Vrijheid van aanbidding
1. (a) Wat zei Jezus betreffende zijn discipelen in verband met deze wereld? (b) Wat betekent het voor christenen geen deel van deze wereld te zijn?
JEZUS CHRISTUS zei niet alleen dat zijn koninkrijk geen deel van deze wereld was, maar ook dat zijn discipelen er geen deel van waren. In een laatste gebed met zijn apostelen zei Jezus tot God: „Ik heb hun uw woord gegeven, maar de wereld heeft hen gehaat, omdat zij geen deel van de wereld zijn, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:14, 16). Voordien had Jezus zijn discipelen gezegd: „Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u” (Joh. 15:19). Het feit dat ware discipelen van Jezus geen deel van deze wereld zijn, betekent meer dan dat zij slechts absoluut neutraal blijven ten aanzien van het gekrakeel, de geschillen en conflicten van de natiën van deze wereld. Het betekent dat zij vrij en onafhankelijk zijn van deze wereld, en dus niet in slavernij eraan verkeren. De zuivere aanbidding van God waartoe zij door middel van de waarheid zijn gebracht, heeft hen van deze onderdrukkende, corrupte wereld vrijgemaakt.
2. Wil zulk een christelijke vrijheid zeggen dat men vrij is van onderwerping aan de superieure autoriteiten, en hoe ver gaat dit?
2 Houd echter één ding in gedachten: Dat zij wegens de waarheid en de ware aanbidding van God deze vrijheid bezitten, wil niet zeggen dat zij vrij zijn van alle onderworpenheid aan de politieke „superieure autoriteiten” van deze wereld. Neen! Jezus zei: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Matth. 22:21). En de apostel Paulus zei in Romeinen 13:1-5: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. . . . Er is daarom een dwingende reden voor ulieden om in onderworpenheid te zijn, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege uw geweten.” Christelijke onderworpenheid aan de superieure autoriteiten kan derhalve slechts een betrekkelijke onderworpenheid zijn. Onderworpenheid aan de superieure autoriteiten kan niet zo ver gaan dat het christelijke geweten en Gods waarheid zoals die in de bijbel wordt aangetroffen, er geweld door worden aangedaan.
3. (a) Betekent vrijheid van deze wereld voor christenen ook vrijheid van vervolging? (b) Wanneer werd christenen in het Romeinse Rijk de vrijheid van aanbidding ontzegd?
3 Evenmin betekent het feit dat ware christenen geen deel van deze wereld zijn en ervan vrij zijn gemaakt, dat zij in deze wereld vrijheid van aanbidding zullen genieten. Wegens joodse religieuze tegenstand werd Jezus Christus door de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus ter dood gebracht, maar op de valse beschuldiging van opruiing. Ook de apostel Paulus werd van opruiing beschuldigd en in de gevangenis gezet. Daar deze beschuldigingen in het geval van Jezus en Paulus van politieke aard waren, ondernam de Romeinse regering geen stappen tegen hen wegens hun religie. Zij werden derhalve niet van de vrijheid van religie en van aanbidding beroofd. In de tijd dat het christendom werd gesticht, in de jaren 29-33 G.T., heerste er in het Romeinse Rijk vrijheid van aanbidding. Pas nadat Rome in het jaar 64 G.T. door de grote brand was geteisterd, werd christenen de vrijheid van aanbidding ontzegd. Getrouwe christenen weigerden te schipperen en de Romeinse Staat of de Romeinse keizer te aanbidden.
4, 5. (a) Hoe beschouwden de autoriteiten in landen waar een staatsreligie was, de weigering religieuze riten in acht te nemen? (b) Hoe werd bovendien het recht andere leerstellingen te onderwijzen beschouwd, en waarom vreesden regeerders en geestelijken religieuze tweedracht?
