iets waarop moet worden toegezien en wat moet worden behoed, vooral wanneer mensen zo nauw met elkaar omgaan als man en vrouw. Ook al heeft men in het begin wederzijds geloof en vertrouwen, toch kan dit niet als een vanzelfsprekende zaak worden beschouwd. Wees er, zelfs in kleine dingen, stipt in die voortreffelijke hoedanigheden ten toon te spreiden. Abraham heeft dit gedurende zijn gehele leven gedaan, zoals het verslag aantoont dat in Genesis hoofdstuk 12 begint. Paulus noemt drie grote gebeurtenissen waarbij Abraham, door stipte gehoorzaamheid, zijn krachtige geloof en toewijding jegens Jehovah ten toon spreidde: (1) Hij verliet zijn geboortestad en land toen hij werd geroepen, (2) hij woonde jaren achtereen „als vreemdeling . . . in een vreemd land” en, als iets wat vooral uitspringt, (3) hij ’offerde Isaäk’ (Hebr. 11:8-10, 17-19). Merk op hoe goed het voorgaande door Jakobus wordt ondersteund wanneer hij in verband met dit laatste incident zegt: „Gij ziet dat zijn geloof met zijn werken samenwerkte en dat door zijn werken zijn geloof tot volmaaktheid werd gebracht, en de schriftuurplaats werd vervuld, die zegt: ’Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’, en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd.” Wat een gezonde groei naar een voortreffelijke verhouding! Wat een opwindend besluit! Abraham stelde een groot geloof in Jehovah en Jehovah stelde een groot vertrouwen in zijn vriend. — Jak. 2:21-23; Gen. 18:19; Rom. 4:16-22; Gal. 3:7-9.
17. (a) Welk voorbeeld heeft Jezus zijn volgelingen gegeven? (b) Waarmee gaat vriendschap gepaard, en hoe bleek dit in Abrahams geval?
17 Jezus heeft over het voorbeeld van ware vriendschap in verband met goede communicatie gesproken. Nederigheid, zelfs ootmoedigheid, gepaard aan een bereidheid om te dienen, vormen een belangrijk onderdeel van het voorbeeld. Na op de laatste avond dat hij met zijn discipelen samen was, hun voeten gewassen te hebben, zei hij: „Indien ik . . ., de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij de voeten van elkaar te wassen. Want ik heb u het voorbeeld gesteld, opdat ook gij zoudt doen zoals ik u heb gedaan.” Later op diezelfde avond zei hij tot hen: „Gij zijt mijn vrienden indien gij doet wat ik u gebied. Ik noem u niet langer slaven, want een slaaf weet niet wat zijn meester doet. Maar ik heb u vrienden genoemd, want alle dingen die ik van mijn Vader heb gehoord, heb ik u bekendgemaakt” (Joh. 13:14, 15; 15:14, 15; Fil. 2:3). Hij nam hen in vertrouwen en onthield hun niets. Op overeenkomstige wijze heeft Jehovah een aantal keren met Abraham als met een vriend gesproken, en één keer zelfs heel uitvoerig op een uiterst intieme wijze, toen hij Abraham toestond bij hem te pleiten voor Sodom en Gomorra, zoals staat opgetekend in Genesis hoofdstuk 18. Sara, Abrahams vrouw, verschijnt hier in het beeld. Zij haastte zich om te dienen. Zij oefende geloof en gaf blijk van een groot respect. En zoals Petrus zegt, kunt ook u, echtgenotes, „haar kinderen [worden], mits gij het goede blijft doen en geen enkele oorzaak van verschrikking vreest”. — 1 Petr. 3:5, 6; Gen. 18:6; Hebr. 11:11.
18. Wat was in het oog springend in het geval van Mozes, hetgeen tot welke speciale communicatie leidde?
18 In het geval van Abraham was het de intieme verhouding als „Jehovah’s vriend” die op de voorgrond trad, maar in het geval van Mozes was de uitzonderlijke manier waarop er communicatie werd onderhouden in het oog springend. Toen Jehovah Mirjam en Aäron onder handen nam omdat zij Mozes kritiseerden, zei Jehovah: „Indien iemand onder u een profeet voor Jehovah werd, zou ik mij in een visioen aan hem bekend maken. In een droom zou ik tot hem spreken. Niet zo met mijn knecht Mozes! Aan hem wordt mijn gehele huis toevertrouwd. Van mond tot mond spreek ik tot hem, hem aldus dingen tonend, en niet door raadsels; en de gedaante van Jehovah aanschouwt hij” (Jak. 2:23; Num. 12:6-8). Vele jaren daarvoor had Jehovah Mozes’ tent, die „ver van de legerplaats vandaan” was opgeslagen, als een „tent der samenkomst” gebruikt, en zoals in het verslag wordt beschreven, zag „het gehele volk . . . de wolkkolom aan de ingang van de tent staan . . . En Jehovah sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, net zoals een man tot zijn naaste zou spreken”. Dit leidde tot de plechtige communicatie toen Jehovah, in antwoord op een verzoek van Mozes, „aan zijn aangezicht voorbij [ging] en riep: ’Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid.’” — Ex. 33:7-11, 17-20; 34:6, 7.
