De apostel Petrus — Waarom bij velen zo geliefd
„Wat hij op het hart had, dat zei hij, met een vrijmoedigheid van spreken die hem eveneens voor velen zo aantrekkelijk maakt. En het moet gezegd: wat hij zei, was telkens weer raak.”
TOT de meest begunstigde personen die ooit op aarde hebben geleefd, moeten de twaalf apostelen van Jezus Christus, de Zoon van God, worden gerekend.
Wat een zegeningen vielen de twaalf ten deel als zij hun Heer en Meester vergezelden! Zij hoorden hem Gods rechtvaardige beginselen uiteenzetten — in zijn Bergrede bijvoorbeeld — luisterden als hij zijn gelijkenissen verklaarde en zagen hem zijn religieuze tegenstanders terechtwijzen en hun de les lezen wegens hun schijnheilige huichelarij. En dan Jezus dag in dag uit gade te slaan als hij zieken gezondmaakte, kreupelen genas, blinden het gezicht teruggaf en zelfs doden opwekte — wat een voorrecht genoten zij!
Het geïnspireerde verslag over Jezus en zijn apostelen bevat geen complete biografieën van de twaalf. Indien wij al iets over hen weten, is dit beperkt tot enkele feiten of wat opvallende eigenschappen. Nathánaël bijvoorbeeld was de Israëliet „in wie geen bedrog [was]” (Joh. 1:47). Matthéüs onderscheidt zich omdat hij belastinginner is geweest, iets wat, tussen twee haakjes, alleen zijn verslag onthult. Thomas’ kenmerk is debet aan de uitdrukking „ongelovige Thomas”. En Johannes staat algemeen bekend als de apostel die Jezus’ speciale genegenheid genoot. Maar Petrus is een uitzondering. Herhaaldelijk worden zijn woorden, zijn daden en zijn persoonlijkheid in de evangelieverslagen onder onze aandacht gebracht.
Om te beginnen wordt Petrus meer met name genoemd dan alle anderen te zamen, ruim 180 maal. Meer nog, wanneer hij samen met anderen wordt genoemd, komt zijn naam altijd eerst; en dit gebeurt of nu alle anderen worden genoemd of slechts drie, twee of één van hen.
Ongetwijfeld zijn daar goede redenen voor. Uit de Evangeliën blijkt dat Petrus veel openhartiger was dan wie maar ook van de anderen, en ook dat hij vaak de zegsman voor zijn metgezellen was.
Petrus wordt in de Schrift op vijf verschillende manieren aangeduid. Zijn naam „Petrus” (die hij alleen draagt) werd hem door zijn Heer gegeven en betekent „een steen, een stuk rots”. „Simeon” (Hebreeuws) of „Simon” (Grieks) heeft als betekenis „verhoring” (Gen. 29:33). Ook wordt hij „Céfas” genoemd, het Semitische equivalent van „Petrus”, en vaak komt de combinatie „Simon Petrus” voor.
Petrus’ vader heette Johannes (Jona). Petrus kwam uit het vissersdorp of de stad Bethsáïda, gelegen aan de oever van de Zee van Galiléa. In het noordelijke deel van het dal van de Jordaan bracht zijn broer Andréas, een discipel van Johannes de Doper, Petrus in contact met Jezus als de Messías. Bij die gelegenheid gaf Jezus Simon de naam Petrus en voortaan was hij een discipel, een volgeling van Jezus. — Joh. 1:35-42.
Klaarblijkelijk enkele maanden later deed Jezus een beroep op Petrus en zijn broer terwijl zij aan het vissen waren, om hun netten te verlaten en hem als ’vissers van mensen’ te volgen (Luk. 5:1-11). Het jaar daarop, na een nacht van gebed, koos Jezus Petrus en elf anderen vervolgens uit om apostelen te zijn. — Luk. 6:12-16.
PETRUS DE IMPULSIEVE APOSTEL
Waarom is in het bijzonder Petrus bij zo velen van ons geliefd? Men zou kunnen zeggen dat het is wegens Petrus’ „menselijkheid”. Ongetwijfeld draagt het feit dat wij zoveel meer over Petrus weten dan over een van de anderen daartoe bij. Wat hem bij ons zo sympathiek doet overkomen, is zijn hartelijke, vurige aard. Deze ging gepaard met impulsiviteit en soms zelfs onstuimigheid. Snel zette hij gedachten en gevoelens in daden om, iets waartoe zo velen van ons geneigd zijn.
