Vrijheidschenkende aanbidding
„Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt.” — Gal. 5:1.
1. Wat zag de Russische ambassadeur bij zijn uitstapje boven een boog van het station in Washington staan?
DE RUSSISCHE ambassadeur werd het ereburgerschap van de stad verleend en er werden hem geen reisbeperkingen opgelegd. Daar hij zich voor de eerste maal in Washington, D.C., bevond, ging hij op zijn gemak een uitstapje maken om bezienswaardigheden te bezichtigen. Terwijl hij het station naderde, richtte hij zijn blik naar boven. Daar, boven de middelste boog van de voorste zuilengang, zag hij de inscriptie staan: „DE WAARHEID ZAL U VRIJMAKEN.” — JOHANNES 8:32.
2, 3. (a) Wat zou de Russische ambassadeur bij het zien van deze woorden hebben kunnen denken? (b) Uit welk boek kwamen de woorden die de ambassadeur zag, en door welk Genootschap werden er in 1946 exemplaren van dit boek naar Rusland verscheept?
2 Dat de sowjetambassadeur dacht dat deze woorden aan een of ander Amerikaans politiek document of opvoedkundig document waren ontleend, willen wij niet beweren. Evenmin willen wij beweren dat hij met die woorden instemde.
3 Hij zou eraan gedacht kunnen hebben hoe zijn volk zich tijdens de bolsjewistische revolutie van het jaar 1917 van de slavernij aan een vals-religieus stelsel heeft trachten te bevrijden. Toch hebben die revolutie-gezinden door zulk een gewelddadige actie tegen de geestelijkheid van de Russische staatskerk niet de waarheid verkregen die mensen vrijmaakt. Heel begrijpelijk overigens, want de woorden waarop de Russische ambassadeur zijn blik gevestigd had, waren aangehaald uit een boek waarvan in 1946, kort na de Tweede Wereldoorlog, en voor de eerste maal in vele decennia, met toestemming van de Sowjet-Unie duizenden exemplaren naar het land waren verzonden. De feiten hierover werden gepubliceerd in het jaarverslag dat het Amerikaanse Bijbelgenootschap in het Bijbelhuis te New York had opgesteld, en kwamen erop neer dat er een zending was verscheept van 5000 Nieuwe Testamenten en 100.000 exemplaren van de Evangeliën in het Russisch, en nog 500 exemplaren van het Nieuwe Testament in het oude Grieks, die onder theologische studenten verdeeld zouden worden. Bevestiging van deze gift was gedaan door aartsbisschop Aleksij van de Russisch-Orthodoxe Kerk te Moskou.a
4, 5. (a) Van wie waren de aangehaalde woorden? (b) Waarom is de ambassadeur en zijn ook onderwijsautoriteiten en geleerden het wellicht met de woorden eens?
4 De woorden boven de zuilengang van het station in Washington waren dus aan het evangelie van de christelijke apostel Johannes ontleend, aan hoofdstuk acht, vers tweeëndertig. Het waren de woorden van de daartoe aangestelde stichter van het christendom, Jezus Christus. De Russische ambassadeur is het wellicht met de aangehaalde woorden eens geweest, want ze werden op zich zelf bekeken, los van hun verband met Jezus Christus.
5 Onderwijsautoriteiten zullen het erover eens zijn dat kennis van de waarheid in haar abstracte zin iemand van de slavernij aan onwetendheid, bijgeloof en bedrog bevrijdt. Studenten aan hogescholen en universiteiten strijden op hun bijeenkomsten voor de intellectuele en academische vrijheid kennis na te jagen zonder daarbij belemmerd te worden door kerkelijke tradities en de beperkende inmenging van geestelijken. De wereldlijke natuurkundigen trachten steeds meer te weten te komen over de schepping, over de wetten en krachten, de orde en regels waaraan ze onderhevig is en de kenmerkende eigenschappen die ze bezit, de ouderdom van ons universum en hoever het zich in de grenzeloze ruimte uitstrekt. Alle waarheid die op deze terreinen van kennis wordt verworven, maakt de mens althans tot op zekere hoogte vrij, zo beweren deze wereldse zoekers naar waarheid.
6. Welk gevaar schuilt er in de kennis van zulke wereldse waarheden, en wat is daarom in feite voor de bezitters ervan het gevolg geweest van die kennis?