4 The Encyclopedia Americana zegt in Deel 17 van de uitgave van 1929, bladzijde 346, onder de kop: „VRIJHEID, Religieuze”:
5 „Het is nauwelijks langer dan een eeuw geleden dat ten slotte door de regerende macht is toegegeven dat religie geen staatszaak maar een zuiver persoonlijke aangelegenheid is. Zelfs in deze tijd wordt dit niet in alle landen toegegeven. Sedert onheuglijke tijden heeft de staat zijn religie bij de wet laten vastleggen, in de mening dat de veiligheid en welvaart van de staat afhankelijk waren van de juiste beoefening van de staatsreligie. Protesteren tegen deze religieuze riten en weigeren ze in acht te nemen, zou een wanordelijk en mogelijk een revolutionair element binnen de staat worden. Aldus ontstond het strijdpunt, want zij die de regering in handen hadden, bleven erbij dat de openbare orde en veiligheid eiste dat allen overeenkomstig de gevestigde religie aanbaden, en niet anders, en tegenover hen stond een steeds groeiend aantal mensen die als een goddelijk recht de vrijheid eisten om te aanbidden zoals hun eigen geweten hun dat voorschreef. Buiten dat is er nog iets bij betrokken — en dat is de ernstigste kant van de moeilijkheid; het recht van een mens om niet alleen te aanbidden, maar ook te onderwijzen, de leerstellingen waarvan hij gelooft dat ze waar zijn te verbreiden, zodat anderen ertoe gebracht kunnen worden op zijn manier te aanbidden. Dit kwam onder het oude stelsel van staatsreligie eenvoudig op niets minder neer dan het recht, binnen de staat een partij te vormen die in strijd was met de staatsreligie en de regering van de staat. . . . Daarom vreesden de politieke heersers de revolutionaire mogelijkheden van religieuze tweedracht; en de kerkelijke autoriteiten waren bang dat de vrijheid om ketterse leerstellingen te onderwijzen, de zielen van mensen naar de ondergang zou voeren.”
6. Tegen wie heeft Portugal een dergelijke houding aangenomen, en wat heeft zijn politie in een recent geval tegen hen ondernomen?
6 Met die woorden beschreef The Encyclopedia Americana precies de houding die de ondeelbare en corporatieve republiek Portugal tegenover de christelijke getuigen van Jehovah heeft aangenomen, zelfs in dit jaar 1967 nog. Wat Portugal Jehovah’s getuigen in zijn land en in Angola heeft aangedaan, is overal ter wereld algemeen bekend. En daarom staat het ons hier vrij in het openbaar commentaar te leveren op Portugals handelwijze in dit opzicht, iets wat anderen reeds gedaan hebben. De Portugese politie heeft in één recent geval negenenveertig getuigen van Jehovah uit het land zelf gearresteerd en voor de rechtbank gebracht. De ambtenaar van het openbaar ministerie heeft een aanklacht tegen hen ingediend. De borgtocht die hun in afwachting van hun berechting en vonnis werd toegestaan, werd vastgesteld op duizenden Portugese escudo’s voor elk van hen. Roep u, terwijl u nu acht slaat op de aanklacht die tegen hen is ingediend, het Americana-artikel over religieuze vrijheid dat u zo juist hebt gelezen te binnen. In de aanklacht staat het volgende:
7-12. Welke aanklachten heeft de ambtenaar van het openbaar ministerie van Portugal tegen de gearresteerde getuigen van Jehovah ingediend?
7 „Alle verdachten zijn materiële bedrijvers van de misdaad tegen de innerlijke veiligheid van de staat, van aanstichting tot collectieve ongehoorzaamheid, geregeld bij en strafbaar onder Artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht, met de aanvullende straf uiteengezet in Artikel 175 van hetzelfde Wetboek, daar de gerechtelijke stukken dienovereenkomstig het volgende aantonen:
8 Verdachten zijn ’leden’ van de sekte genaamd ’Jehovah’s getuigen’, die onder leiding staat van de Watch Tower Bible & Tract Society, met hoofdkantoor in New York, die zij zelfs tot in de kleinste bijzonderheden gehoorzamen.
9 Zij ontwikkelen internationaal verschillende activiteiten die uitdrukkelijk collectieve ongehoorzaamheid aan de nationale wetten van openbare orde en aan de wettige bevelen van de autoriteiten prediken; het Vaderland, alle gestelde machten en voornamelijk het Leger zijn, naast de valse religies, de grootste scheppingen van het koninkrijk van Satan die noodzakelijk verwoest moeten worden; zij beschouwen zich als ambassadeurs van het Theocratisch Koninkrijk en bevestigen dat zij als zodanig de bepalingen van de autoriteiten niet mogen gehoorzamen, niet aan verkiezingen mogen deelnemen en niet aan het openbaar bestuur mogen meewerken.
