Tevredenheid vinden met Jehovah’s organisatie
„Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven.” — Joh. 6:68.
1. Waarom kunnen Jehovah’s schepselen het volste vertrouwen in hem hebben?
JEHOVAH heeft alles in het universum volledig in handen en heeft dit altijd gehad. Het is zijn almacht waardoor de sterren, zon, maan en planeten in hun respectieve banen blijven en hij is degene die de aarde liefdevol als ’s mensen tehuis in stand houdt en bewaart. Alles wat hij doet is volstrekt volmaakt en om die reden kunnen zijn schepselen het volste vertrouwen hebben in zijn soevereine regering en barmhartige toezicht.
2. (a) Hoe wendt Jehovah zijn eigenschappen aan? (b) Waarom klagen sommigen dan en over wie klagen zij in feite?
2 Daar hij almachtig en alziend is, wendt Jehovah zijn onbeperkte eigenschappen van liefde, wijsheid, rechtvaardigheid en macht op volmaakt evenwichtige wijze aan als hij met zijn schepselen handelt. Nooit zal hij zijn rechtvaardigheid tot het uiterste drijven zonder ze met liefde en barmhartigheid te matigen. Nooit misbruikt hij zijn onbeperkte macht, doch hij wendt deze altijd in liefde en met wijsheid aan. Hij spreekt zichzelf nooit tegen, noch is hij in het gebruik van zijn eigenschappen in strijd met zichzelf. Aangezien dit zo is, waarom klagen sommigen van zijn schepselen dan zo nu en dan over zijn regelingen en over de manier waarop hij de dingen doet? Dit komt vaak door gebrek aan inzicht omtrent de wijze waarop Jehovah zijn voornemens verwezenlijkt of doordat zij de wijze waarop Jehovah met zijn schepselen handelt, zeer kortzichtig bezien. Hoewel wij weliswaar niet altijd volkomen de reden waarom Jehovah bepaalde dingen doet, begrijpen, zouden wij, ingeval wij klagen, blijk geven van gebrek aan vertrouwen en geloof in Jehovah God en in zijn bevoegdheid de dingen op zijn eigen manier en tijd te doen. Dit is een zeer ernstige fout. Ongeveer 3500 jaar geleden, toen Gods volk Israël door de wildernis in zuidelijk Palestina reisde, begonnen zij tegen hun opzieners, Mozes en Aäron, over gebrek aan voedsel te klagen. Mozes toonde hun hoe ernstig hun klagende geest wel was, toen hij zei: „Niet tegen ons was uw gemor, maar tegen den HERE.” — Ex. 16:8.
VREUGDE VINDEN IN WAT ONS WORDT TOEGEWEZEN
3. Wat doet sommigen met betrekking tot hun predikingswerk klagen?
3 Het kan zijn dat sommige broeders in deze tijd, die reeds een aantal jaren in de waarheid zijn, net zo’n ontevreden geest beginnen te tonen als door de Israëlieten in Mozes’ tijd aan de dag werd gelegd. Vele jaren lang hebben zij hun vrienden en buren verteld dat de strijd van Armageddon zeer nabij is. Ongetwijfeld zijn zij keer op keer met de boodschap van Gods koninkrijk naar dezelfde huizen gegaan. Nu zijn zij echter van mening dat Armageddon snel dient te komen en zij worden ongeduldig omdat God niet onmiddellijk alle goddeloosheid verdelgt. Zij beginnen zich in klagende bewoordingen te uiten.
4, 5. (a) Verhaal het bijbelverslag over wat er gebeurde toen Jona tot de Ninevieten predikte. (b) Wat was Jona’s grote fout, en hoe leerde Jehovah hem een les in barmhartigheid?
4 Het zou goed zijn als zulke broeders aan de profeet Jona zouden denken, die in de negende eeuw v.G.T. de toewijzing had ontvangen tot de mensen van Ninevé te prediken. Hij had een ontstellende boodschap, namelijk: „Nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd!” (Jona 3:4) Zodra de mensen van de stad de boodschap hadden ontvangen, hadden zij onmiddellijk berouw van hun goddeloosheid en keerden zich tot Jehovah. Zelfs de koning kleedde zich in rouwkleding en gelastte het hele volk te vasten en God aan te roepen ten einde barmhartigheid te ontvangen. Hij zei: „Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandenden toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan” (Jona 3:9). Wegens deze berouwvolle houding en nederigheid die en masse aan de dag werden gelegd, bracht Jehovah niet de beloofde vernietiging na veertig dagen. Hoe dacht Jona hierover?