6 Wij zijn niet bang voor de waarheid. Evenals anderen hechten wij grote waarde aan de waarheden die op deze verschillende terreinen worden vergaard en aan de vrijheid van geest welke ze met zich brengen. Wij zijn blij dat wij ons deel ervan hebben meegekregen. Maar er schuilt een gevaar in de kennis van zulke wereldse waarheden. Dergelijke wereldse waarheid kan verkeerd worden gebruikt en kan worden aangewend om de bezitters ervan in een nieuwe knechtschap te leiden. Thans, in deze twintigste eeuw, zijn er meer geleerden dan ooit tevoren, en de meeste politieke regeringen van deze tijd bevorderen de pogingen om, ten bate van het land, meer geleerden te produceren. Toegegeven, de geleerden hebben waarheden ontdekt over de scheppingsvormen, maar hierdoor zijn zij slechts in relatieve zin vrijgemaakt; zij zíjn erdoor bevrijd van slavernij aan vele valse theorieën of van slavernij aan onwetendheid over bepaalde feiten. Dit is echter gepaard gegaan met een verslaving van geleerden en hun volgelingen, een verslaving aan de wetenschap zelf; deze is tot een afgodsbeeld gemaakt dat net als de heilige koe van de hindoes in India aanbeden moet worden.
7. Wat trachten geleerden, zich bewust van hun macht, te doen, en in welk opzicht vormt dit een bedreiging, zoals een wetenschappelijk schrijver waarschuwt?
7 Daar de geleerden zich van hun macht bewust zijn, trachten zij anderen in slavernij aan de wetenschappelijke kaste te brengen, waarbij zij zelfs de politieke regeringen in zekere zin afhankelijk maken van de wereldse wetenschap. De geleerden maken zich dan tot een priesterschap van deze nieuwe afgodendienst, iets waarvoor in het boek „The New Priesthood” (De nieuwe priesterschap), wordt gewaarschuwd. Dit boek werd in 1965 uitgegeven en het werd geschreven door de eminente geleerde R. E. Lapp, dezelfde die ook het boek Man and Space (Mens en ruimte) heeft geschreven. Deze „nieuwe priesterschap”, namelijk „de wetenschappelijke elite”, vormt een bedreiging voor de democratie, want de geleerden bezitten een gespecialiseerde kennis die „hun een waarlijk ontzagwekkende autoriteit geeft in de politieke gezagscolleges”. De vraag rijst daarom: Ziet de democratie zich tegenover een machtsovername door de wetenschappelijke technologen van onze tijd gesteld?
8. Welke andere beroepsklasse tracht zich als een priesterschap op te werpen, en hoe heeft dit tot het negeren van het christelijke geweten geleid?
8 Niet alleen deze vraag wekt bij vrijheidminnende mensen bezorgdheid, maar nu trachten ook de artsen zich als een priesterschap voor de openbare gezondheid op te werpen en alle burgers te dwingen zich aan de opvattingen van deze priesterschap te onderwerpen en te zwichten voor de medische behandeling die ze tegen de wil en het verlangen van de patiënt in, onder dwang en in strijd met de grondwettelijke rechten en voorrechten van de patiënt, voorschrijft. In het bijzonder is dit tegenwoordig het geval wanneer artsen een beroep doen op de rechters en hen ertoe bewegen te beslissen dat Jehovah’s getuigen hun kinderen moeten laten bezoedelen door een bloedtransfusie, iets wat met Gods wet betreffende de heiligheid van bloed in strijd is. Ja, deze medische priesterschap haalt rechters ertoe over, zelfs de principiële overtuiging van volwassen getuigen van Jehovah met voeten te treden en deze volwassen christenen, die recht hebben op een zelfde vrijheid van godsdienst als rooms-katholieken en Christian Scientists, door middel van een willekeurige gerechtelijke beslissing een grove schending van Gods heilige wet op te dringen. In enkele landen zou de medische priesterschap het wetgevende lichaam van de natie, het Parlement of het Congres, er nu graag toe willen overhalen een wet aan te nemen welke eist dat patiënten die zich aan Gods wet betreffende de heiligheid van bloed houden, zich aan een bloedtransfusie onderwerpen indien de arts of het ziekenhuis dit noodzakelijk acht.
9. (a) Van welke politieke regeringsvorm hebben sommige mensen reeds lang de vrijheid verwacht? (b) Welke regering van deze vorm werd nog niet zo lang geleden in Noord-Amerika opgericht, en onder welke Verklaring?