10 Het groeten van de Nationale Vlag is een daad van afgoderij en de soldaat die voor het Vaderland strijdt, is een vijand van God, want hij strijdt voor Satan.
11 Zij vormen een politieke beweging, uit verschillende landen afkomstig, met als doel de grote massa, en in het bijzonder de jongeren van de populaire leeftijd, tot ongehoorzaamheid, onrust en omverwerping te bewegen.
12 De Watch Tower Bible & Tract Society verbiedt alle aanhangers van de religieuze sekte der Jehovah’s getuigen hun militaire dienstplicht te vervullen. . . .”
RECHTSZAKEN DIE DE AANKLACHT WEERLEGGEN
13. (a) Waarom zouden zulke Portugese aanklagers, als zij in de eerste eeuwen hadden geleefd, het christendom hebben vervolgd? (b) Wat zou volgens de Portugese beschuldiging voor het Wachttorengenootschap onwettig zijn om te doen?
13 Met het oog op een dergelijke aanklacht is het niet overdreven te zeggen dat indien de Portugese aanklagers in de eerste eeuwen van de ware christelijke kerk hadden geleefd, zij tot de vervolgers van het apostolische christendom behoord zouden hebben. Waarom? Omdat de wereldlijke geschiedkundige verslagen uit die tijden duidelijk berichten dat de christelijke martelaren uit de eerste en tweede eeuw op dezelfde beschuldigingen werden verbannen, onder de grond, in de catacomben, werden gedreven, gevangen werden gezet en onder wrede martelingen werden terechtgesteld, als de Portugese autoriteiten tegen Jehovah’s getuigen van deze tijd inbrengen. De Portugese beschuldigingen tegen hen zijn niets nieuws, zoals de deugdelijke authentieke geschiedenis laat zien. En wat de beschuldigde Watch Tower Bible & Tract Society betreft, die in 1884 door „Pastor” Charles Taze Russell werd opgericht onder de wetten van de staat Pennsylvania, ze zou zich in Amerika, waar ze werd opgericht, aan iets onwettigs schuldig maken indien ze de militaire verrichtingen en defensie-werkzaamheden van de eigen nationale regering zou belemmeren of tegenwerken, om nog maar te zwijgen over het aanmoedigen van een dergelijke tactiek door Jehovah’s getuigen in vreemde landen als Portugal.
14, 15. (a) Hoe werden de toenmalige president en andere vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap in 1918 door de regering behandeld? (b) Wat zei de Americana over deze zaak en het religieuze geschilpunt?
14 „Pastor” Russell, de eerste president van de Watch Tower Bible & Tract Society, stierf op 31 oktober 1916. Het jaar daarop raakten de Verenigde Staten van Amerika in de Eerste Wereldoorlog gewikkeld. Toen werden de volgende president en andere vooraanstaande functionarissen en vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap er in 1918 van beschuldigd de oorlogsactiviteiten te belemmeren en een bedreiging te zijn voor de nationale veiligheid. Zij werden in de federale strafgevangenis opgesloten zonder dat zij in de gelegenheid waren gesteld in hoger beroep te gaan of op borgtocht vrijgelaten te worden. Het bovengenoemde artikel in The Encyclopedia Americana (blz. 349) zegt over dit beroemde geval:
15 „De gewoonte personen wegens afscheiding en ketterij te vervolgen, geraakte geleidelijk uit de mode. Steeds vaker beslisten de rechtbanken dat het niet de zaak van de wet was iemand te verbieden zijn religieuze overtuiging te beoefenen, zolang ze niet, zoals Blackstone het stelde, ’dreigde de staat te gronde te richten of de rust te verstoren’. Bij de bekende berechting (1918) van de aanhangers van „Pastor” Russell maakte de rechtbank duidelijk, dat religieuze vrijheid nooit zo ver kon gaan dat het recht werd verleend een misdaad te begaan.”
16. (a) Wat liet de Americana na te vermelden over deze acht beschuldigde vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap? (b) Als de president, Rechter Rutherford, een misdadiger was geweest, wat zou het Opperste Gerechtshof van de V.S. dan nimmer hebben toegestaan?
