„De Heer zij met de geest die gij aan de dag legt”
„De Heer zij met de geest die gij aan de dag legt. Zijn onverdiende goedheid zij met ulieden.” — 2 Tim. 4:22.
1, 2. Hoe zou iemands geest gedefinieerd kunnen worden? Gelieve dit met schriftuurlijke voorbeelden te illustreren (Filem. 25).
IEDEREEN heeft een bepaalde geest. Dat wil zeggen, hij heeft een bepaalde gezindheid, neiging of aandrijvende kracht. Het is dan ook niet vreemd dat mensen vaak bekendheid verwerven wegens de aandrijvende kracht voor hetgeen zij zeggen en doen.
2 De Heilige Schrift noemt de hoedanigheden waardoor sommige personen zich tot handelen lieten aanzetten. Jehovah Gods profeet Mozes wordt bijvoorbeeld beschreven als „verreweg de zachtmoedigste van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren” (Num. 12:3). Abigaïl, die uiteindelijk de vrouw van Israëls koning David werd, had „een goed doorzicht”. — 1 Sam. 25:3, 39.
3. (a) Waarom dienen christenen een voortreffelijke geest te hebben? (b) Wat wilde Paulus graag in verband met Timótheüs’ geest?
3 Ware christenen hebben de „nieuwe persoonlijkheid” aangedaan en dienen derhalve een goede geest te hebben. Zij hebben zich per slot van rekening bekleed met zulke aandrijvende krachten als liefde, mededogen, vriendelijkheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Zij kweken de vruchten van Gods geest aan en leggen deze aan de dag — liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing (Gal. 5:22, 23; Ef. 4:20-24; Kol. 3:9-14). Binnen de christelijke gemeente zijn persoonlijke houdingen zeer zeker belangrijk, want toen de apostel Paulus aan zijn medewerker Timótheüs schreef, drukte hij zichzelf als volgt uit: „De Heer zij met de geest die gij aan de dag legt. Zijn onverdiende goedheid zij met ulieden” (2 Tim. 4:22). Paulus wilde graag dat God, door bemiddeling van de Heer Jezus Christus, de aandrijvende kracht die door Timótheüs aan de dag werd gelegd, goedkeurde.
DE „GEEST” VAN EEN GEMEENTE
4. (a) Bezit een gemeente een geest? (b) Wat is in dit verband wenselijk?
4 Net als een persoon een bepaalde geest aan de dag legt, heeft ook een gehele gemeente van Gods volk een bepaalde geest. Naar alle waarschijnlijkheid zal een oplettend persoon de uitwerking van de werkzaamheid van die kracht in hun verstand en hart waarnemen, doordat er misschien een geest van vriendelijkheid en liefde of van rust en vrede of van ijver en enthousiasme wordt voortgebracht. Er zou natuurlijk ook een geest kunnen heersen die een negatieve uitwerking heeft. Wat is het echter een zegen wanneer die geest voortreffelijk is! Het is duidelijk dat de apostel Paulus graag wilde dat de gemeenten zo’n geest aan de dag legden. Aan de gemeente van christenen in de stad Filippi schreef hij: „De onverdiende goedheid van de Heer Jezus Christus zij met de geest die gij aan de dag legt” (Fil. 4:23). De apostel uitte zich in dezelfde trant toen hij aan de christenen in Galatië schreef. — Gal. 6:18.
5. Wat zouden de kenmerken van een uitstekende gemeentegeest kunnen zijn?
5 Bent u een van Jehovah’s Getuigen? Zo ja, wat is dan de geest van de gemeente waarmee u verbonden bent? Deze geest kan uitstekend zijn. De gemeente reageert misschien heel gunstig op raad uit de Schrift. Bovendien kan ze een liefdevolle, hartelijke, medewerkende en gastvrije geest hebben. Degenen die met de gemeente zijn verbonden, zijn misschien werkelijk geestelijk gezind. In dat geval ’is de onverdiende goedheid van de Heer Jezus Christus met de geest die gijlieden aan de dag legt’. — Filem. 25.
DE GEEST VAN DE GEMEENTE BEHOUDEN
6. Wat voor onjuiste toestand werd er in de Korinthische gemeente toegelaten?
6 Hoe belangrijk het is de geest van een gemeente te behouden, werd in het oude Korinthe beklemtoond. De apostel Paulus vernam dat de christenen in die stad seksuele immoraliteit in hun midden toelieten, en nog wel „zulk een hoererij als zelfs onder de natiën niet voorkomt, dat een zekere man een vrouw heeft van zijn vader”. — 1 Kor. 5:1.