9 Reeds tweeduizend jaar geleden verwachtte men van de democratie dat deze hun vrijheid zou schenken. De democratie als politiek werd geboren in het heidense Griekenland uit de oudheid, vóór de dagen van Jezus, maar die democratie gold alleen maar voor de vrije burgers, terwijl een groot deel van de bevolking uit slaven bestond. Minder lang geleden, in het jaar 1775 van onze gewone tijdrekening, ontketenden dertien Britse kolonies in Noord-Amerika een revolutie met het doel zich als een onafhankelijke democratische natie te vestigen. Het daaropvolgende jaar, op 4 juli, werd in Philadelphia, in de staat Pennsylvania, een Onafhankelijkheidsverklaring getekend. In de tweede paragraaf daarvan staan de volgende woorden: „Wij beschouwen het als vanzelfsprekende waarheden, dat alle mensen gelijk zijn geschapen; dat hun door hun Schepper bepaalde onvervreemdbare rechten zijn geschonken; dat het leven, de vrijheid, en het najagen van geluk daartoe behoren. Dat, ten einde deze rechten zeker te stellen, er onder mensen regeringen zijn ingesteld die hun rechtvaardige gezag ontlenen aan de toestemming van hen die geregeerd worden, . . .”
10. (a) Op welke wijze week de voornaamste opsteller van die Verklaring in zijn eigen omgeving van die woorden van paragraaf twee af? (b) Wanneer werd de afschaffing van de slavernij, voor zover ze in Amerika werd toegepast, bekendgemaakt?
10 De opstelling van deze Verklaring werd toegeschreven aan Thomas Jefferson van de kolonie Virginia, en de stijl van de Verklaring is bijna geheel die van Jefferson. Gezien het huiselijke leven van de man, rijst de vraag: Wie was Jefferson, dat hij een verklaring zou schrijven over het onvervreemdbare recht op vrijheid, dat alle mensen, die gelijk zijn geschapen, moeten kunnen genieten of najagen? Jefferson zelf was toen, nota bene, een slavenhouder! Het duurde in feite zevenentachtig jaar alvorens de Amerikaanse president, op 1 januari 1863, in bepaalde gedeelten van de Verenigde Staten van Amerika, afschaffing van de slavernij afkondigde. — The Encyclopedia Americana, Deel 8, bladzijde 561, 562; Deel 10, bladzijde 271.
11. Wat werd kortgeleden gezegd en gepubliceerd over het succes van de Franse Revolutie inzake het schenken van democratische vrijheid?
11 De Amerikaanse revolutie werd tegen het eind van de achttiende eeuw door de Franse revolutie gevolgd. Thans, nadat Frankrijk meer dan anderhalve eeuw een republikeinse regering heeft gehad, verschijnt er in de New York Times Magazine een artikel, geschreven door de Fransman Jean-François Revel, en gedateerd 7 november 1965. Op bladzijde 29 staan als opschrift boven Revels artikel de woorden: „De Franse revolutie werd verloren: Het tegenwoordige Frankrijk beschouwend, zegt een Fransman dat de democratie daar slechts aan de oppervlakte zit en dat dit doorgaans zo is geweest.” Dan vervolgt Revels artikel met een uiteenzetting van de feiten die dit bevestigen.b
12, 13. (a) Wat achtte de bolsjewistische leider voor het slagen van de communistische revolutie in Rusland nodig? (b) Welke vraag rijst er, nadat er zoveel moeite is gedaan dit obstakel voor het slagen uit de weg te ruimen?
12 In het jaar 1917, te midden van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, brak de Russische revolutie uit, waardoor de communistische bolsjewieken onder hun leider Wladimir Iljitsj Lenin de politieke macht in handen kregen. Deze man had geen geloof in God, en vooral niet in de God die door de Russisch-Orthodoxe Kerk wordt geleerd. Daar Lenin geloofde dat de religie der christenheid opium was voor het volk, zei hij: „Onze revolutie zal pas slagen wanneer de mythe van God uit de geest van de mens is gebannen.” Blijkbaar heeft de Russische communistische revolutie het geloof in God in de geest van de meeste mensen in Rusland en in de satellietlanden volkomen te gronde gericht. De opvatting van de jongere generatie van communisten komt tot uiting in het antwoord van een twintigjarige jongeman in een interview dat hem door een chef de bureau van het tijdschrift Newsweek werd afgenomen en waarover verslag wordt uitgebracht op bladzijde 54 van de uitgave van 16 april 1956 van dit tijdschrift. Nadat hij de vraag had beantwoord: „Vindt u het moeilijk u academisch aan te passen?” vroeg men hem: „En de bijbel?” Hierop lachte hij en gaf ten antwoord: „Alleen Jehovah’s getuigen lezen de bijbel.”
