Vragen van lezers
● In de in 1956 verschenen serie Wachttoren-artikelen over het huwelijk, staat op bladzijde 567 in paragraaf 36: „Wanneer men vergevensgezind is en de partner die een misstap heeft begaan, wederom terugneemt, dient dit zonder het innen van zulk een vergoeding [„prostitutiegeld”] te geschieden.” Kan men het geld dat Abraham van de Filistijnse koning Abimelech kreeg toen deze Sara naar hem terugzond niet als „prostitutiegeld” beschouwen? — Gen. 20:14-16.
De aangehaalde schriftuurplaats luidt: „Daarop nam Abimelech schapen, vee, slaven en slavinnen en gaf ze Abraham en gaf hem ook zijn vrouw Sara terug. Voorts zei Abimelech: ’Zie, mijn land staat te uwer beschikking. Verblijf waar het goed in uw ogen is.’ Tot Sara zei hij: ’Zie, ik geef uw broer beslist duizend zilveren muntstukken. Dit is voor u een bedekken der ogen van allen die bij u zijn, en voor het aangezicht van iedereen, en gij wordt van smaad gezuiverd.’”
Uit het bijbelse verslag blijkt dat Sara niet de dwalende partij was. Abraham gaf koning Abimelech zijn schone vrouw Sara niet met opzet, om er overspel mee te plegen zodat Abraham nadien „prostitutiegeld” van Abimelech kon innen omdat hij Abrahams vrouw had geschonden. Abraham was niet het prototype van hedendaagse polygamisten, die een aantal concubines hebben louter om ze te prostitueren en steeds weer „prostitutiegeld” ten aanzien van dezelfde concubine te kunnen innen.
Abraham liet koning Abimelech Sara meenemen om zijn eigen leven te beschermen. Had men geweten dat hij met Sara was getrouwd, dan hadden de Filistijnen Abraham wellicht gedood om Sara ter wille van het seksuele genoegen van koning Abimelech met geweld in bezit te krijgen. Sara was haar mans halfzuster en zij kwamen overeen dat zij in dit vijandige gebied Kanaän altijd zouden zeggen dat hij haar broer was, zodat men geen reden of excuus zou hebben om Abraham te doden ten einde zijn vrouw te kunnen bemachtigen. Koning Abimelech nam Sara dus mee omdat hij dacht dat zij slechts Abrahams zuster en niet zijn vrouw was.
In een droom liet God koning Abimelech weten dat hij Abrahams vrouw had weggenomen, maar dat God het hem niet toestond haar aan te raken. God gebood hem nu Sara aan Abraham terug te geven, omdat Abraham Gods profeet was; Abraham zou God dan smeken om Abimelech in het leven te laten en de vrouwen van zijn huisgezin weer het voorrecht te geven kinderen te kunnen baren.
De schapen, het vee en de slaven en slavinnen welke koning Abimelech Abraham schonk nadat hij hem Sara terug had gegeven, vormden geen betaling voor een seksuele omgang met zijn vrouw. Abimelech gaf dit Abraham als een gift, als een compensatie, omdat deze tijdelijk zijn vrouw had gemist. Evenmin waren de duizend zilveren muntstukken welke Abimelech Abraham gaf een soort van „prostitutiegeld.” Koning Abimelech zei Sara dat haar „broer” dit geld werd gegeven om haar te bedekken in de ogen van iedereen die van deze kwestie afwist, om te tonen dat zij in deze onschuldig was en dat de koning haar zuiverde van alle smaad en zij dus een morele vrouw was. Abraham accepteerde dit geld niet als „prostitutiegeld” omdat Abimelech zijn vrouw immoreel had bejegend. Had Abraham zijn vrouw Sara geprostitueerd om „prostitutiegeld” te kunnen innen, dan zou God Abimelech niet gezegd hebben dat Abraham tot hem in gebed kon komen om hem te smeken Abimelech te genezen, zodat diens vrouwen en slavinnen zwanger konden worden. — Gen. 20:6, 7.
In de bijbel komt dus geen enkel precedent voor van iemand die zijn vrouw prostitueerde om voor haar immorele gedrag geld te kunnen innen.