7, 8. Waarom was het volgens Paulus noodzakelijk de immorele Korinthiër uit de gemeenschap te sluiten?
7 De opzieners van die gemeente hadden deze persoon niet uitgesloten, maar Paulus spoorde hen ertoe aan ’zo iemand aan Satan over te geven voor de vernietiging van het vlees’. Zij moesten hem uit de christelijke gemeenschap sluiten, waardoor hij in de wereld terechtkwam die door Satan de Duivel wordt geregeerd en waar hem vernietiging wacht (1 Joh. 5:19). Waarom moest er aldus gehandeld worden? Zoals Paulus zei, „opdat de geest behouden moge worden in de dag [van de Heer]”. — 1 Kor. 5:3-5.
8 Deze man moest worden uitgesloten ten einde de „geest”, of de op Gods Woord gebaseerde geestelijke gezindheid van de gemeente, te behouden. Anders zou ’een weinig zuurdeeg het gehele deeg doen gisten’, dat wil zeggen, dan zou een geestelijk verderfelijke invloed de gemeente doordringen en zou Jehovah die gemeente afsnijden. Thans is het net zo belangrijk dat de geest van de gemeente, die op Jehovah’s geïnspireerde Woord gebaseerd is, behouden blijft. — 1 Kor. 5:6.
DE VROEGE CHRISTELIJKE GEMEENTE — EEN MODEL VOOR ONS IN DEZE TIJD
9. Wat voor geest legden de eerste-eeuwse gemeenten in het algemeen aan de dag?
9 Het is waar dat de ouderlingen van de eerste-eeuwse gemeenten in geestelijk opzicht waakzaam moesten blijven, wilde de ’geest behouden blijven’. Er zijn af en toe inderdaad problemen gerezen. Niettemin was de hartelijkheid, liefde en werkelijke wederzijdse bezorgdheid waardoor de geest van de vroege christelijke gemeenten in het algemeen werd gekenmerkt, beslist onovertroffen. Jezus Christus had gezegd: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:35). Een dergelijke liefde werd voortdurend ten toon gespreid. De apostel Johannes noemde zijn medeaanbidder Gajus bijvoorbeeld „de geliefde, die ik waarlijk liefheb”. — 3 Joh. 1.
10. In wat voor verhouding stonden de apostelen tot medegelovigen?
10 De apostelen werkten met hun broeders en zusters in het geloof samen en intimideerden hen niet. Zij vaardigden geen norse bevelen uit. In plaats daarvan deden deze mannen een beroep op het hart van medegelovigen. Zeer terecht werd er naar christelijke metgezellen verwezen als naar „broeders”, „geliefden” en „deelhebbers . . . aan de onverdiende goedheid” (Fil. 1:7; 4:8; 1 Petr. 4:12; 1 Joh. 4:1). Deze liefdevolle houding was gebaseerd op een intense belangstelling voor het geestelijke welzijn van anderen als medeërfgenamen van het leven. — Jak. 2:5; 1 Petr. 3:7.
NEDERIGE, LIEFDEVOLLE OPZIENERS
11. Hoe zou u de houding van de apostel Paulus ten opzichte van zijn geestelijke broeders en zusters beschrijven? (1 Thess. 2:7)
11 De liefde en wederzijdse achting waarvan de eerste-eeuwse gemeenten doortrokken waren, weerspiegelde de innerlijke hoedanigheden van de individuele vroege christenen. Neem bijvoorbeeld de reizende opziener Paulus. Zijn hart had zich „verruimd” ten einde op liefhebbende wijze medegelovigen in Korinthe te omvatten (2 Kor. 6:11-13). Bovendien was zijn hart vervuld van liefde voor zijn geestelijke broeders en zusters overal elders. Geen wonder dat hem dagelijks „de zorg voor alle gemeenten” bestormde! — 2 Kor. 11:28.
12, 13. (a) Met wat voor geest moedigde Paulus christelijke ouderlingen in Efeze aan? (b) Hoe reageerden de ouderlingen van Efeze toen Paulus afscheid van hen nam?