13 Kunnen de Russische revolutionairen evenwel, na al die verbanning van God uit de geest der mensen, op succes bogen?
14. Tot welke conclusie moeten wij, na een onderzoek naar democratische en republikeinse regeringen, in verband met de vrijheid die men heeft verkregen, komen, en welke vraag stellen wij naar aanleiding van Jezus’ verklaring over vrijheid?
14 Na een onderzoek naar „volksrepublieken” en gewone democratische regeringen van mensen vanaf de dagen van het Griekenland uit de oudheid, moeten mensen met een eerlijk hart één ding toegeven: de republikeinse, democratische of volksregering is in gebreke gebleven de meest essentiële aspecten van vrijheid te verwezenlijken. Dit geldt zelfs voor de meest verlichte en meest vooruitstrevende landen, voor de landen die de hoogste maatstaven op het gebied van onderwijs en ontwikkeling en van sociale voorzieningen hebben en die een zo volledig mogelijk gebruik maken van de diensten van geleerden en doctoren in de rechtsgeleerdheid, filosofie, medicijnen en theologie. Door de hedendaagse verlichting en wereldse vooruitgang van de naties zijn mensen vrijgemaakt in een mate die ver achterstaat bij de vrijheid waarover Jezus Christus sprak. Dit verklaart hoe het komt dat ontevredenheid, onrust en woelingen thans zo toenemen op aarde. Wat is dan de waarheid waarvan Jezus Christus zei dat ze ons zou vrijmaken?
DE WAARHEID DIE VRIJMAAKT
15, 16. (a) Wat hebben de ontwerpers van het stationsgebouw bij Jezus’ woorden weggelaten, en ingevolge welke afkeer? (b) Waarom bestaat er zulk een afkeer, zoals Johannes 8:28-32 aantoont?
15 De woorden van Jezus die boven de ingang van het station te Washington staan gegrift, staan daar niet in hun verband. De ontwerpers van het stationsgebouw hebben het verband waarin Jezus’ woorden staan, genegeerd. De mensen over het algemeen aanvaarden het verband waarin die woorden staan niet graag. Waarom niet? Omdat Jezus de toepassing van zijn woorden beperkt tot degenen die zijn discipelen worden, en deze volgelingen van hem moeten aan een zekere beperkende bepaling of voorwaarde voldoen. Merk dit op wanneer wij Johannes, hoofdstuk acht, de verzen achtentwintig tot en met tweeëndertig lezen:
16 „Daarom zei Jezus: ’Wanneer gij de Zoon des mensen eenmaal hebt omhooggeheven [aan een executiepaal om te sterven], dan zult gij weten dat ik het ben [de beloofde Messías of Christus], en dat ik niets uit mijzelf doe; maar deze dingen spreek ik, zoals de Vader mij heeft geleerd. En hij die mij gezonden heeft, is met mij; hij heeft mij niet aan mijzelf overgelaten, omdat ik altijd de dingen doe die hem behagen.’ Toen hij deze dingen sprak, stelden velen geloof in hem. Tot de joden dan die hem hadden geloofd, zei Jezus verder: ’Indien gij in mijn woord blijft, zijt gij werkelijk mijn discipelen, en gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.’”
17. Tot wie werden Jezus’ woorden niet gericht, en waarvan hing het af of men de vrijheid waarvan gewag werd gemaakt, verkreeg?
17 Let op! De vrijheid die door de waarheid wordt teweeggebracht, is afhankelijk van een groot INDIEN. Jezus zei: „Indien gij in mijn woord blijft.” Indien zij dit deden, zouden zij bewijzen dat zij ware discipelen van Jezus waren; dán, zoals hij tot zijn toehoorders zei, „zijt gij werkelijk mijn discipelen”. In dat geval zouden zij de waarheid kennen en zou de waarheid hen vrijmaken. Deze woorden werden niet tot de heidense geleerden op het gebied van de natuurkunde of tot de heidense filosofen en onderwijsautoriteiten van die dagen gesproken. De woorden werden gericht tot mensen te Jeruzalem die ’geloof in hem stelden’, ’die hem geloofden’. Zij hadden geloof, zij geloofden dat God, zijn hemelse Vader, hem naar de aarde had gezonden om een Messiaans werk ten behoeve van het koninkrijk Gods te volbrengen, met zegeningen voor de gehele mensheid. Nu zij waren begonnen te geloven en geloof in hem te stellen, moesten zij beslissen of zij in zijn woorden, in zijn leer, wilden blijven en de gehele overige waarheid wilden leren kennen. Indien dit zo was, zou zijn belofte, namelijk dat zij de waarheid zouden kennen en door de waarheid zouden worden vrijgemaakt, aan hen vervuld worden.