16 Dit artikel in de Americana laat na te vermelden dat deze gevangen gezette medestanders van „Pastor” Russell negen maanden gevangen werden gehouden en daarna in maart 1919 op borgtocht werden vrijgelaten nadat een verzoek om een behandeling in hoger beroep van hun zaak was ingewilligd. In het volgende jaar (1920) werden zij alle acht gezuiverd van alle valse beschuldigingen waarop zij in de gevangenis waren beland. Er werd wettelijk bewezen dat zij geen misdadigers waren, dat zij geen bedreiging vormden voor de vrede, veiligheid en orde van de Staat.a En in het jaar 1940 werd de voormalige gevangene, de president van het Wachttorengenootschap, die bekend stond als Rechter Rutherford en in de staat New York officieel als advocaat erkend was, tot het Opperste Gerechtshof van de Verenigde Staten in Washington, D.C., toegelaten, op 25 april 1940. Zo iets zou het Opperste Gerechtshof nooit toegestaan hebben indien Rechter Rutherford een misdadiger was geweest.
17, 18. (a) Wat stond het Opperste Gerechtshof Rechter Rutherford en zijn collega bij die gelegenheid toe? (b) Wat zei hij aan het eind van zijn toespraak tot het Hof betreffende het geweten en wat het betekent een getuige van Jehovah te zijn?
17 Het Hof stond hem en professor Gardner van de Harvard-universiteit zelfs extra tijd toe om een betoog van anderhalf uur te houden ten gunste van de beroemde Vlaggegroetzaak, waarbij de jeugdige zoon en dochter uit een gezin in Pennsylvania betrokken waren die weigerden de Amerikaanse vlag op de openbare school te groeten. Aan het eind van zijn toespraak tot het Opperste Gerechtshof zei Rechter Rutherford:
18 „Dit is een zaak welke iedere Amerikaan die God en zijn Woord liefheeft, heilig is. De leden van dit Hof eerbiedigen Jehovah God en ik neem aan dat zij Hem wensen te dienen, omdat iemand op geen andere manier leven kan verwerven. De staat Pennsylvania kan niemand leven schenken. De Verenigde Staten van Amerika kunnen niemand leven schenken, omdat Jehovah God de bron van het leven is. ’Redding behoort Jehovah toe’. De gedaagden in deze zaak verlieten zich gewetensvol op de bijbel. Hun geweten mag door geen enkele menselijke macht aangetast worden en er mag geen dwang op worden uitgeoefend, zoals de staat Pennsylvania in zijn eigen Grondwet heeft verklaard. Daarom dient de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg en van de hoven van beroep te worden bekrachtigd, waarmee de leden van dit Hof zich tot getuigen maken van de naam, de majesteit en de oppermacht van ’de Allerhoogste, wiens naam alleen Jehovah is’.”b
19. Hoe behandelde het Opperste Gerechtshof deze rechtszaak over het groeten van de vlag in 1940 en later in 1943?
19 In het oorlogsjaar 1940 sprak het Opperste Gerechtshof een ongunstig vonnis uit met een stemmenverhouding van acht tegen één. Maar enkele jaren later herzag het Hof zijn beslissing en op de nationale Amerikaanse Vlaggedag, 14 juni 1943, vernietigde het zijn vonnis. Het maakte een vonnis bekend waarbij het christelijke geweten zelfs werd erkend als het het groeten van de vlag van enig land als een daad van afgoderij en dus als een overtreding van Gods Hoogste Wet beschouwt. — 1 Joh. 5:21; Ex. 20:1-5.c
IN DE EERSTE PLAATS GEHOORZAAMHEID AAN GODS WET VEREIST
20, 21. (a) Welke raad wordt koningen en rechters in deze tijd in Psalm 2:10, 11 gegeven om op te volgen? (b) Waarom hebben de getuigen het Wachttorengenootschap niet nodig om hun te vertellen wat zij in dit opzicht moeten doen, en het voorbeeld van welke apostel volgen zij na?
20 In de tweede Psalm, 2 de verzen tien en elf, lezen wij: „Nu dan, gij koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, gij richters der aarde. Dient den HERE met vreze en verheugt u met beving.”