12 Was Paulus arrogant of dominerend, zodat hij over andere aanbidders van Jehovah heerste? Beslist niet! Hij gaf de christelijke ouderlingen in Efeze bijvoorbeeld geen uitbrander of autoritaire bevelen toen hij hen vermaande. Zijn verzoeken aan hen waren gebaseerd op liefde. Deze opzieners wisten dat de apostel de waarheid sprak toen hij zei: „Houdt in gedachten dat ik drie jaar lang, nacht en dag, niet heb opgehouden een ieder van u onder tranen te vermanen” (Hand. 20:18, 19, 31). Wat een oprechte en nederige ouderling! En zijn Heer verwachtte van hem dat hij deze geest ten toon zou spreiden, want Jezus Christus had gezegd: „Gij weet dat de regeerders der natiën over hen heersen en de groten autoriteit over hen oefenen. Zo is het onder u niet; maar wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn.” — Matth. 20:25-27.
13 En denk nu alstublieft eens aan de opzieners van Éfeze zelf. Waren zij koel, uit de hoogte? Beslist niet! Dat is niet het beeld dat in Gods Woord wordt geschetst. Toen Paulus op het punt stond in Miléte afscheid van hen te nemen, gebeurde het volgende: „Hij [knielde] met hen allen neer en bad. Ja, er barstte heel wat geween onder hen allen uit en zij vielen Paulus om de hals en kusten hem teder, want zij waren vooral bedroefd over het woord dat hij had gesproken, dat zij zijn gezicht niet meer zouden zien” (Hand. 20:36-38). Alleen liefdevolle en nederige personen zullen zich zo gedragen. Er kon beslist gezegd worden dat ’de Heer met de geest was die zij aan de dag legden’.
DE GEEST DIE ANDEREN AAN DE DAG LEGDEN
14. Welke speciale eigenschap legde Lydia aan de dag?
14 Hoe staat het echter met anderen die met de vroege christelijke gemeente verbonden waren? De voortreffelijke geest die velen van hen volgens de Schrift aan de dag legden, verschaft een uitstekend voorbeeld voor christenen in deze tijd. Tot de eerste personen die het christendom in Europa aanvaardden, behoorden bijvoorbeeld Lydia en haar huisgezin, die in Filippi woonden. Lydia aanvaardde het goede nieuws dat door Paulus werd gepredikt, werd gedoopt en spreidde onmiddellijk gastvrije hoedanigheden ten toon. „Indien gijlieden van oordeel zijt dat ik getrouw ben aan Jehovah”, zo zei ze, „komt dan in mijn huis en blijft er.” Paulus’ reisgezel Lukas schreef zelfs: „Zij dwong ons er gewoon toe” (Hand. 16:11-15). Het was misschien op zijn minst ten dele aan Lydia’s gastvrijheid te danken dat de apostel later aan de christenen in Filippi schreef: „Telkens wanneer ik aan u denk, dank ik mijn God altijd . . . wegens de bijdrage die gij van de eerste dag af tot dit ogenblik toe aan het goede nieuws hebt geschonken” (Fil. 1:3-5). Ja, ’de Heer was met de geest die’ door deze Filippenzen, met inbegrip van de getrouwe Lydia, ’aan de dag werd gelegd’.
15-17. (a) Als gevolg waarvan konden Aquila en Priskilla ’de weg van God juister uitleggen’ aan Apollos? (b) Hoe kan er gezegd worden dat de Heer met de geest was die door Aquila en Priskilla aan de dag werd gelegd?
15 De jood Aquila en zijn vrouw Priskilla bezaten ook een goede geest. Nadat zij als gevolg van het bevel van keizer Claudius tegen de joden (in 50 G.T.) uit Rome waren verbannen, werden zij inwoners van Korinthe. Enige maanden later arriveerde de apostel Paulus daar en werd hij in hun huis opgenomen. Alle drie werkten zelfs samen om tenten te maken. Ongetwijfeld hebben Aquila en Priskilla de apostel ook geholpen om de nieuwe gemeente in Korinthe op te bouwen. — Hand. 18:1-11.
16 Toen Paulus in 52 G.T. per boot naar Syrië ging, vergezelden Aquila en Priskilla hem tot Efeze. Daar opende dit echtpaar hun huis als vergaderplaats voor de gemeente. In Efeze hadden Aquila en Priskilla ook het voorrecht ’de weg van God juister uit te leggen’ aan Apollos (Hand. 18:18-26; 1 Kor. 16:8, 19). Zij konden dit onderricht geven omdat zij Gods Woord en wil zo goed begrepen.