18. Wat is de waarheid waarvan hier sprake is, en waarom kunnen wij niet verwachten deze van de hedendaagse geleerden en onderwijsautoriteiten te verkrijgen?
18 De waarheid die dit tot stand brengt, is niet de waarheid in het algemeen, zoals die door wereldse mensen wordt geleerd. Het is de waarheid die uit een bepaalde bron en via een bepaald kanaal van onderricht komt. De bron is Hij die Jezus Christus als Leraar naar de aarde zond, en dat is de hemelse Vader, Jehovah God. Over hem zei Jezus: „Deze dingen spreek ik, zoals de Vader mij heeft geleerd” (Joh. 8:28). Gods kanaal van onderricht is daarom zijn Zoon Jezus Christus. Daarom is het noodzakelijk in het woord of de leer van Jezus te blijven willen wij de waarheid kennen en door die waarheid worden vrijgemaakt. Wij kunnen dus tegenwoordig niet verwachten deze vrijheidschenkende waarheid van of via de natuurkundigen en wereldse onderwijsautoriteiten en filosofen van deze twintigste eeuw te verkrijgen. Omdat wij ze niet van hen hebben gekregen en ze niet van hen kúnnen krijgen, heeft de hele mensenwereld door bemiddeling van hen geen werkelijke vrijheid verworven. De ware vrijheid is iets wat zij ons nimmer kunnen schenken. Wat is dat voor vrijheid?
19, 20. (a) Waarom werden de trots en de religieuze gevoelens van Jezus’ toehoorders door zijn woorden over het kennen van de waarheid en de vrijmaking erdoor, gekrenkt? (b) Wie was volgens Jezus’ zeggen een slaaf die bevrijding nodig had?
19 Wat dit voor vrijheid is, kwam in het verdere gesprek dat Jezus Christus met zijn toehoorders voerde aan het licht. Door geboorte waren zij afstammelingen van een vrij man, de patriarch Abraham, die Gods vriend was en die door God uit Mesopotamië naar het Beloofde Land Palestina was gevoerd (Gen. 12:1-3; 15:1-7; 2 Kron. 20:7; Jak. 2:23). Toen Abrahams afstammelingen in Egypte verbleven en de Egyptenaren hen verdrukten, bevrijdde Jehovah God hen van de Egyptische slavernij en voerde hen naar het Beloofde Land. Door bemiddeling van Gods profeten kregen zij de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften, van het eerste boek, Genesis, tot het laatste en negenendertigste boek, Maleachi; en daarin werd de enige ware aanbidding van God in die tijd uiteengezet. Toen Jezus dus met hen sprak over het kennen van de waarheid door in zijn woord te blijven en over vrijmaking door de waarheid, waren zij in hun trots en hun religieuze gevoelens gekrenkt. Vandaar dat wij lezen:
20 „Zij antwoordden hem: ’Wij zijn Abrahams nageslacht en wij zijn nooit iemands slaven geweest. Hoe kunt gij dan zeggen: „Gij zult vrij worden”?’ Jezus antwoordde hun: ’Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: „Al wie zonde doet, is een slaaf van de zonde. Bovendien blijft de slaaf niet voor eeuwig in het huisgezin; de zoon blijft voor eeuwig. Indien de Zoon u daarom vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn. Ik weet dat gij Abrahams nageslacht zijt; maar gij zoekt mij te doden, omdat mijn woord geen voortgang onder u maakt. Ik spreek de dingen die ik bij mijn Vader heb gezien.’” — Joh. 8:33-38.
21. Van welke dingen moest men bevrijd worden, en hoe toonden de joden die naar Jezus luisterden dat zij slaven waren?
21 Aha, hier komt aan het licht dat de vrijheid waarover Jezus sprak, de vrijheid van zonde was. Dit betekende tevens de vrijheid van de dood, want „het loon dat de zonde betaalt, is de dood” (Rom. 6:23). Die toehoorders van Jezus gingen er wellicht prat op dat zij natuurlijke afstammelingen van Abraham waren; indien er echter onder hen waren die niet wilden dat Jezus’ woord verder voortgang in hen maakte en indien zij hem wensten te doden door hem aan een terechtstellingspaal omhoog te heffen om aldus te sterven, waren zij geen vrij nageslacht van Abraham. Zij waren geen zonen van de hemelse Vader, Jehovah God. Zij waren stellig in zeer ernstige mate slaven van de zonde en zij moesten inderdaad worden vrijgemaakt.
