Telt u echt bij God?
HEBT u er ’s avonds ooit de tijd voor genomen eens naar het heelal te kijken? Hebt u zich ooit afgevraagd hoe ver in de ruimte u nu eigenlijk tuurt, of hoeveel sterren u met het blote oog kunt zien? En hebt u zich dan, overweldigd door de verheven pracht van de hemel, wel eens afgevraagd of de onbetekenende mens werkelijk bij God telt? Bekommert God zich eigenlijk wel om mij, een enkeling?
Drieduizend jaar geleden uitte de Hebreeuwse dichter-koning David van Juda zijn verbazing met de woorden: „Wanneer ik uw hemel zie, het werk van uw vingers, de maan en de sterren die gij hebt bereid, wat is dan de sterfelijke mens, dat gij aan hem denkt, en de zoon van de aardse mens, dat gij voor hem zorgt?” (Ps. 8:3, 4) Ja, hoewel David dat niet besefte, tuurde hij met zijn blote oog zo’n 600.000 lichtjarena ver het heelal in. Hij was ervan onder de indruk dat de Schepper van dat enorme uitspansel ook rekening houdt met de mens.
David bracht in Psalm 144 een parallelle gedachte onder woorden. Wij lezen daar: „O Jehovah, wat is de mens, dat gij hem zoudt opmerken, de zoon van de sterfelijke mens, dat gij rekening met hem zoudt houden? De mens zelf vertoont gelijkenis met niets dan een ademtocht; zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw” (144 vs. 3 en 4). Toch wist David dat de mens, ondanks zijn betrekkelijke onbetekenendheid en vergankelijkheid, wel degelijk bij God telt. Hoe kon hij daar zo zeker van zijn? Omdat hijzelf een persoonlijke verhouding met Jehovah had opgebouwd.
Wat voor verhouding is mogelijk?
Hoe weten wij dat David in een persoonlijke verhouding tot God stond? Een snelle blik op een van Davids psalmen of dichterlijke liederen, het doet er niet toe welke, moet voldoende zijn om ons daarvan te overtuigen. Laten wij bijvoorbeeld Psalm 23 eens nemen en aan de hand van die eenvoudige woorden het onvoorwaardelijke vertrouwen trachten te proeven dat David in zijn Herder, Jehovah God, had.
„Jehovah is mijn Herder.
Mij zal niets ontbreken.
In grazige weiden doet hij mij neerliggen;
Aan waterrijke rustplaatsen voert hij mij.
Mijn ziel verkwikt hij.
Hij leidt mij in de sporen van rechtvaardigheid om zijns naams wil.
Al wandel ik ook in het dal van diepe schaduw,
Ik vrees niets kwaads,
Want gij zijt met mij;
Uw stok en uw staf, die vertroosten mij.” — 23 Vs. 1-4.
Hier treedt de innigheid van Davids verhouding tot God duidelijk aan het licht. Wat doet die psalm u? Herkent u daarin de sterke band van vertrouwen tussen het weerloze „schaap” David en zijn beschermende Herder, Jehovah? David was zich ongetwijfeld bewust van het feit dat alhoewel de mens op „niets dan een ademtocht” gelijkt, hij persoonlijk wel degelijk bij zijn God en Herder telde. Daarom kon David vol overtuiging zeggen: „Jehovah is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken.” Hoe kunt u nu hetzelfde vertrouwen ontwikkelen?
Om te beginnen is er één uiterst belangrijk punt dat wij niet uit het oog mogen verliezen. Het gaat er niet alleen om dat de herder belang stelt in zijn schapen. De schapen moeten ook hun herder volgen en acht slaan op zijn stem. Met andere woorden, als wij bij God willen tellen, moeten wij ook zelf God in aanmerking nemen. Indien schapen uit de kooi vluchten of zich niets van de herder aantrekken, is het met de bescherming gedaan. De verhouding wordt verbroken door de opzettelijke eigenzinnigheid van het schaap zelf. Ondanks wat de geschiedenis van de mens in dit opzicht onthult, bekommert God zich om de mensheid, niet alleen om hen als groep maar ook om afzonderlijke personen. Welke bewijzen hebben wij daarvoor?
Sinds wanneer telt de mens bij God?