5 In het geïnspireerde Bericht wordt ons verteld: „Maar dit mishaagde Jona ten zeerste en hij werd toornig” (Jona 4:1). Jona had een zeer onevenwichtige en zelfzuchtige kijk op de hele situatie. Toen het leven van tienduizenden mensen op het spel stond, bekommerde hij zich meer om zijn eigen gevoelens, daar hij meende dat hij zijn gezicht verloren had omdat zijn profetie niet onmiddellijk in vervulling was gegaan. Hij wenste ongeduldig dat Ninevé’s vernietiging onmiddellijk na veertig dagen zou komen, en hierdoor vergat hij de eigenschap barmhartigheid. Terwijl hij onder de hete zon verdrietig over zijn klacht zat te broeden, deed Jehovah een grote plant opschieten om hem te beschutten. De volgende dag maakte hij echter dat de plant door een worm verdorde, en Jona begon onmiddellijk weer te klagen. Op dit geschikte moment liet Jehovah de kern van de zaak goed tot Jona doordringen, zeggende: „Gij wildet den wonderboom sparen, waarvoor gij u geen moeite hebt gegeven en dien gij niet hebt doen groeien, die in één nacht is ontstaan en in één nacht is vergaan. Zou Ik dan Ninevé niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee?” — Jona 4:10, 11.
6. Welke opvatting had Petrus over Gods barmhartigheid, en hoe kunnen wij een ongeduldige, klagende houding in onze bediening voorkomen?
6 Ja, Jehovah is barmhartig en overvloedig in liefderijke goedheid, en alle tijd die hij toestaat voordat hij de goddelozen in Armageddon vernietigt, is een wonderbare uiting van zijn liefde en geduld. „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, . . . maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). Wat een verheven kijk op de dingen! Door Jehovah’s gedachten omtrent deze kwestie te begrijpen en zijn onvergelijkelijke eigenschappen na te bootsen, zullen wij nooit ongeduldig worden, doch bereid zijn op hem en zijn bestemde tijd te wachten. Met liefde als beweegreden zullen wij blijven prediken en voordeel trekken van elke minuut die Jehovah ons toestaat hen te helpen om tot berouw te geraken. Door dit te doen, zullen wij vol vreugde zijn in onze bediening en voorkomen dat wij ongelukkige klagers worden.
7. Leg uit hoe zich in de geest van een zendeling een klagende geest kan ontwikkelen.
7 Het kan zijn dat een broeder als zendeling naar een buitenlandse toewijzing wordt gezonden en in de strik valt dat hij gaat klagen. Hoe? Door zijn geesteshouding, namelijk dat alles in zijn nieuwe land de vergelijking met de omstandigheden in zijn eigen land moet kunnen doorstaan. Misschien verwacht hij dezelfde levensstandaard en hetzelfde gerief dat hij op de Wachttoren Bijbelschool Gilead in de stad New York genoot. Als hij ontdekt dat dit niet zo is, gaat hij zich ongelukkig en ontevreden voelen. Deze geest van ontevredenheid breidt zich dan al gauw tot andere dingen uit, zoals de gebruiken, taal en gewoonten van de mensen in wier land hij leeft. Hij begint openlijk kritiek op deze en vele andere kleine dingen te leveren die volgens zijn mening niet precies juist zijn. Sommige hiervan hebben misschien helemaal niets met de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk te maken, maar toch klaagt hij er ronduit over. Hij klaagt over dingen waarover hij normaal nooit in zijn eigen land zou klagen, en dat komt doordat hij nu een ontevreden, misnoegde geest heeft. Zo’n broeder zal nooit gelukkig zijn in zijn toewijzing zolang hij deze geest blijft houden.
