Liefde, de „volmaakte band van eenheid”
„Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — KOLOSSENZEN 3:14.
1. Waarom vormt het gebod in Kolossenzen 3:14 thans een uitdaging?
TE MIDDEN van een met haat vervulde, verdeelde wereld vormt het in Kolossenzen 3:14 opgetekende gebod dat Jehovah’s Getuigen in deze tijd uit Gods geschreven Woord ontvangen beslist een uitdaging. Het schijnt bijna onmogelijk te zijn ernaar te leven, want het in Gods Woord opgetekende voorschrift luidt: „Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” Toch wordt er tot eer van Jehovah in overeenstemming met dat geïnspireerde gebod gehandeld.
2. Wat blijkt de verenigende band te zijn die de sekten van de christenheid samenbindt, en waarvan wordt de christenheid als gevolg hiervan een deel?
2 Het is onmiskenbaar duidelijk dat liefde, als een volmaakte band van eenheid, niet in de christenheid bestaat, want de christenheid is verdeeld in honderden tegenstrijdige religieuze sekten en richtingen met verschillende religieuze geloofsovertuigingen en praktijken. Opmerkelijk genoeg schijnt datgene wat de kerkstelsels van de christenheid als een verenigende band schijnt samen te binden, gevormd te worden door hun haatgevoelens en tegenstand tegen de christelijke gemeente van Jehovah’s opgedragen, gedoopte volk, zijn getuigen in deze tijd (Jes. 43:10, 12). Door een dergelijke haat en tegenstand aan de dag te leggen, maken de religieuze organisaties van de christenheid zich tot een integrerend deel van de wereld die onder de opperheerschappij staat van Satan de Duivel, „de god van deze wereld” (2 Kor. 4:4, Willibrordvertaling). Dit alles is door de Stichter van het christendom voorzegd en is nauwkeurig in vervulling gegaan. Toen Jezus na het vertrek van de verraderlijke Judas Iskáriot zijn laatste toespraak tot zijn getrouwe apostelen hield, zei hij: „Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt. Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.” — Joh. 15:17-19.
3. Welke vraag rijst er met betrekking tot het doelwit van de haat van de wereld?
3 Gezien Jezus’ woorden rijst logischerwijs de vraag: Welke religieuze groepering wordt thans door de wereld — de christenheid niet uitgezonderd — gehaat en met vijandschap bezien? Elke eerlijke onderzoeker zal door de menselijke geschiedenis, vooral sinds de Eerste Wereldoorlog, worden geholpen deze groepering op onmiskenbare wijze te identificeren.
4. Op wie is Paulus’ gebod in Kolossenzen 3:14 van toepassing, en wie is hun gemeenschappelijke geestelijke Vader?
4 Uit de beginwoorden van de brief van de apostel Paulus aan de Kolossenzen maken Jehovah’s Getuigen in deze tijd op dat zijn gebod in hoofdstuk 3:14, „bekleedt u . . . met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid”, rechtstreeks op hen van toepassing is. Wij lezen: „Paulus, door Gods wil een apostel van Christus Jezus, en Timótheüs, onze broeder, aan de heiligen en getrouwe broeders in eendracht met Christus te Kolosse: Moogt gij onverdiende goedheid en vrede hebben van God, onze Vader” (Kol. 1:1, 2). Welnu, wie was de gemeenschappelijke hemelse Vader van die eerste-eeuwse christenen in de stad Kolosse, in Klein-Azië? Het was de Vader van hun geestelijke Leider, Jezus Christus, en zijn Vader is de God die „de Allerhoogste [is] over heel de aarde” en „wiens naam Jehovah is”. — Ps. 83:18.
5. Van wie moeten degenen tot wie Paulus zijn brief richt, derhalve aanbidders zijn, en hoe werd dit door Jezus en de apostel Johannes geïllustreerd?