22. (a) Wat moesten Jezus’ toehoorders in verband met Abrahams kinderen bedenken? (b) Welk gevaar bestond er nu dus met betrekking tot de joden?
22 De joden die prat gingen op hun afstamming van Abraham, moesten in gedachten houden dat Abraham twee zoons had, eerst één bij een slavin, Hagar, en daarna één bij een vrije vrouw, zijn echtgenote Sara. Later werd de zoon van de slavin, Ismaël, uit Abrahams huisgezin weggezonden; maar de zoon van de vrije vrouw, Isaäk, bleef in Abrahams huisgezin en werd zijn erfgenaam en tevens erfgenaam van de belofte die Jehovah God aan Abraham had gedaan. Zo waren ook de joodse afstammelingen van Abraham slechts slaven tegenover God, geen zonen. Jezus was een Zoon van God en was vrij. Het gevaar bestond derhalve dat de met slaven te vergelijken joden niet voor altijd in Gods huisgezin zouden blijven, doch zouden worden weggezonden, verworpen, net als Ismaël. Als een vrije en getrouwe Zoon van God zou Jezus terecht in Gods huisgezin mogen blijven en er eeuwig deel van blijven uitmaken. Hij kon de joden daarom vrijmaken.
23. Alleen door wat te doen, konden die joden vrijgemaakt worden?
23 Slechts door het woord der waarheid door bemiddeling van Jezus te aanvaarden en het onder hen voortgang te laten maken, konden zij worden vrijgemaakt en vrije zonen van God worden, voor eeuwig in Gods huisgezin blijven en zich in eeuwig leven verheugen. Zij moesten zich door de Zoon van God laten vrijmaken door zijn waarheid en door het offer van hem zelf als een losprijs voor hen.
DE SLAVERNIJ VAN DE GEHELE MENSHEID
24. Waarom bewijst onze stervende toestand dat wij zondaars zijn, en alleen door middel waarvan kunnen wij bevrijd worden ten leven?
24 Wie kan tegenwoordig bewijzen dat hij geen slaaf van de zonde is en niet in zichzelf het loon ontvangt dat de zonde betaalt, namelijk de dood? Aan Lenin is dat loon ten volle uitbetaald; hij is dood, wat bewijst dat hij een slaaf van de zonde was. Het zou heel erg jammer voor hem zijn als God en de opstanding van de doden slechts een mythe waren! De hele uit de zondige eerste mens (Adam) geboren mensheid is als zondaar geboren. Daarom staat ze onder het doodsoordeel. Het is voor ons allemaal nodig van de zonde en de straf erop, de dood, bevrijd te worden. De Zoon van God en zijn waarheid zijn de enige middelen waardoor wij vrijgemaakt kunnen worden en als vrije kinderen van de Allerhoogste God eeuwig leven kunnen verwerven. — Rom. 5:12-18.
25. Hoe beschreef Paulus zijn eigen fysieke en geestelijke toestand in Romeinen 7:19-25?
25 De christelijke apostel Paulus gaf een beschrijving van zijn eigen fysieke en geestelijke toestand, toen hij de volgende woorden aan de vroege christelijke gemeente in Rome schreef: „Het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dát beoefen ik. Indien ik nu doe wat ik niet wens, bewerk ík het niet meer, maar de zonde die in mij woont. Ik bemerk in mijn geval dan deze wet: dat wanneer ik het juiste wens te doen, het slechte bij mij aanwezig is. Naar de innerlijke mens schep ik werkelijk behagen in de wet van God, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij in gevangenschap voert aan de wet der zonde, die in mijn leden is. Ellendig mens die ik ben! Wie zal mij verlossen van het lichaam dat deze dood ondergaat? God zij gedankt door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer! Zo ben ik dan zelf met mijn verstand een slaaf van Gods wet, maar met mijn vlees van de wet der zonde.” — Rom. 7:19-25.
26. Ten aanzien van wie nog meer moet de toestand zoals die wordt beschreven, net zo volkomen, zo niet nog meer, waar zijn?