Toen Jezus er bijvoorbeeld voor zorgde dat Petrus en zijn metgezellen een grote hoeveelheid vis vingen na de hele nacht tevergeefs gezwoegd te hebben, voelde Petrus zich zo overweldigd dat hij aan Jezus’ voeten neerviel en zei: „Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig man” (Luk. 5:8). Toen Petrus Jezus over het water zag lopen, vroeg hij Jezus hem de kracht te geven om hetzelfde te doen, en Petrus was daar inderdaad toe in staat, zolang hij voldoende geloof had (Matth. 14:25-32). Later, toen de menigte kwam om zijn Meester te arresteren, vroegen enkelen van de andere apostelen: „Heer, zullen wij met het zwaard slaan?” (Luk. 22:49) Petrus vroeg dit echter niet. Hij sloeg onmiddellijk met het zwaard, maar met zo weinig precisie dat hij slechts het oor van de slaaf van de hogepriester afhieuw. — Joh. 18:10.
Dan was er de keer dat Jezus, na de opstanding, als vreemdeling aan een aantal van de apostelen verscheen terwijl zij aan het vissen waren. Weer zorgde hij ervoor dat zij een grote vangst hadden. Hieraan herkende de apostel Johannes hem, waarna hij opmerkte dat het hun Heer was. Toen Petrus dit hoorde, wachtte hij niet tot de boot, zwaar van de vis, naar de kust getrokken was. Onmiddellijk dook hij het water in en zwom hij naar de oever om bij zijn Meester te zijn (Joh. 21:1-8). Het lijdt geen twijfel dat velen die de bijbel liefhebben, zich al die impulsiviteit volkomen kunnen indenken.
OOK OPENHARTIG
Petrus stond net zo snel met zijn woorden klaar als met zijn daden. Wat hij op het hart had, dat zei hij, met een vrijmoedigheid van spreken die hem eveneens voor velen zo aantrekkelijk maakt, en het moet gezegd: wat hij zei was telkens weer raak. Petrus heeft dan wellicht niet al te veel onderwijs genoten, maar hij was een intelligent man, een denker. Een denker? Ja, want wij lezen herhaaldelijk dat hij betekenisvolle vragen stelde; daarvoor is een goed denkvermogen nodig. Zo vroeg Petrus Jezus bij een bepaalde gelegenheid, toen Jezus een illustratie gebruikte, om hun de gelijkenis duidelijk te maken (Matth. 15:15). Bij weer een andere gelegenheid, nadat Jezus een waarschuwing had laten weerklinken in verband met zijn terugkeer, was het Petrus die vroeg: „Heer, zegt gij deze illustratie tot ons of ook tot allen?” (Luk. 12:41) En het was Petrus die ten behoeve van zichzelf en zijn metgezellen vroeg: „Zie! Wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd, wat zullen wij dan eigenlijk krijgen?” Jezus verzekerde hun dat Jehovah hen inderdaad rijkelijk zou belonen, zowel nu als in de toekomst. — Matth. 19:27; Mark. 10:29, 30.
Door zijn openhartigheid onthulde Petrus ook zijn diepe waardering voor zijn Meester. Nadat Jezus een vijgeboom had vervloekt, was het Petrus die de aandacht vestigde op de doeltreffendheid van Jezus’ vervloeking: „Rabbi, zie! de vijgeboom die gij hebt vervloekt, is verdord” (Mark. 11:21). Toen Jezus zijn apostelen vroeg wie zij geloofden dat hij was, beleed Petrus duidelijk en overtuigd: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Matth. 16:16). En toen Jezus zijn apostelen vroeg of zij hem ook wilden verlaten zoals andere discipelen dit hadden gedaan, was het weer Petrus die zei: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en zijn te weten gekomen dat gij de Heilige Gods zijt” (Joh. 6:68, 69). Al die waardering en loyaliteit van de zijde van Petrus maken hem beslist geliefd bij ons.