8. Wie raakten in de oudheid ontevreden met hun levensomstandigheden, en hadden zij werkelijk reden tot klagen?
8 Dit herinnert ons aan de gemengde schare van vluchtelingen die 1500 jaren voordat Jezus op aarde rondwandelde het land Egypte verlieten om met de Israëlieten in de wildernis te reizen. Zij hadden langer dan een jaar onder Jehovah’s leiding gereisd toen zij begonnen te klagen. Zij hadden geen honger gehad, noch waren hun schoenen en kleren onderweg versleten. Zij hadden voldoende voor hun dagelijkse behoeften. Toch waren zij hiermee niet tevreden. Zij begonnen hun nomadenleven te vergelijken met het leven dat zij voorheen in Egypte leidden, en hierdoor sloten zelfs de Israëlieten zich bij hen aan door te jammeren: „Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook. Maar nu drogen wij uit, er is in het geheel niets, wij krijgen alleen dit manna te zien” (Num. 11:5, 6). Wat een gebrek aan dankbaarheid voor het feit dat Jehovah in wonderbrood vanuit de hemel voorzag!
9. In welk opzicht is de apostel Paulus een voortreffelijk voorbeeld voor zendelingen en speciale pioniers in deze tijd, en wat zullen zij vermijden door hem na te volgen?
9 In plaats van deze ondankbare gemengde schare en deze Israëlieten na te volgen, dienen wij ernaar te streven als de apostel Paulus te zijn, die onder vele verschillende omstandigheden en in vele verschillende landen leefde. Doelend op zijn verscheidene ervaringen als zendeling, zei hij tot de christenen in Filippi: „Ik heb geleerd om in welke omstandigheden ik ook verkeer, genoegen te nemen met wat ik heb. Ik weet inderdaad wat het zeggen wil weinig te hebben, ik weet inderdaad wat het zeggen wil overvloed te hebben. In alles en in alle omstandigheden heb ik van beide het geheim geleerd: verzadigd te zijn en honger te lijden, overvloed te hebben en gebrek te lijden. Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent” (Fil. 4:11-13). Ongeacht waarheen Paulus ook ging, hij had geleerd zich aan de omstandigheden aldaar aan te passen en gelukkig en tevreden te zijn in elke toewijzing die hij van Jehovah ontving. Zendelingen en speciale pioniers kunnen thans veel van zijn voortreffelijke voorbeeld leren en zullen aldus de teleurstellingen en het hartzeer vermijden die worden veroorzaakt door ongelukkig over hun toewijzing te klagen.
RESPECT VOOR THEOCRATISCHE AUTORITEIT
10. Waarom hebben sommigen er moeite mee theocratische autoriteit te eerbiedigen, en waartoe kan dit leiden?
10 Daar Jehovah onvolmaakte mannen gebruikt om hem binnen zijn aardse organisatie te vertegenwoordigen, wordt het voor sommigen moeilijk theocratische autoriteit te erkennen en te eerbiedigen. Deze mensen verliezen het feit uit het oog dat het Jehovah is die zulke mannen aanstelt en zij zien vervolgens alleen de zwakke, onvolmaakte mens. In plaats van de positie die deze broeder bekleedt te eerbiedigen, zijn zij er gauw bij om te klagen als hij wegens zijn overgeërfde tekortkomingen de een of andere kleine vergissing begaat. Dit is een ernstige fout en kan tot veel onaangenaamheden en ontevredenheid in een gemeente van Jehovah’s volk leiden.
11. (a) Welke klacht uitten meer dan 250 Israëlieten in de wildernis over Mozes en Aäron, waardoor welk geschilpunt werd opgeworpen? (b) Hoe bracht Jehovah zijn toorn over dit gebrek aan eerbied voor de door hem aangestelde vertegenwoordigers tot uitdrukking?
11 Vele honderden jaren geleden maakte een groep van meer dan 250 mannen zulk een fout door de wijze waarop zij Jehovah’s vertegenwoordigers, Mozes en Aäron, bezagen. Deze mannen waren van mening dat zij er net zo goed toe bevoegd waren het opzicht over de natie Israël te hebben als deze twee en daarom „liepen [zij] te hoop tegen Mozes en Aäron en zeiden tot hen: Laat het u genoeg zijn, want de gehele vergadering, zij allen zijn heiligen, en de HERE is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de gemeente?” Zij beschuldigden Mozes en Aäron er dus ten onrechte van over de gemeente te heersen. Dathan en Abiram, twee van deze groep, zeiden later tot Mozes dat hij probeerde ’zich als heerser over hen op te werpen’. Was dit waar? Hadden Mozes en Aäron zichzelf voor hun eigen zelfzuchtige doeleinden in hun positie van opzienerschap gesteld of had Jehovah hen daarin geplaatst? De volgende dag kwam de gehele natie het antwoord van Jehovah zelf te weten. Door de aarde open te splijten en door vuur vernietigde Jehovah de opstandelingen en hun gezinnen en bekrachtigde aldus Mozes’ verklaring: „Hieraan zult gij weten, dat de HERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is.” Mogen wij nooit een dergelijke fatale fout maken door over de door Jehovah aangestelde vertegenwoordigers te klagen! — Num. 16:3, 13, 28.