21 Die tweede Psalm 2 gaat in onze tijd, sedert 1914, in vervulling. Het is dus hoog tijd dat de koningen, presidenten, dictators, heersers en rechters der aarde erkennen dat de Wet van de Allerhoogste God de opperste wet is, en dat volgelingen van zijn Zoon Jezus Christus Gods Wet als de hoogste moeten erkennen en ze moeten gehoorzamen wanneer de Wet van God en de wetten van mensen botsen. De christelijke getuigen van Jehovah in Portugal en overal elders hebben de Watch Tower Bible & Tract Society niet nodig om hun dit te vertellen; zij hebben het met eigen ogen gelezen in de Portugese bijbel en in exemplaren van de bijbel in alle andere talen waarin hij uitgegeven is. En zij hebben geen priester van de christenheid nodig om hem voor hen uit te leggen. De apostel Petrus, van wie de Rooms-Katholieke Kerk beweert dat hij haar eerste paus was, zei tot het Opperste Gerechtshof in Jeruzalem: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 5:29). En in dit opzicht volgen Jehovah’s getuigen overal het voorbeeld van Petrus na.
22, 23. (a) Wat zegt de Britannica betreffende de voorgenoemde Engelse jurist Blackstone? (b) Wat zei Blackstone over de „wet der natuur . . . die door God zelf is voorgeschreven” en de menselijke wetten?
22 In de bovenstaande aanhaling uit de Americana wordt de eminente Engelse rechtsgeleerde Sir William Blackstone uit de jaren 1729-1780 genoemd. In een artikel over deze Blackstone zegt The Encyclopædia Britannica (elfde uitgave), Deel 4, blz. 26: „Hij beschouwde de wet der zwaartekracht, de wet der natuur en de wet van Engeland als verschillende voorbeelden van hetzelfde beginsel — als gedragsregels door een superieure macht zijn onderdanen opgelegd.” Dan verwijst de Britannica naar deze uitspraak in Blackstones Commentaries on the Laws of England, in paragraaf negen van de Inleiding:
23 „Deze wet der natuur, die even oud is als de mensheid en door God zelf is voorgeschreven, is qua verbindendheid natuurlijk superieur aan elke andere. Ze is verbindend over de gehele aardbol, in alle landen en te allen tijde: geen menselijke wetten bezitten enige rechtskracht indien ze hiermee in strijd zijn; degene ervan die wel rechtsgeldig zijn, ontlenen al hun kracht en al hun gezag, middellijk of onmiddellijk, aan deze oorspronkelijke wet.”d
24. (a) Wat zullen wij met het oog hierop over Gods geschreven wet zeggen? (b) Welk gebod voor deze tijd brengen Jehovah’s getuigen ten uitvoer, en waarom kan het niet opruiend worden genoemd dit te doen?
24 Indien dat wat Blackstone zegt waar is met betrekking tot Gods wet in de „natuur” of de fysieke schepping, waar Gods wet niet leesbaar staat geschreven, hoeveel te meer is het dan waar ten aanzien van Gods hoogste wet, die schriftelijk is uiteengezet in zijn geïnspireerde Boek der vrijheid, de bijbel. De gedoopte getuigen van Jehovah hebben zich onvoorwaardelijk aan hem opgedragen, om in de voetstappen van zijn Zoon Jezus Christus te wandelen door hem na te volgen en zijn geboden ten uitvoer te brengen. Hiertoe behoort ook het profetische gebod dat Jezus in zijn profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” gaf, toen hij zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Toen hij deze wereldomvattende Koninkrijksprediking voorzei, gaf Jezus zijn discipelen niet de opdracht iets te doen wat enige natie met recht opruiend kan noemen.
WIE DIENT SATAN DE DUIVEL?
25. Wie is de „god van deze wereld”, en, als een natie Jehovah’s christelijke getuigen vervolgt, wie dient ze dan?
25 Jezus Christus noemde Satan de Duivel „de regeerder van deze wereld” (Joh. 12:31; 14:30). De apostel Paulus noemde Satan de Duivel „de god van dit samenstel van dingen” (2 Kor. 4:4). En in het laatste boek van de bijbel maakte Jezus Christus de apostel Johannes duidelijk dat Satan de Duivel de vervolging veroorzaakt van degenen die Gods geboden onderhouden en getuigenis afleggen omtrent Jezus (Openb. 12:13-17). Wanneer bijgevolg enige natie binnen of buiten de christenheid zich schuldig maakt aan het vervolgen van de christelijke getuigen van Jehovah, wie dient die natie dan in feite, Jehovah God of Satan de Duivel? Vlak voor zijn dood zei Jezus tot zijn discipelen: „De mensen zullen u uit de synagoge werpen. Ja, het uur komt waarin een ieder die u doodt, zal menen God een heilige dienst te hebben bewezen” (Joh. 16:2). Maar deze onjuiste mening zal iemand die ware christenen doodt, niet verschonen.