WORDT HERHAALDELIJK TERECHTGEWEZEN
Petrus sprak echter ook steeds weer overhaast of onberaden, zodat Jezus het nodig oordeelde hem terecht te wijzen. Nooit protesteerde Petrus bij zulke gelegenheden, maar hij aanvaardde de correctie nederig — ook iets waardoor wij ons aan hem verwant voelen. Toen Jezus zijn apostelen dan ook vertelde wat hem te wachten stond, dat hij veel lijden zou ondergaan, gedood zou worden en op de derde dag uit de doden zou worden opgewekt, nam de het zo goed bedoelende Petrus hem terzijde en zei bestraffend tot hem: „Wees goed voor uzelf, Heer; u zult deze bestemming geenszins hebben.” Ja, hij bedoelde het goed, maar wat vergiste hij zich! Hij vergiste zich dusdanig dat Jezus het nodig achtte tot hem te zeggen: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen” (Matth. 16:21-23). Ook hier geldt weer: hoe vaak zullen wij het niet goed bedoeld hebben, om slechts te ontdekken dat het een misplaatste goedheid was!
Bij een andere gelegenheid vroeg Petrus zich af hoe vaak hij zijn broeder wel moest vergeven. Moest hij wel „tot zevenmaal toe” vergeven? Jezus wees hem terecht: „Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zevenenzeventig maal toe.” Hoe gemakkelijk valt het ons te beseffen hoe Petrus zich gevoeld moet hebben, vooral als iemand die ons na staat herhaaldelijk een overtreding jegens ons begaat! — Matth. 18:21, 22.
Op een keer voelde Jezus dat er kracht uit hem ging, door middel waarvan een vrouw werd genezen dank zij haar geloof. Jezus vroeg dus: „Wie heeft mij aangeraakt?” Petrus’ woorden hielden een terechtwijzing voor Jezus in toen hij zei: „Onderwijzer, de scharen omringen u en dringen dicht op u aan.” Met andere woorden ’Jezus, wat stel je toch een domme vraag!’ Maar Jezus corrigeerde Petrus door in feite te zeggen: ’Ik weet waarover ik het heb!’ Toen maakte de vrouw zich bekend, waarop Jezus tot haar zei: „Dochter, uw geloof heeft u beter gemaakt; ga heen in vrede.” Was Petrus niet net als wij soms, wanneer wij bezwaar maken omdat wij niet op de hoogte zijn van alle feiten? — Luk. 8:43-48
Zo sprak Petrus ook overhaast toen Jezus na het laatste Pascha met zijn apostelen gevierd te hebben, hun voeten begon te wassen. Petrus had Jezus de voeten van enkelen van de anderen zien wassen en afdrogen. Daarom zei hij tot Jezus: „Gij zult mijn voeten stellig nimmer wassen.” In feite moest Jezus hem bij die gelegenheid tweemaal vermanen. Petrus bedoelde het goed, maar hij had het bij het verkeerde eind. — Joh. 13:5-10.
Diezelfde avond uitte Petrus zich nog vaker onberaden. Jezus vertelde zijn apostelen dat zij die nacht allen tot struikelen gebracht zouden worden. Maar Petrus voelde zich zo zeker van zijn loyaliteit jegens zijn Meester, dat hij de gedachte dat hij zijn Meester in de steek zou laten, gewoon niet kon verdragen. Anderen misschien wel, maar hij niet! Toen Jezus eraan toevoegde dat Petrus hem zelfs driemaal zou verloochenen, drukte Petrus zich nog krachtiger uit: „Zelfs al moest ik met u sterven, ik zal u geenszins verloochenen.” — Matth. 26:31-35.
Toch zou Petrus van zijn eigen zwakheid moeten leren. Als hij voor een rechter was gevoerd en deze hem over Jezus had ondervraagd, zou hij de zaak ongetwijfeld voortreffelijk hebben aangepakt. Maar wat er gebeurde was zo onverwacht. Negen van de apostelen waren gevlucht. Alleen Johannes en Petrus waren Jezus gevolgd naar de binnenplaats van de hogepriester, en daar zei een dienstmeisje tegen hem: „Gij waart ook bij Jezus de Galileeër!” Nu beschuldigden op hun beurt ook anderen hem. De omstandigheden, het tijdstip, wie het zeiden, en hoogst waarschijnlijk de manier waarop het werd gezegd, dat alles bij elkaar overrompelde Petrus dusdanig dat hij niet alleen zijn Meester driemaal verloochende, maar zelfs zwoer: „Ik ken de mens niet!” Onmiddellijk daarna kraaide de haan. Het was allemaal precies zo gebeurd als Jezus had voorzegd. En op dat moment, zo vertelt Lukas ons, ’keerde de Heer zich om en keek Petrus aan’. Petrus „ging naar buiten en weende bitter”. Hij probeerde zich niet schoon te praten, zocht geen verontschuldigingen, maar had slechts nederig intens berouw. Allen die wel eens bitter hebben geweend wegens een ernstige overtreding, voelen zich stellig verwant aan Petrus en kunnen zich indenken hoe hij zich op dat moment voelde. — Luk. 22:61, 62; Matth. 26:69-75.