12. Welk gevaar schuilt erin als men aangestelde dienaren uit een vleselijk oogpunt beziet, en hoe toonde Jehovah dit aan in zijn woorden tot Samuël, in 1 Samuël 16:7?
12 Evenals in het geval van die oneerbiedige opstandelingen lang geleden, zal thans geen enkele broeder werkelijk tevreden zijn met Jehovah’s organisatie zolang hij aangestelde dienaren uit een vleselijk, menselijk standpunt beziet. Zij zullen voortdurend de zwakke punten van een dienaar opmerken en openlijk over de manier waarop hij de zaken aanpakt, klagen, terwijl zij wellicht denken dat zij het zelf doeltreffender zouden kunnen doen. Het is evenwel goed zich Jehovah’s opdracht aan zijn profeet Samuël te binnen te brengen, die met de verantwoordelijkheid werd belast de volgende koning van Israël te zalven. Samuël wierp één blik op Eliab, een van de zonen van Isaï, en hij was er wegens zijn indrukwekkende persoonlijke verschijning van overtuigd dat dit degene moest zijn die Jehovah had verkoren. Jehovah waarschuwde Samuël echter: „Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de HERE ziet het hart aan” (1 Sam. 16:7). Dit beseffend, zullen alle opgedragen christenen het feit dat Jehovah een persoon aanstelt, respecteren, zelfs al heeft het er alle uiterlijke schijn van en al lijkt het uit een werelds oogpunt dat hij niet de meest geschikte persoon is.
13. Wat draagt veel bij tot de vreugde die een aangestelde dienaar ervaart, doch wat zou een dergelijke vreugde teniet kunnen doen?
13 Een dergelijke eerbied en algehele onderworpenheid en samenwerking van de zijde van verkondigers en pioniers in een gemeente dragen ertoe bij het werk van de aangestelde dienaar vreugdevol en waardevol te maken. Daarom zei Paulus tot de Hebreeuwse christenen: „Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over uw ziel als mensen die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou u schadelijk zijn” (Hebr. 13:17). Alle klachten die worden geuit over zulke broeders die een positie van opzicht hebben, zullen de gemeente van veel vreugde beroven. Het zou „schadelijk” voor de gemeente zijn en zou wijzen op een geest van ontevredenheid met de wijze waarop Jehovah de dingen regelt.
14. Wat dient nooit te worden gedaan, zelfs als een opziener zijn plichten gaat verwaarlozen? Geef een schriftuurlijk voorbeeld ter ondersteuning van uw antwoord.
14 Hoe zou het er echter voorstaan als de opziener in een gemeente nalatig werd in het treffen van regelingen voor de vergaderingen en niet de leiding in de dienst zou nemen? Misschien zal het nog twee of drie maanden duren alvorens de kringdienaar de gemeente moet bezoeken. Zou het in dit geval niet juist zijn als een broeder hierover in het openbaar klaagt en zelfs zover gaat dat hij alle verkondigers een verzoekschrift laat tekenen om dit naar het Genootschap te zenden met het verzoek deze broeder van het opzienerschap te ontheffen? Neen, dit zou beslist niet in orde zijn! Bedenk dat David geen poging heeft gedaan zich de troon in Israël, waarop de goddeloze Saul was gezeten, toe te eigenen, hoewel hij wist dat hij de volgende koning zou zijn. Hij voelde zich niet gerechtigd stappen te doen om Saul te doden, ook al was Saul een goddeloze, die Gods gunst had verloren. Hij eerbiedigde het feit dat Saul ’de gezalfde des HEREN’ was en hij was bereid zich aan deze regeling te onderwerpen totdat Jehovah het nodig achtte hem uit zijn positie te verwijderen. — 1 Sam. 24:7 6.