26 Welnu, indien dat waar was ten aanzien van de christelijke apostel Paulus, die de uit de dood opgewekte Jezus Christus had gezien en die zo overvloedig de gaven van Gods heilige geest had ontvangen, is dit even volkomen, zo niet nog meer, het geval met een ieder van ons!
27. (a) Aan welke vorm van aanbidding raakten de joden in slavernij? (b) Op wat voor vrouw geleek dus hun hoofdstad Jeruzalem?
27 Naast die slavernij aan aangeboren zonde en de straf erop, de dood, is de mensenwereld in slavernij geraakt aan een stelsel van vals-religieuze aanbidding. De joden waren uit het oude Egypte bevrijd en hadden in de negenendertig boeken van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften de heilige uitspraken Gods ontvangen. Toch werden zij slaven van een stelsel van misleidende, huichelachtige religieuze aanbidding dat in de bijbel het judaïsme wordt genoemd (Rom. 3:1, 2; Gal. 1:11-16). Net als de voormalige joodse Farizeeër Paulus, moesten alle joden bevrijd worden uit dat in slavernij brengende stelsel van het judaïsme. Slechts de waarheid door bemiddeling van Jezus Christus zou dit tot stand kunnen brengen, net als in Paulus’ geval. Bovendien veroordeelde Gods eigen Wet, die de joden door bemiddeling van de profeet Mozes was gegeven, die joden ter dood als zondaars die niet in staat waren Gods volmaakte Wet te houden. Om die reden konden zij door God vervloekt worden. Daarom deed de Wet dienst als een juk dat hun was opgelegd en dat zij niet alleen konden dragen. Ze bewees dat zij slaven van de zonde waren en de dood verdienden. De toevoeging van het judaïsme verergerde de slavernij nog! Ten gevolge hiervan was hun hoofdstad Jeruzalem geen moeder van vrije kinderen maar was ze als een slavin, in slavernij met haar kinderen. Welke aanbidding zou hun dan vrijheid schenken?
28. (a) Wat was dan de aanbidding die hun vrijheid zou schenken? (b) Als de zoon van welke vrouw werden zij die deze aanbidding aanvaardden, en wat toonde Paulus aan dat zij nu moesten doen?
28 Het was de aanbidding van de ene levende en ware God Jehovah door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus. Sommige joden aanvaardden de waarheid die door bemiddeling van Jezus Christus kwam; zij bleven in deze waarheid en lieten ze voortgang onder hen maken. Zij waren het die de waarheid leerden kennen die hen vrijmaakte. Zij verwierven de zuivere, ware aanbidding die vrijheid schenkt! Zij waren niet langer kinderen van een slavin, maar kinderen van een vrije vrouw, Gods vrije geestelijke organisatie. Zij waren als Isaäk, de zoon van de vrije vrouw Sara, Abrahams echtgenote. Nu kwam het er voor hen op aan, vrij te blijven, te strijden om de vrijheid te behouden. Daarom schreef de apostel Paulus aan medechristenen die bekend waren met het judaïsme: „Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw. Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Staat daarom vast en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen.” — Gal. 4:31; 5:1.
29. (a) Ondanks welke voorrechten waren de joden in religieuze slavernij geraakt? (b) Waarom moesten de heidenen des te meer vrijgemaakt worden, en wanneer begon de Zoon van God hen vrij te maken?
29 Die woorden waren in het bijzonder op hun plaats voor natuurlijke, besneden joden die uit het judaïsme waren gebracht en nu de vrijheidschenkende aanbidding van het ware christendom beoefenden. De joden waren ondanks het feit dat zij de Wet van Jehovah God bezaten en in een nationaal verbond met hem stonden, in een religieuze slavernij geraakt. Hoeveel te meer was het dan waar dat alle niet-joden, de onbesneden heidenen, die Gods wet niet bezaten, in een religieuze slavernij verkeerden. Indien de joden vrijgemaakt moesten worden, hoeveel te meer dienden de heidenen dan vrijgemaakt te worden. Hoe dat zo? Omdat de heidenen in slavernij verkeerden aan een grotere religieuze organisatie, namelijk Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Deze heidenen, die in slavernij verkeerden aan valse goden, aan demonen in feite, moesten van een dergelijke afgoderij worden afgebracht en de levende God, Jehovah, de Vader van de Heer Jezus Christus, gaan dienen. Pas drie en een half jaar na zijn opstanding uit de doden begon de Zoon van God dergelijke heidenen vrij te maken. Dat was toen hij zijn apostel Petrus naar de Middellandse-Zeehaven Cesaréa zond om het huisgezin van de Italiaanse hoofdman over honderd, Cornelius, te bekeren. — Hand. 10:1 tot 11:18.