Wanneer een christelijke echtgenoot zijn overspelige vrouw vergeeft en haar weer tot zich neemt, dient dit alleen te gebeuren omdat hij barmhartig jegens haar is en niet omdat hij enig financieel gewin heeft van haar immoraliteit. Aldus reinigt hij zich voor God en mens, hij toont dat hij niet instemde met of aandrong op de immorele daad van zijn vrouw in de hoop er financieel bij te winnen. Hij kan daarom niet uit de gemeenschap worden gesloten op grond van het overspelige gedrag van zijn vrouw. Hij kan met een rein geweten God in gebed naderen en bidden of God zijn vrouw geestelijk wil genezen en haar wil helpen daarna een trouwe vrouw te zijn.
● In een publikatie van de Rozekruisers werd gezegd dat het stadje Nazareth pas in de derde eeuw na Christus ontstond, dat Jezus nimmer te Nazareth heeft geleefd, en dat overal waar hij als „Jezus van Nazareth” staat aangeduid, dit dient te luiden „Jezus, de Nazarener,” omdat hij werd geboren onder en grootgebracht door de Nazarese Nazireeërs en Essenen (bekend als de „Grote Blanke Broederschap”). Hoe zou u deze beweringen beantwoorden? — A.S., Ontario, Canada.
In de Christelijke Griekse Geschriften van de Statenvertaling komt het woord Nazarener achttienmaal en van de New World Translation negentienmaal voor, van Mattheüs 2:23; 26:71; Markus 1:24 af tot Handelingen 26:9. Alleen in de laatste tekst ontbreekt dit woord in de Statenvertaling. Hierdoor wordt echter niet weerlegd dat Jezus uit Nazareth afkomstig was en derhalve een Nazarener werd genoemd, evenmin als er door bewezen wordt dat hij een lid van de Nazarese Nazireeërs en Essenen was. Deze groepen worden nergens in de Christelijke Griekse Geschriften genoemd.
Alhoewel Jezus in bovenstaande passages een Nazarener wordt genoemd, wordt hij in Johannes 1:45 en Handelingen 10:38 duidelijk met „Jezus van Nazareth” aangeduid. Nazareth wordt weliswaar in geen enkele joodse bron van die tijd, zelfs niet door Josephus, genoemd, maar hierdoor is niet gezegd dat dit stadje niet in Galilea heeft gelegen. Het wordt duidelijk in de Christelijke Griekse Geschriften genoemd en voor ons is het voldoende ’God waarachtig bevonden te laten worden’; zijn Woord nu vermeldt dat hij, omdat hij te Nazareth woonde, een Nazarener werd genoemd, en dit was zelfs van tevoren door de profeten voorzegd. Hij behoorde niet tot de voorlopers van een Rozekruiserssekte (Matth. 2:23). Nazareth wordt in de Christelijke Griekse Geschriften twaalfmaal met name genoemd.
In McClintock en Strongs Cyclopaedia staat onder „Nazareth”: „Vóór die gebeurtenis [Matth. 2:23] is de plaats in de geschiedenis volkomen onbekend. In het Oude Testament wordt het geen enkele keer genoemd, alhoewel zo’n gunstig gelegen plaats van vroege tijden af al wel haast plaats moet hebben geboden aan een stadje. Alhoewel Josephus het gehele district waarin het ligt persoonlijk goed kent, zwijgt hij er eveneens over. De afgesloten aard van het plaatsje en haar onbetekenendheid zijn er wellicht beide debet aan dat het niet aan de vergetelheid ontrukt is, waardoor het als door God uitverkoren scheen om Gods . . . Zoon groot te brengen. Johannes de Doper was als zijn voorloper ’totdat hij zich aan Israël vertoonde,’ ’in de woestijn,’ onopgemerkt en onbekend, evenals de grote Messias zelf, tot hij met zijn openbare bediening begon, voor de wereld verborgen bleef in de Galilese heuvels. . . . Over de identificatie van dat oude plaatsje bestaat geen twijfel. Het dorpje dat er thans ligt, heet En-Nasira, dus nog net als vroeger.”
Nazareth is de Syrische vorm van de naam. Het was een onopvallend plaatsje waar Jozef en Maria zich voor de moordlustige Herodes konden verbergen.