15. (a) Toon aan hoe iemand die over een aangestelde dienaar klaagt, in werkelijkheid gebrek aan geloof in Jehovah toont. (b) Wat zou een rijpe broeder doen ingeval een opziener zijn werk verwaarloosd?
15 David toonde altijd een groot vertrouwen in Jehovah. Hij wist dat Jehovah het roer volkomen in handen hield en hij was bereid te wachten totdat Zijn bestemde tijd om te handelen, gekomen was. In tegenstelling tot David, toont iedere broeder die op democratische wijze voor een verzoekschrift zorgt of openlijk over een aangestelde dienaar klaagt, een betreurenswaardig gebrek aan vertrouwen en geloof in Jehovah’s bekwaamheid het opzicht over Zijn organisatie te hebben. Zulk een broeder zegt in feite dat, aangezien God de aangelegenheid niet snel genoeg aanpakt, hij in plaats daarvan stappen zal moeten nemen. Wat een kortzichtige en onrijpe manier om de dingen te bezien! Jehovah doet de dingen niet altijd op de wijze zoals wij denken dat ze dienen te geschieden, doch wij kunnen er zeker van zijn dat ze op de juiste wijze gedaan zullen worden en te rechter tijd. Wat wij dus moeten doen is: wachten op Jehovah, druk in de dienst blijven, op liefdevolle wijze onze broeders helpen en eerbied aankweken voor de theocratische wijze waarop de dingen worden geregeld. Iedere overijlde daad zou het respect voor theocratische autoriteit ondermijnen en zou de gemeente veel geestelijke schade berokkenen.
16. Waarvan kunnen wij overtuigd zijn, en waarmee dienen wij dus druk bezig te zijn?
16 Wij kunnen er volledig op vertrouwen dat Jehovah weet wat er in elke gemeente van zijn volk gebeurt. „En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebr. 4:13). Hij slaapt niet en niets gaat hem onopgemerkt voorbij. Hij behoeft niet door een klagende broeder te worden ingelicht indien er iets moet worden gecorrigeerd. In de Schrift lezen wij: „De ogen des HEREN zijn aan alle plaatsen, opmerkzaam acht gevend op kwaden en goeden” (Spr. 15:3). Met deze geruststellende gedachte in onze geest, kunnen wij ons ermee vergenoegen de ons toegewezen taken te verrichten, gelukkig in de wetenschap dat de Almachtige Soeverein zelf zijn zichtbare organisatie volledig in handen heeft.
17. (a) Hoe kan een aangestelde dienaar een klagende geest ontwikkelen? (b) Wat heeft zo’n broeder uit het oog verloren, en wat moet hij dus doen?
17 Soms wordt zelfs een aangestelde dienaar door een klagende geest aangetast, in de mening dat hij te veel werk heeft te doen. Hij voelt zich bij het zorgen voor de kudde Gods misschien overbelast of wellicht wordt hij ongeduldig jegens zijn broeders en klaagt hij erover dat zij niet met hem samenwerken of de dingen niet zo vlug begrijpen als hij wel zou willen. Deze broeder heeft tijdelijk uit het oog verloren dat het Jehovah’s organisatie is waar hij mee samenwerkt en dat het Jehovah’s „schapen” zijn waarover hij opziener is. Hij heeft het gevoel dat de hele last die het zorgen voor deze „schapen” met zich brengt, op zijn schouders is komen te vallen. Dit is echter niet zo. Jehovah neemt zèlf de verantwoordelijkheid op zich voor zijn „schapen” te zorgen en het is Jezus Christus, zijn Zoon, die zijn leven voor hen heeft gegeven. Geen enkele opziener dient te trachten de verantwoordelijkheid om voor Jehovah’s „schapen” te zorgen, alléén op zich te nemen. Hij moet in hoge mate op Jehovah vertrouwen en volledig geloof in hem tonen. David, die over een drieëndertigjarige ervaring als opziener over een gehele natie beschikte, gaf de aansporende raad: „Werp uw bekommernis op den HERE, Hij zal voor u zorgen; Hij zal nimmermeer toelaten dat de rechtvaardige wankelt.” — Ps. 55:23 22.
18, 19. (a) Hoe gaf Mozes bij één gelegenheid blijk van een klagende houding, doch kunnen wij zeggen dat hij een klager uit gewoonte was? (b) Waarom hebben opzieners thans alle reden om optimistisch te zijn?