Reeds vanaf het begin van de menselijke geschiedenis heeft Jehovah van belangstellende zorg voor de mensheid en de toekomst van de mens blijk gegeven. Toen er in Eden een zelfzuchtige opstand uitbrak, liet God de menselijke familie niet in de steek en liet hij hen niet zonder hoop. Hij beloofde een toekomstig „zaad” te zullen verwekken dat stappen zou ondernemen tegen de voornaamste vijand van de mens en verlichting zou brengen door Satans kop te vermorzelen (Gen. 3:15; Rom. 16:20). Daarna bleef Jehovah zich met de mensheid bemoeien, soms met enkelingen en bij andere gelegenheden met natiën.
Een duidelijk voorbeeld van Jehovah’s zorg voor elke afzonderlijke persoon in het oude Israël was de wet waarin voorzieningen werden getroffen voor wezen en weduwen, de behoeftigen van de natie. Er werd bijvoorbeeld in bepaald dat zij in de oogst moesten delen, ook al bezaten zij zelf geen land. Hun werd het recht van nalezing verleend op de geoogste velden. Wat een superieure wet vergeleken bij veel bijstandsregelingen die natiën thans kennen! In Israël behield de mens ondanks zijn armoede zijn zelfrespect. Waarom kan dit gezegd worden? Omdat hij niet behoefde te bedelen of zijn hand bij de staat hoefde op te houden. Met zijn eigen handen deed hij nalezingen op de akkers om in zijn behoeften te voorzien. Hij deed zinvol werk en voelde zich dankbaar gestemd jegens zijn milde God, Jehovah. — Lev. 19:9, 10; Ruth hfdst. 2.
Liet Christus de zorgzaamheid van zijn Vader goed uitkomen?
De vier Evangeliën maken duidelijk dat Jezus Christus om mensen gaf. En daar hij de hoedanigheden van zijn Vader nauwkeurig weerspiegelde, was zijn bezorgdheid een duidelijk bewijs dat de mens wel degelijk bij God telt (Joh. 14:9). Christus’ leer bevatte liefdevolle en praktische richtlijnen voor een onzelfzuchtige levenswijze. Hoe duidelijk werd dat geïllustreerd toen zijn discipelen moe en uitgeput van een predikingstocht terugkwamen! Wat was zijn reactie? Het was er een van medeleven en consideratie. Jezus begreep hun gevoelens, hun behoefte aan rust. „Hij zei tot hen: ’Komt, gij alleen, naar een eenzame plaats en rust wat uit.’ Want er waren er velen die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen gelegenheid om een maaltijd te nuttigen.” Dus vertrokken zij allen in een boot naar een eenzame plek om op adem te komen.
Maar de menigte volgde hen. Hoe reageerde Jezus hierop? Ongeduldig en kwaad? „Toen hij uitstapte, zag hij dan ook een grote schare, maar hij werd met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren.” — Mark. 6:30-34.
Wat weerspiegelde Christus hier duidelijk de zorgzaamheid van zijn Vader voor mensen! Hij liet die ook goed uitkomen toen hij zei: „Worden niet vijf mussen voor twee geldstukken van geringe waarde verkocht? Toch wordt niet één daarvan vergeten bij God. Maar zelfs de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Vreest niet; gij zijt meer waard dan vele mussen.” — Luk. 12:6, 7.
In Gods ogen gaat de persoon die Jezus Christus probeert na te volgen, beslist niet in de menigte verloren. Maar het punt waar het om gaat is: Doet u actief uw best om Jezus Christus na te volgen? Bent u zich bewust van uw geestelijke nood in dat opzicht? (Matth. 5:3) Bedenk dat Jezus kort voor zijn arrestatie en daaropvolgende dood tot zijn Vader bad: „Niet alleen betreffende hen [de 11 getrouwe apostelen die samen met hem zijn laatste avondmaal gebruikten] doe ik een verzoek, maar ook betreffende hen [andere discipelen] die door hun woord geloof in mij stellen” (Joh. 17:20). Jezus wist dat niet alleen zijn apostelen bij God zouden tellen, maar ook degenen die later op basis van hun prediking gelovigen zouden worden. Dat duidt erop dat de Grote Herder, Jehovah God, te benaderen is voor allen die de nederige gezindheid van schapen blijken te bezitten. — Ps. 23:1.
Telt de mens in deze tijd bij God?
Maar misschien vraagt u zich nu wel af: ’Als de mens werkelijk bij God telt, hoe blijkt dat dan in deze tijd? En hoe kan ik voordeel trekken van Gods bezorgdheid voor de mensheid?’