17 Tegen de tijd dat de apostel Paulus omstreeks 56 G.T. naar de christenen in Rome schreef, waren Aquila en Priskilla naar Rome teruggekeerd. Daar hadden zij hun huis opnieuw voor christelijke bijeenkomsten opengesteld. Paulus begroette hen als zijn „medewerkers in Christus Jezus, die voor mijn ziel hun eigen hals hebben gewaagd, jegens wie niet alleen ik dankbaar ben, maar ook alle gemeenten der natiën” (Rom. 16:3-5). Te eniger tijd hadden Aquila en Priskilla hun leven voor Paulus in de waagschaal gesteld. Kort voordat Paulus omstreeks 65 G.T. het martelaarschap onderging, zond hij via Timótheüs groeten naar dit fijne echtpaar, dat toen in Efeze woonde. Aquila en Priskilla waren tegen die tijd reeds jaren achtereen christenen en ’de Heer was’ nog steeds ’met de geest die zij aan de dag legden’. — 1 Tim. 1:3; 2 Tim. 4:19, 22.
18. Wat voor soort van persoon was de apostel Johannes’ vriend Gajus?
18 Tegen het eind van de eerste eeuw G.T. adresseerde de bejaarde apostel Johannes zijn derde door God geïnspireerde brief aan een medegelovige die Gajus heette. De apostel had deze fijne christelijke man lief. Gajus ’wandelde in de waarheid’ en anderen hadden ’ten overstaan van de gemeente van zijn liefde getuigenis afgelegd’. Johannes wist dat Gajus een gastvrije en liefdevolle man was. — 3 Joh. 1-8.
19. Waarom moeten wij zeggen dat de Heer niet met de geest was die Diótrefes aan de dag legde?
19 Welk een tegenstelling bestond er echter tussen Gajus en een zekere Diótrefes! Johannes zei: „Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven, maar Diótrefes, die graag de eerste plaats onder hen heeft, ontvangt niets van ons met achting. Daarom zal ik, als ik kom, zijn werken in herinnering brengen, die hij blijft doen, met boosaardige woorden over ons snaterend. En met deze dingen nog niet tevreden, ontvangt hij ook zelf de broeders niet met achting, en degenen die hen willen ontvangen, tracht hij dit te verhinderen en uit de gemeente te werpen” (3 Joh. 9, 10). De Heer was beslist niet met de geest die Diótrefes aan de dag legde.
20. Uit veel van wat voor soort van personen bestonden de vroege christelijke gemeenten?
20 Hier en daar kon iemand als Diótrefes op het toneel verschijnen. De gemeenten van die tijd bestonden echter uit vele getrouwe, geestelijk sterke christenen. Ja, er waren liefdevolle, gastvrije personen, zoals Lydia en Gajus. Er waren personen zoals Aquila en Priskilla, die een uitstekend geestelijk begrip hadden en bereid waren hun huis voor gemeentevergaderingen open te stellen. Er bestaat geen twijfel over dat ’de Heer met de geest was die zulke personen aan de dag legden’. Welke persoon die God thans liefheeft, zou niet zoals zij willen zijn?
OPBOUWENDE MEDEAANBIDDERS
21, 22. (a) Waarom dienen christelijke ouderlingen in deze tijd veel belangstelling te hebben voor de geest van de gemeente waarmee zij dienst verrichten? (b) Welke vragen zou een opziener zichzelf kunnen stellen met betrekking tot de gemeente die hij dient?
21 Zoals reeds eerder is opgemerkt, toonde de apostel Paulus zich bezorgd voor de geest van de gemeente te Korinthe. Bovendien gaf hij uiting aan de hoop dat ’de Heer Jezus Christus met de geest zou zijn’ die gemeenten en afzonderlijke personen ’aan de dag legden’ (1 Kor. 5:1-5; Gal. 6:18; Fil. 4:23; 2 Tim. 4:22; Filem. 25). Ook de verheerlijkte Jezus Christus was bezorgd over de geest die door de zeven gemeenten die in Openbaring worden genoemd, aan de dag werd gelegd (Openb. hfdst. 2, 3). Christelijke ouderlingen in deze tijd dienen derhalve een grote belangstelling te hebben voor de geest die door de gemeente waarmee zij samenwerken, aan de dag gelegd wordt.