KRACHT GECOMBINEERD MET ZWAKHEID
De beschrijving die de bijbel van Petrus geeft, is beslist boeiende leesstof. Het verslag over hem is een prachtige openbaring van de menselijke aard en van wat Gods geest voor onvolmaakte mensen kan doen. Hoe ernstig Petrus’ overtreding ook was, toch liet hij zich er niet dusdanig door ontmoedigen dat hij alles opgaf. Hij behield zijn nederigheid en zijn liefde voor zijn Meester. Dit blijkt verder uit wat er gebeurde na Jezus’ opstanding en zijn verschijning aan Petrus en enkele anderen op de oever van de Zee van Galiléa. Petrus aanvaardde nederig de terechtwijzing die besloten lag in het feit dat Jezus hem driemaal vroeg of hij hem liefhad en hem daarna gebood: „Voed mijn schaapjes.” — Joh. 21:15-17.
Telkens weer nam Petrus de leiding onder de twaalf. Zo maakte na Jezus’ hemelvaart Petrus de actie gaande om Judas door Matthias te vervangen. Op de dag van het pinksterfeest trad Petrus als zegsman voor de twaalf op en gebruikte daarbij een van de „sleutels van het koninkrijk” die Jezus hem eerder had toevertrouwd. Later maakte hij een verder gebruik van deze sleutels door het goede nieuws aan de eerste onbesneden heidense bekeerlingen, aan Cornelius en zijn huisgezin, te brengen. — Hand. 1:15-26; 2:14-40; 10:1-48; Matth. 16:19.
Wij merken op hoe vrijmoedig Petrus zich uit in verband met een wonder waarbij hij en Johannes een man hadden genezen die vanaf zijn geboorte kreupel was geweest (Hand. 3:12-26). Toen Petrus en Johannes voor de regeerders werden geleid, spraken zij zo vrijuit dat de regeerders zich begonnen te verwonderen. Daarop „herkenden [zij] hen als personen die met Jezus waren geweest” (Hand. 4:13). En herhaaldelijk herinnerden Petrus en zijn metgezellen de regeerders eraan dat zij in de eerste plaats aan God gehoorzaamheid verschuldigd waren. Alleen al in de eerste elf hoofdstukken van het boek Handelingen lezen wij dat Petrus zes toespraken hield. Geen wonder dat Herodes Agrippa I hem liet arresteren en van plan was hem uit de weg te ruimen! Maar God had andere bedoelingen met Petrus en dus zond hij een engel om hem te bevrijden. — Hand. 12:3-17.
Petrus speelde ook een belangrijke rol op de vergadering die door het besturende lichaam van de christelijke gemeente werd belegd om de kwestie van de besnijdenis voor de heidenen te beschouwen (Hand. 15:7-11). Niet lang daarna echter bemerken wij dat hij zich er door mensenvrees — vrees voor bepaalde joodse christenen uit Jeruzalem — toe liet brengen zijn beginselen geweld aan te doen door niet meer met heidense christenen om te gaan. Deze zwakheid was er voor de apostel Paulus aanleiding toe Petrus blijkbaar in het bijzijn van de hele gemeente waar dit was voorgevallen, een scherpe berisping te geven (Gal. 2:11-14). Ook hier valt ons de „menselijkheid” van Petrus op. Allen die eens hebben toegegeven aan mensenvrees, kunnen zich Petrus’ situatie levendig indenken en er getroost voordeel uit trekken.
Tot slot willen wij niet voorbijgaan aan de twee voortreffelijke brieven die Petrus heeft geschreven en die zoveel waardevolle inlichtingen en aanmoedigende vermaningen bevatten, vooral voor allen die lijden ter wille van de rechtvaardigheid. Deze brieven boezemen ons nog meer waardering voor Petrus in. De apostel Petrus was beslist een bijzonder beminnelijk mens, die ondanks zijn zwakheden in grote mate door zijn God en zijn Meester werd gebruikt. Wat een aanmoediging is zijn leven voor allen die zich inspannen om hun Meester na te volgen, net zoals Petrus dit heeft gedaan! — 1 Petr. 2:21.