19. Welke redenen kunnen er voor Mozes’ unieke positie gegeven worden?
19 Dat Mozes zich in zulk een intieme communicatie met Jehovah verheugde, was beslist uniek. Hoe kwam dit? Gedeeltelijk doordat hij hier als leider van een bijzonder moeilijk volk, dat „hardnekkig” en „tot het kwade geneigd” was, heel hard behoefte aan had en ook omdat hij van zijn zijde Jehovah onwankelbaar trouw bleef (Ex. 32:9, 22, 25-29). Er wordt nòg een hoedanigheid genoemd. „De man Mozes was verreweg de zachtmoedigste van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren.” Ook in dit opzicht was hij uniek, terwijl zijn unieke positie tevens blijkt uit de volgende slotwoorden die betreffende hem zijn opgetekend: „Maar er is in Israël nog nooit een profeet opgestaan zoals Mozes, dien Jehovah van aangezicht tot aangezicht heeft gekend.” — Num. 12:3; Deut. 34:10.
SAMENVATTING
20, 21. (a) Wat kunnen wij van het hemelse voorbeeld met betrekking tot een goede verhouding en communicatie leren? (b) Wat kunnen wij over communicatie in menselijke verhoudingen zeggen?
20 Welke samenvatting kunnen wij hier dus geven? Wat vormt een goede verhouding, welke tot een goede communicatie leidt? Wanneer wij in de Heilige Schrift kijken, is er eerst het voorbeeld van Jehovah en zijn Zoon. Vanaf het begin hadden zij een echte, liefdevolle belangstelling voor elkaar. „Jehovah zelf heeft mij voortgebracht als het begin van zijn weg . . . en ik werd degene op wie hij dag aan dag bijzonder gesteld was, terwijl ik te allen tijde vrolijk was voor zijn aangezicht.” Hoewel Jehovah superieur was, nodigde hij zijn Zoon uit met hem samen te werken. De Zoon was van zijn zijde altijd zeer respectvol en gehoorzaam. Er bestond een zeer intiem contact en een groot vertrouwen tussen hen. Zij waren volledig één met elkaar. — Spr. 8:22, 30; Gen. 1:26; Joh. 11:42; 14:10, 11.
21 Wanneer wij beschouwen wat er in Gods Woord over communicatie in menselijke verhoudingen wordt gezegd, wat bemerken wij dan? Hoewel uw huwelijkspartner, evenals uzelf, onvolmaakt is, is het belangrijk te leren hoe u op een tactvolle wijze waardering voor elkaar tot uitdrukking kunt brengen, niet alleen in de beginperiode van uw huwelijk, maar ook later. Vermijd een dominerende houding ten gevolge van trots en zelfzucht, waarbij u niet alleen uw eigen zin wenst te doen, maar ook van uw partner verwacht dat deze zich hierbij aanpast, zelfs in kleine dingen die niet werkelijk van belang zijn. Leer veeleer hoe u met elkaar moet omgaan en praten, terwijl u bereid bent uw tempo en stemming aan die van uw partner aan te passen. Werk eraan wederzijds geloof en wederzijds vertrouwen op te bouwen en te handhaven. Achterdocht is de grootste vijand van een onbelemmerde communicatie. Zie er waakzaam op toe de band van ware vriendschap te ontwikkelen en te versterken. Spreid voortdurend „tedere genegenheid” met barmhartigheid en zachtmoedigheid ten toon. — Fil. 1:8; 1 Thess. 2:8; Jak. 5:11.
22. Welke verdere belangrijke vraag verdient onze aandacht?
22 Ook al doen echtparen er in alle oprechtheid moeite voor deze dingen na te komen, toch kunnen er problemen rijzen, of beide partners nu ware christenen zijn of niet. Hoe kan men een getrouwe handelwijze blijven volgen, vooral in een verdeeld huisgezin? In het volgende artikel zullen wij het antwoord op deze vraag aantreffen.
[Illustratie op blz. 499]
De woordvoerder of „Kal Hatze” van de Abessijnse koning