5 Ah, degenen tot wie Paulus zijn brief richt, moeten dus aanbidders zijn van Jehovah God, evenals Jezus Christus zelf dit is! Op de berg der verzoeking weigerde Jezus in te gaan op het aanbod van de Duivel, die hem de gehele wereld aanbood als Jezus zich slechts voor hem neerboog en hem aanbad. Jezus zond de Verleider onmiddellijk weg en citeerde het geïnspireerde gebod: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten” (Matth. 4:8-11; Luk. 4:8; Deut. 6:4, 5, 13). In navolging van Jezus moeten zijn discipelen dezelfde God aanbidden die hijzelf altijd aanbeden heeft, Jehovah (Joh. 20:17). In overeenstemming hiermee maakte de engel die de Openbaring aan Johannes doorgaf, er bezwaar tegen dat de apostel in aanbidding voor hem neerviel. Hij zei: „Aanbid God; want het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert.” — Openb. 19:10; 1:1.
6. Na welke handelwijze van de christenheid werd het gebod in Openbaring 18:4, 5 dringender, en wie hebben overeenkomstig dat gebod gehandeld, en met welk resultaat?
6 Na het godonterende bericht dat Babylon de Grote gedurende de Eerste Wereldoorlog voor zichzelf heeft opgebouwd, werd het goddelijke gebod dat in Openbaring 18:4, 5 staat opgetekend, dringender dan toen het in de Engelse uitgave van december 1880 van De Wachttoren werd herhaald, of dringender dan op welk vroegere tijdstip maar ook. Dit gebod luidt namelijk: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.”a In gehoorzaamheid aan dat gebod verlieten degenen die het „volk” van Jehovah God wilden zijn, Babylon de Grote en stroomden zij ten behoeve van christelijke eenheid bijeen om de liefde te ontwikkelen die een „volmaakte band van eenheid is”. Zij namen ernstig ter harte wat de apostel in 1 Korinthiërs 14:33 had gezegd: „God is geen God van wanorde, maar van vrede.” Wanneer wij dan ook naar de bijna 45.000 gemeenten van de getuigen van Jehovah in deze tijd kijken, worden wij ertoe aangezet de woorden van Psalm 133 te uiten:
„Zie! Hoe goed en hoe aangenaam is het als broeders in eenheid te zamen wonen! Het is als de goede olie op het hoofd, die afvloeit op de baard, Aärons baard, die afvloeit op de boord van zijn klederen. Het is als de dauw van Hermon, die neerdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebood Jehovah de zegen te zijn, ja, leven tot onbepaalde tijd.” — Ps. 133:1-3.
7. Op wie in deze tijd rust de verplichting deze eenheid te bewaren, en met welk doel heeft God zijn getuigen dwars door de Eerste Wereldoorlog heen bewaard?
7 Evenals in het geval van de gemeente te Kolosse, gedurende de eerste eeuw van onze zogenaamde christelijke tijdrekening, rust op de hedendaagse getuigen van Jehovah de verplichting deze bewonderenswaardige eenheid waardoor hun organisatie wordt gekenmerkt, te midden van deze verdeelde wereld te bewaren. Dit is speciaal het geval sinds het einde van „de bestemde tijden der natiën” in dat door oorlog geteisterde jaar 1914! (Luk. 21:24) De Eerste Wereldoorlog vormde een bedreiging voor niets minder dan het bestaan van Jehovah’s Getuigen als een werkelijk christelijke organisatie. Maar ter wille van de prediking van ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën’ heeft de Almachtige God niet toegelaten dat de gecombineerde vijanden in de christenheid en het heidendom al zijn gezalfde getuigen van de oppervlakte der aarde zouden wegvagen (Matth. 24:14; Mark. 13:10). In het eerste naoorlogse jaar 1919 G.T. bevrijdde Jehovah God hen van de hun opgelegde beperkingen en zond hij hen uit om onder alle natiën het predikingswerk te verrichten.
8. Hoe is Satan, aangezien hij er niet in is geslaagd deze christelijke eenheid door middelen van buitenaf te verbreken, te werk gegaan in een poging dit tot stand te brengen?
8 Satan de Duivel is er niet in geslaagd Jehovah’s Getuigen te vernietigen door welke middelen en werktuigen maar ook die van buitenaf werkzaam zijn, en daarom heeft hij sindsdien getracht hun verenigde structuur op een listige manier te verbreken door van binnenuit, uit de organisatie zelf, vernietigende krachten werkzaam te doen zijn. In Openbaring 12:17 werd in dit verband voorzegd: „En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.”