Thans heeft Jehovah, de Grote Herder, voorzieningen getroffen opdat met schapen te vergelijken mensen overal ter wereld zijn stem kunnen horen. Hoe doet hij dit? Jezus antwoordt: „Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt.” Jehovah trekt dus mensen met een nederig hart tot zich via zijn aangestelde „voortreffelijke herder”, Jezus Christus. — Joh. 6:44; 10:11, 14-16.
Hoe komt dit ’trekken’ tot stand? Door de predikingsactiviteit van de trouwe volgelingen van Christus die evenals Jezus getuigen zijn van de ware God, Jehovah. Ja, de christelijke getuigen van Jehovah prediken overal waar mensen te vinden zijn. Vrijmoedig besteden zij persoonlijke aandacht aan iedereen die ernaar verlangt God te leren kennen. Bent u, indien u dit nog niet hebt gedaan, bereid uw eerste stap te doen om een persoonlijke verhouding met de Grote Herder, Jehovah, op te bouwen? Bent u bereid God via Jezus Christus te zoeken? Denk aan Jezus’ aansporing: „Blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden.” Door zijn Zoon ten behoeve van ons naar de aarde te zenden, heeft de Grote Herder reeds de eerste positieve stap in uw richting gedaan. Als u daar gunstig op reageert, zult u spoedig zelf ontdekken dat de mens inderdaad bij God telt. — Matth. 7:7; 1 Joh. 4:7-10.
Telt de toekomst van de mens bij God?
Dat het bestaan van de mens met een ademtocht, een enkele ademhaling, wordt vergeleken, geeft al te kennen hoe kort de levensduur van een mens is. Hoe lang zou u echter werkelijk willen leven als u zich in geluk en een volmaakte gezondheid zou kunnen verheugen? Zei u „Eeuwig”? Dat heeft Jehovah nu precies beloofd — eeuwig leven op een paradijsaarde. Zo lezen wij in de brief van de apostel Paulus aan Titus over de „hoop op het eeuwige leven, dat God, die niet liegen kan, vóór ver in het verleden liggende tijden heeft beloofd” (Tit. 1:2). Gebaseerd op diezelfde belofte gaf Paulus anderen de raad „goed te doen, rijk te zijn in voortreffelijke werken, vrijgevig te zijn, mededeelzaam, voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat wegleggend, opdat zij het werkelijke leven stevig mogen vastgrijpen”. Dat „werkelijke leven” voert naar eeuwig leven. — 1 Tim. 6:17-19.
Tellen de doden bij God?
’Maar’, zo vraagt u zich misschien af, ’hoe staat het met de doden? Tellen zij bij de Grote Herder?’ Zeer zeker! Dat is de reden waarom de apostel Paulus „het goede nieuws van Jezus en de opstanding bekendmaakte” (Hand. 17:18). De opstanding is beslist een opvallend voorbeeld van Jehovah’s zorgzaamheid voor de enkeling. Hoe dat zo? Omdat eruit blijkt dat Hij tot in het kleinste detail een bericht heeft bijgehouden van de persoonlijkheid van degenen die tot leven hersteld zullen worden. De Opperbestuurder van het heelal, met zijn miljoenen melkwegstelsels en sterren, laat zich niet afschrikken door de noodzaak zich al die gegevens over de persoonlijkheid te herinneren en ze in een herschapen brein en hart te prenten. Het is dan ook niet vreemd dat Jezus vol overtuiging verkondigde: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn [Jezus’] stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — Joh. 5:28, 29.
Als u wilt dat de Grote Herder, Jehovah, via zijn Zoon, Jezus Christus, u in aanmerking neemt, aarzel dan niet Jehovah’s Getuigen te vragen u te helpen. In de beslotenheid van uw eigen huis kunt u alle bijbelse vragen stellen die u maar wilt en zeker zijn van logische antwoorden. Of u kunt schrijven aan de uitgevers van dit tijdschrift, die u zullen helpen zelf tot de slotsom te komen dat u echt bij God kunt tellen, zowel nu als in de toekomst.
[Voetnoten]
a Een lichtjaar is de afstand die het licht, met een snelheid van 299.338 km per seconde, in een jaar aflegt, hetgeen neerkomt op 9.460.000.000.000 km. Natuurlijk is het heelal heel wat uitgestrekter dan het beperkte deel dat de mens met het blote oog kan zien.
[Illustratie op blz. 5]
Bekommert God zich om ons?
[Illustratie op blz. 7]
De Grote Herder zorgt liefdevol voor al zijn „schapen”