18 Mozes, een aangestelde opziener, veroorloofde zich eens in een klagende gemoedstoestand te geraken toen hij de opstandige Israëlieten door de wildernis leidde. Hij richtte zijn klacht zelfs in gebed tot God, zeggende: „Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij den last van dit gehele volk op mij legt? Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuigeling draagt, . . .? Ik alleen kan de zorg voor dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar. Wilt Gij zó met mij handelen, dood mij dan liever.” — Num. 11:11, 12, 14, 15.
19 Mozes was normaal een gelukkige, tevreden dienstknecht van Jehovah en was beslist geen klager uit gewoonte. Maar toch werd het gemopper van de Israëlieten hem bij deze gelegenheid net te veel en hij werd door een klagende geest besmet. Geen enkele opziener heeft thans evenwel zulk een grote gemeente om voor te zorgen, en weinigen hebben met zulke moeilijke problemen te kampen als die Mozes behandelde. Bovendien hebben opzieners thans de liefdevolle leiding van een organisatie die hen ondersteunt, alsmede de steun van Jehovah en zijn op de troon geplaatste Koning. Er is dus geen reden zich overbelast te voelen of te klagen. Door hun schitterende voorrecht in het oog te houden en het met vreugde te bezien, kunnen zij de „Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus”, nabootsen. Door dit te doen en in liefde met de broeders om te gaan en niet te veel van hen te verwachten, zal een opziener geen uitdrukking geven aan klachten, doch in plaats daarvan optimistisch en gelukkig zijn en aldus in de gehele gemeente een vreugdevolle atmosfeer verspreiden. — Hebr. 12:2.
TEVREDEN MET DE GEOPENBAARDE WAARHEID
20. Hoe klagen sommigen over de wijze waarop het Genootschap de Schrift uitlegt, en waarom is dit zowel voor henzelf als voor anderen gevaarlijk?
20 Soms horen wij dat broeders zich beklagen over de schriftuurlijke uiteenzettingen en waarheden die in De Wachttoren zijn gepubliceerd. Doordat zij niet geheel en al kunnen begrijpen waarom een bepaalde bewering wordt gedaan of waarom er een duidelijker inzicht omtrent een speciaal punt werd verstrekt, gaan zij over de dingen waaraan zij twijfelen, met anderen spreken. Dit schept natuurlijk verwarring onder de broeders, vooral onder de nieuweren en het helpt de klager stellig in geen enkel opzicht. Hij legt een geest van ontevredenheid met Jehovah’s communicatiekanaal aan de dag, en dit doet hij in vele gevallen overhaast en voorbarig, zonder volledige kennis van alle erbij betrokken feiten.
21. (a) Waarom hielden sommigen van Jezus’ discipelen ermee op hem te volgen? (b) Welk aanbevelenswaardig standpunt namen de twaalf apostelen in tegenstelling hiermee in, en met welke gevolgen?
21 Deze zelfde geest bestond onder enkelen van Jezus’ eerste volgelingen. Eens zeiden sommigen, nadat zij naar enkele krachtige, nieuwe waarheden hadden geluisterd die Jezus hun leerde: „Deze rede is ergerlijk; wie kan ernaar luisteren?” Het geïnspireerde verslag vertelt ons wat het gevolg hiervan was, zeggende: „Ten gevolge hiervan keerden velen van zijn discipelen zich tot de dingen die zij hadden achtergelaten en wandelden voortaan niet meer met hem.” Om deze reden vroeg Jezus zijn twaalf apostelen: „Wilt ook gij niet heengaan?” Petrus antwoordde prompt: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven” (Joh. 6:60, 66-68). Degenen die struikelden, werden snel ontevreden. Zij namen niet de tijd of deden geen poging de uiteengezette waarheden te onderzoeken om te zien of ze in overeenstemming waren met Gods Woord. De apostelen waren echter bereid bij Jezus te blijven en geleidelijk door hem te worden onderwezen. Dit betekende niet dat zij alles wat hij hun vertelde, op dat moment volkomen begrepen, want er waren vele dingen die zij niet konden bevatten. Zij hadden evenwel echt geloof. Zij wisten dat Jehovah hun geen steen zou geven als zij om brood vroegen en waren derhalve tevreden om te luisteren en te leren, terwijl zij vragen stelden als zij een punt niet volkomen begrepen (Matth. 7:9-11). Zij werden hiervoor rijkelijk gezegend en verkregen een volledig beeld van Jehovah’s wil toen zij op het pinksterfeest in 33 G.T. de heilige geest ontvingen.