30. (a) Wat moeten deze vrijgemaakte heidenen nu dus doen? (b) Waarom zijn ook de mensen van de christenheid op deze wijze in slavernij?
30 Aldus maakte Christus de heidenen vrij, vrij van de internationale religieuze hoer, Babylon de Grote. Daarom moeten ook zij vaststaan in de vrijheidschenkende aanbidding en zich niet opnieuw een juk van religieuze slavernij laten opleggen. Deze slavernij heeft ook de kerkgaande bevolking der christenheid in haar greep. De christenheid werd in de vierde eeuw in het leven geroepen, in de dagen van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, en ze heeft onder meer beslag gelegd op het grondgebied van het hedendaagse Portugal en Spanje. Terwijl keizer Constantijn nog steeds het heidense ambt van Pontifex Maximus bekleedde, riep hij het concilie van Nicea in Klein-Azië bijeen; en nadat de bisschoppen wekenlang getwist hadden, nam hij een beslissing ten gunste van dat wat de belangrijkste religieuze leerstelling van de christenheid is. Het is de drieëenheid, het geloof dat er een God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest zijn en er toch geen drie Goden zijn maar slechts één God in drie Personen. Met deze leerstelling aapt de christenheid de heidenen na.
DE CHRISTENHEID EEN ONVRIJ DEEL VAN DEZE WERELD
31. Hoe heeft de christenheid niet werkelijk gewonnen, maar kwam juist in slavernij, zoals M’Clintock en Strongs Cyclopædia aantoont?
31 De christenheid heeft misschien gedacht iets te winnen door zich te onderwerpen aan de overheersing van de Romeinse Pontifex Maximus en door de steun van de politieke staat te aanvaarden. Toch is ze in een slavernij geraakt die tot voortdurende moeilijkheden tussen Kerk en Staat heeft geleid, tot op de huidige dag. M’Clintock en Strongs Cyclopædia zegt hierover in Deel 2:
Hoe talrijk, vanuit verscheidene oogpunten, de voordelen ook waren die ze door deze verandering deelachtig werd, ze had er al spoedig onder te lijden dat ze in nauw contact werd gebracht met de koesterende invloed van het wereldlijk gezag. De eenvoud van het Evangelie werd verbasterd; weidse riten en ceremoniën deden hun intrede; de onderwijzers van het christendom kregen wereldse eretitels en salarissen; en het koninkrijk van Christus werd in belangrijke mate omgezet in een koninkrijk van deze wereld. — Blz. 488.
32. (a) Waarom is de christenheid, in het licht van wat Jezus tot Pilatus zei, geen deel van Christus’ koninkrijk? (b) Wie kan de kerkgaande bevolking vrijmaken van de christenheid?
32 Jezus Christus zei echter duidelijk tot stadhouder Pontius Pilatus, die een vertegenwoordiger van de Romeinse Pontifex Maximus Tiberius Caesar was: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36). Daarom is de christenheid, die christelijke vrijheid en onafhankelijkheid heeft opgegeven ter wille van religieuze eenheid met de Staat en afhankelijkheid van de Staat, geen deel van Christus’ koninkrijk. Bijgevolg moet de kerkgaande bevolking van de christenheid, met haar verwarring van verdeeldheid scheppende religieuze sekten, van de slavernij aan de christenheid vrijgemaakt worden. De christenheid is het voornaamste en machtigste deel van Babylon de Grote. Niet de hedendaagse wetenschap of wereldlijk onderwijs, maar alleen Christus’ waarheid kan hen bevrijden!
[Voetnoten]
a Zie het artikel „Bijbelgenootschap verscheept Evangeliën naar Rusland” in de New York Times van 21 maart 1947.
b Als bevestiging hiervan verscheen in de New York Times Magazine van 29 mei 1966, een later artikel onder de titel: „Frankrijk is niet langer een democratie”, geschreven door François Mitterand. Met betrekking tot de stabiliteit van de regering zegt Mitterand: „Wij bezien ze als een integrerend deel van een democratisch stelsel, waarbij de macht tot beslissen in handen van het volk ligt. Dit is thans niet het geval. Tegenwoordig worden de kiezers alleen maar eens in de zeven jaar opgeroepen om te stemmen over de vraag, of zij hun leider zullen laten aanblijven of niet.” — Bladzijde 56.