22 Als een man die door heilige geest is aangesteld om ’de kudde Gods te weiden’, dient een opziener te weten hoe die kudde eruitziet (1 Petr. 5:2; Hand. 20:28; vergelijk Spreuken 27:23). Hij zou zich terecht kunnen afvragen: Zijn de broeders en zusters in de gemeente werkelijk gelukkig? (Ps. 128:1) Blijkt uit hun gezicht dat zij Jehovah met „vreugde des harten” dienen? (Deut. 28:45-47) Bezoeken zij geregeld christelijke vergaderingen? (Hebr. 10:24, 25) Maken zij thuis een persoonlijke studie van de bijbel? (Joz. 1:7, 8) Zijn deze medegelovigen werkelijk „gezond in geloof”? (Tit. 2:2) Hebben zij een levendige belangstelling voor geestelijke dingen? (Ps. 27:4) Is het duidelijk dat zij hun verhouding tot Jehovah God naar waarde schatten en er werkelijk naar verlangen hem te loven? — Ps. 9:1, 2.
23. Wat moeten ouderlingen doen, willen zij ’het woord prediken’?
23 Een eerlijke beoordeling kan aan het licht brengen dat de gemeente een grotere geestelijke gezindheid moet ontwikkelen. Met het oog hierop verricht het openbare podium vaak goede diensten. De opziener Timótheüs kreeg met sommige personen in de gemeente te maken die ’streden over woorden’ en die de waarheid „niet gunstig gezind” waren (2 Tim. 2:14, 23-25). Als gevolg van hun aanwezigheid zou de gemeente een „moeilijke tijd” meemaken. Timótheüs moest derhalve ’het woord prediken’ — geen menselijke wijsheid, maar het onvervalste „woord” van God (2 Tim. 4:1, 2; vergelijk 1 Korinthiërs 2:1-5). Met het oog op het geestelijke welzijn van de gemeenten in deze tijd moeten ouderlingen eveneens ’het woord prediken’ en hun opmerkingen op de bijbel baseren, of zij nu vanaf het openbare podium spreken of een persoonlijk gesprek voeren
24, 25. (a) Met welk doel kunnen ouderlingen medegelovigen thuis opzoeken? (b) Bezitten ouderlingen schriftuurlijke redenen om ten behoeve van andere aanbidders van Jehovah te bidden?
24 Ouderlingen kunnen hun medegelovigen ook opbouwen door hen thuis op te zoeken. Jezus Christus deed dit, waarbij hij trachtte de mensen in geestelijk opzicht te helpen (Luk. 7:36-50; 19:1-27). Evenzo wilde de apostel Johannes Gajus en anderen opzoeken ten einde geestelijke aangelegenheden van aangezicht tot aangezicht met hen te bespreken. — 2 Joh. 1, 12; 3 Joh. 1, 13, 14.
25 Aangespoord door christelijke liefde kunnen hedendaagse ouderlingen medegelovigen thuis opzoeken. Dit wordt niet gedaan om controle op hen uit te oefenen, maar om geestelijke hulp en aanmoediging te bieden. Bovendien doen opzieners er goed aan hun christelijke broeders en zusters in hun gebeden te gedenken. Het is interessant dat de profeet Samuël tot de Israëlieten zei: „Het is ondenkbaar van mijn zijde dat ik tegen Jehovah zou zondigen door op te houden ten behoeve van u te bidden” (1 Sam. 12:20, 23). De apostel Paulus heeft eveneens een voortreffelijk voorbeeld voor opzieners gegeven door ten behoeve van medeaanbidders van Jehovah te bidden. — 1 Thess. 1:1, 2; 2 Tim. 1:1-4; Filem. 4.
26. Wat moet iemand doen, wil de Heer met zijn geest zijn?
26 Er zal in een gemeente van Gods volk een goede, vreugdevolle geest bestaan als zij voor elkaar bidden. Ook zal er een goede geest heersen als christelijke opzieners de „kudde” liefdevol weiden (Fil. 2:19, 20; 1 Petr. 5:1-4). Het is inderdaad mogelijk dat ’de Heer met de geest is die u aan de dag legt’, maar dit houdt wel in dat u van uw zijde iets heel specifieks doet. U zult Gods Woord goed moeten kennen om Jehovah volledig te kunnen behagen.