22. Verklaar wat er gedaan dient te worden als wij er moeite mee hebben een waarheidspunt te begrijpen, en toon aan waarom dit de enige redelijke weg is.
22 Wij kunnen veel van het voorbeeld van deze getrouwe mannen leren. Weliswaar zijn sommige punten in het begin moeilijk te begrijpen, doch zou het niet verstandiger zijn de aangelegenheid nader te onderzoeken, in plaats van erover te klagen of te argumenteren en aldus onze povere kennis tegenover de almachtige wijsheid van Jehovah en de ervaring van zijn door de geest geleide organisatie te stellen? Spreek er, na de kwestie zelf zorgvuldig te hebben bestudeerd, met rijpe broeders over, niet op een klagende manier, maar om hun gedachte erover te krijgen. Indien u, na dit te hebben gedaan, er nog altijd moeite mee hebt het punt te begrijpen, is het wellicht beter het even te laten rusten en op nadere toelichting te wachten, net als de apostelen deden. Leg de aangelegenheid in gebed aan Jehovah voor en vraag om wijsheid ten einde het waarheidspunt te begrijpen. Te bestemder tijd zult u er een volledig begrip van krijgen als Jehovah het door middel van zijn organisatie openbaart, mits u in geloof dicht bij die organisatie blijft.
23. Hoe kunnen wij het vermijden als de afvalligen te worden die beschreven staan in 1 Timótheüs 6:3-5?
23 Wij willen stellig niet worden zoals degenen die door Paulus in 1 Timótheüs 6:3-5 worden genoemd, waar staat: „Indien iemand een andere leer brengt en niet instemt met gezonde woorden, die van onze Heer Jezus Christus, noch met de leer die in overeenstemming is met godvruchtige toewijding, dan is hij opgeblazen van trots en begrijpt niets, maar is geestelijk ziek in verband met twistvragen en debatten over woorden. Uit die dingen komen voort: afgunst, twist, schimpend gepraat, boze vermoedens, heftige twistgesprekken over kleinigheden van de zijde van mensen die verdorven van geest zijn en beroofd van de waarheid.” Velen zijn afvallig geworden doordat zij zich door een klagende geest tegen Jehovah’s organisatie hebben laten verbitteren. Om te vermijden net als zij te worden, moeten wij ons ervan weerhouden te klagen, zelfs over kleine dingen, „beuzelingen”, doch tevreden zijn met de geopenbaarde waarheid van Jehovah.
24. Welk gebrek verraden degenen die over Jehovah’s organisatie klagen, en hoe kan dit worden opgeheven?
24 Zoals uit de voorbeelden die wij hebben besproken, blijkt, wordt het klagen over de organisatie in het algemeen veroorzaakt door gebrek aan begrip omtrent de wijze waarop Jehovah de dingen doet en door gebrek aan volledig geloof in hem en zijn regelingen. Ten einde een neiging tot klagen te overwinnen, moeten wij derhalve ons geloof in Jehovah en zijn organisatie opbouwen en door persoonlijke studie, gebed en nauwe omgang met zijn volk een dieper inzicht en een rijp begrip krijgen.
25. Hoe kunnen wij er zeker van zijn zowel thans als in de „toekomende samenstelsels van dingen” veel vreugde te verkrijgen?
25 Laten wij er dus allen tevreden mee zijn op de ons toegewezen plaats binnen de organisatie te dienen, terwijl wij Jehovah als de enige Stichter en Organisator van zijn volk erkennen en beseffen dat Jezus Christus de door hem aangestelde Koning is die thans in de hemel op de troon is geplaatst. Door ons werk zonder klagen te doen, zullen wij thans, samen met onze broeders in de gemeente, veel vreugde hebben, en in de „toekomende samenstelsels van dingen” zullen wij, naarmate Jehovah ons in de loop der komende eeuwen zijn glorierijke voornemen onthult, meer zegeningen genieten dan onze geest thans kan bevatten. Verspeel deze verrukkelijke toekomst niet door een ongelukkige, kortzichtige klager te worden, maar smaak, samen met Jehovah’s beproefde, getrouwe volk, ware voldoening en vrede des geestes. — Ef. 2:7.