26. (a) Met wie zitten de gevangenissen van de christenheid vol, maar wat doen Jehovah’s getuigen? (b) Hoe handelen Jehovah’s getuigen, zelfs als zij worden vervolgd, jegens de verantwoordelijke regering?
26 De gevangenissen zitten overvol met de religieaanhangers der christenheid; zíj zijn het die de wetten van mensen, maar ook die van God overtreden. Jehovah’s getuigen streven er echter vreedzaam naar alle volken te helpen eeuwig leven in Gods nieuwe ordening te verkrijgen door het goede nieuws van Zijn koninkrijk, waarom reeds zo lang wordt gebeden, te prediken. Zelfs wanneer Jehovah’s getuigen door de superieure autoriteiten van een natie worden vervolgd, staan zij niet op in gewapende rebellie en smeden zij geen geheime samenzweringen om de bestaande politieke regering te ondermijnen of omver te werpen. Ter wille van hun geweten blijven zij eerst God betalen wat God toekomt en dan caesar wat caesar toekomt. Zij aanvaarden de vervolging als een beproeving op hun getrouwheid en gehoorzaamheid aan de Allerhoogste God. Zij laten het aan God over met hun vervolgers af te rekenen wanneer hij, binnenkort, Babylon de Grote en haar politieke minnaars vernietigt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon. — Openb. 16:13-16; 17:5.
27. (a) In welk opzicht zijn Jehovah’s getuigen, hoewel zij niet overal religieuze vrijheid genieten, toch een bevrijd volk? (b) Hoe behouden zij deze bevrijde toestand?
27 Alhoewel Jehovah’s christelijke getuigen niet overal vrijheid van aanbidding genieten, zijn zij toch een bevrijd volk. Zij streven ernaar de vrijheid te behouden die hun beoefening van de zuivere aanbidding hun schenkt (Jak. 1:27). Zij zijn vastbesloten de vrijheid te behouden waarvoor Jezus Christus hen heeft vrijgemaakt. Zij weten heel goed dat zij in de wereld zijn, maar, zoals Jezus hun heeft gezegd, zij zijn geen deel van deze wereld. Zij bewaren zich er vrij van verwikkeld te raken in wereldse activiteiten die ten doel hebben dit samenstel van dingen, waarvan Jezus Christus het zekere einde heeft voorzegd, te bestendigen (Matth. 24:3-22). Zij stellen hun vertrouwen niet in deze wereld of op haar vorsten (Ps. 146:3-5). Zij zorgen ervoor dat zij niet afhankelijk worden van deze wereld, waardoor zij verplicht zouden zijn de wereld te behagen en slaven van mensen te worden. Zoals Jezus Christus hun in zijn bergrede zei, zoeken zij eerst het koninkrijk Gods en zijn rechtvaardigheid en vertrouwen zij erop dat Jehovah God hun al het andere dat zij nodig hebben, zal verschaffen. — Matth. 6:33.
28. (a) Wat heeft Jehovah God de natiën die valse aanbidding beoefenen, duizenden jaren toegestaan? (b) Wanneer zal die concessie eindigen, en hoe zal het er daarna met betrekking tot religie voor staan?
28 Reeds duizenden jaren heeft de Allerhoogste God Jehovah de natiën vrijheid van religie en aanbidding geschonken, vanaf de dagen van het oude Babylon tot in deze tijd. Nu zal er spoedig een einde komen aan hun vrijheid valse aanbidding te beoefenen, door de vernietiging van deze natiën door Gods Messiaanse koninkrijk, waarom ware christenen in het Onze Vader bidden (Matth. 6:9, 10). Dan, in de nieuwe ordening onder Gods koninkrijk, zal er volkomen, onbelemmerde vrijheid zijn voor de aanbidding van de ware God door bemiddeling van Jezus Christus. Deze ware aanbidding zal gehoorzame mensen de vrijheid van de aardse zonen Gods schenken, voor eeuwig!
[Voetnoten]
a Zie de Watch Tower van 1 juni 1919, bladzijde 162, onder het opschrift: „Convictions Reversed.” Ook de uitgave van 1 juni 1920, bladzijde 162, onder het opschrift: „The Prosecution Ended.”
b Zie het tijdschrift Consolation, no. 540, van 29 mei 1940, bladzijden 3-24, met het artikel: „Freedom” (Vrijheid). Ook no. 541, het artikel, getiteld: „The Supreme Court on Trial” („Het Opperste Gerechtshof staat terecht”).
c Ongetwijfeld niet geheel zonder uitwerking, stelde de American Civil Liberties Union (Amerikaanse bond voor burgerlijke vrijheden) destijds belang in deze rechtszaak over het groeten van de vlag. Thans publiceert de Sunday New York Times Magazine in het nummer van 19 juni 1966, een artikel, getiteld: „De strijd om de burgerlijke vrijheden blijft een nooit gewonnen zaak”, geschreven door Gertrude Samuels; en op bladzijde 60 van het tijdschrift springt in dit artikel een groot omlijnd gedeelte in het oog met als opschrift: „Mijlpalen van burgerlijke vrijheden.” Deze mijlpalen in chronologische volgorde besprekend, zegt het artikel, in de zesde alinea: „1943 — Jehovah’s getuigen: De strijd van de A.C.L.U. voor de rechten van dit religieuze genootschap werd ten slotte in het Opperste Gerechtshof gewonnen; dit herriep namelijk zijn vroegere uitspraak, waarbij schoolkinderen, zoals Getuigen, wegens weigering de vlag te groeten van school konden worden gestuurd.”
d De bladzijden 5 en 6 van The American Students Blackstone — Commentaries on the Laws of England door Sir William Blackstone, met aantekeningen, enzovoorts, door G. Chase, 4e editie, uitgegeven door Baker, Voorhis and Company in New York, in 1938.
Op de bladzijden 966-969, Deel 2 van A Treatise on the Constitutional Limitations, door T. M. Colley, L.L.D., 4e uitgave, gepubliceerd in 1927 in Boston, lezen wij met betrekking tot het bovenstaande:
„De dingen die onder geen van de Amerikaanse constituties wettig zijn, kunnen als volgt worden geformuleerd: —
1. Elke wet betreffende het organiseren van een religie. . . .
2. Verplichte steunverlening — door belasting of anderszins — aan religieus onderwijs. . . .
3. Verplichte aanwezigheid bij religieuze aanbidding. Wie er niet uit vrije wil of uit plichtsgevoel toe wordt geleid bij de godsdienstige riten aanwezig te zijn, kan daartoe door de staat niet worden gedwongen. Het behoort tot het terrein van de staat om, voor zover dit uitvoerbaar kan worden geacht, een burger de verplichtingen en plichten die hij ten opzichte van of jegens zijn medeburgers of de gemeenschap heeft, op te leggen; doch al wat voortspruit uit de betrekkingen tussen hemzelf en zijn Maker, moet hem door de stem van zijn geweten worden opgelegd, en niet door de straffen van menselijke wetten. Aangezien trouwens alle ware aanbidding in wezen en noodwendig hierin bestaat dat het schepsel uit vrije wil zijn verering en dankbaarheid tot de Schepper richt, zijn menselijke wetten duidelijk ontoereikend om die uiterlijke en vrijwillige gevoelens die ze moeten teweegbrengen, op te wekken of te gebieden, en menselijke straffen zouden hoogstens kunnen dwingen tot inachtneming van ijdele ceremoniën, die, indien men ze tegen zijn zin verricht, voor de deelnemers geen enkele waarde hebben en bovendien nog zijn ontdaan van alle elementen van ware aanbidding.
4. Beperkingen op de vrije uitoefening van religie zoals door het geweten wordt voorgeschreven. Geen uiterlijke autoriteit zal zich tussen het eindige wezen en de Oneindige mogen plaatsen als de eerstgenoemde tracht de verschuldigde hulde te brengen, en wel in een vorm als met zijn geweten en inzicht overeenkomt en die hij passend acht voor zichzelf als de brenger van deze hulde, alsook aanvaardbaar voor het voorwerp ervan. . . .
5. Beperkingen op de uiting van religieus geloof. Een ernstige gelovige beschouwt het gewoonlijk als zijn plicht zijn opvattingen te propageren, en anderen tot zijn zienswijze te brengen. Hem van dit recht te beroven, betekent hem de macht te ontnemen dat te doen wat hij als een allerheiligste plicht beschouwt.”