De persoonlijkheid waar wij ons om moeten bekommeren
9. Voor welke besmetting moeten Jehovah’s Getuigen op hun hoede zijn, en wat heeft Psalm 91 hierover te zeggen?
9 De haatdragendheid waarmee de goddeloze wereld is besmet, verbreidt zich snel, zoals Jezus Christus zelf in zijn profetie over „het besluit van het samenstel van dingen” heeft voorzegd met de woorden: „En vele valse profeten zullen opstaan en velen misleiden; en wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden” (Matth. 24:3, 11-13). De geest van haat is zeer besmettelijk, en daarom moeten zelfs de leden van de zichtbare organisatie van Jehovah God op hun hoede zijn dat zij er niet door worden besmet. Hoe wij dit kunnen doen, geeft de geïnspireerde psalmist te kennen met de woorden: „Al wie in de schuilplaats van de Allerhoogste woont, zal zich overnachting verschaffen onder de schaduw zelf van de Almachtige. Ik wil tot Jehovah zeggen: ’Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen.’ Gij zult niet bevreesd zijn voor iets angstwekkends in de nacht noch voor de pijl die vliegt op de dag, noch voor de pestilentie die rondwaart in het donker, noch voor het verderf dat een gewelddadige plundering aanricht op de middag. Duizend zullen er zelfs aan uw zijde vallen en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken. Slechts met uw ogen zult gij toekijken en de vergelding zelf aan de goddelozen zien.” — Ps. 91:1, 2, 5-8.
10. Hoe zullen wij het vermijden een persoonlijkheid te hebben waardoor wij er als de mensen van de wereld uitzien, en hoe beziet God ons, in tegenstelling tot de wijze waarop hij de dode wereld beziet?
10 Wij ontvangen de verzekering van goddelijke bescherming, maar wij moeten ons aan de vastgestelde voorwaarden houden die eraan verbonden zijn. Wanneer wij de in geestelijk opzicht doodaanbrengende vertrouwelijke omgang met de zieke wereld vermijden, zullen wij ons niet met de persoonlijkheid bekleden waardoor wij er als de mensen van de wereld zouden gaan uitzien. Wij zullen ons niet met de haatdragendheid van de wereld bekleden. Lijnrecht tegenover haat staat liefde, liefde voor Jehovah, voor zijn Christus en voor onze christelijke broeders en zusters. Volgens de geïnspireerde apostel Paulus moeten wij ons als discipelen van Jezus Christus bekleden met de persoonlijkheid waardoor deze eigenschap ten toon wordt gespreid. Wanneer wij dit doen en een „liefde vrij van huichelarij” aan de dag leggen, zullen wij ons in de ogen van anderen als Gods dienaren aanbevelen (2 Kor. 6:4-10). Deze liefde vindt haar oorsprong bij God, en die liefde te bezitten, betekent dat wij in een goede verhouding tot hem zijn gekomen doordat wij de wereld de rug hebben toegekeerd en er niet langer met hart en ziel in harmonie mee zijn. God beziet de wereld als dood en beschouwt ook degenen die er een deel van zijn als dood; zij leven beslist niet in zijn ogen. Wij, als opgedragen, gedoopte discipelen van Jezus Christus, leven wel in Gods ogen; ja, wij leven als een deel van Zijn organisatie, waarin liefde heerst. In 1 Johannes 3:14 wordt dan ook zonder overdrijving tot ons gezegd: „Wij weten dat wij zijn overgegaan van de dood tot het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood.”
11. In welke broederschap leidt liefde ons binnen?
11 Wij zien aldus dat liefde ons binnenleidt in een broederschap waarin Jezus Christus, de Zoon van God, onze oudste broer is. Deze christelijke eigenschap is een kledingstuk door middel waarvan wij te kennen moeten geven of ten toon moeten spreiden wat wij in werkelijkheid, zonder huichelarij, zijn. Ze vormt het bekronende kenmerk dat wij volgens Gods Woord moeten aankweken en beoefenen.
12. Welke dingen moet iemand doen om zover te komen dat hij de ware soort van liefde aan de dag legt, en moeten de aldus verworven hoedanigheden daarna achterwege worden gelaten?
12 Het is begrijpelijk dat een gehoorzame discipel bepaalde dingen moet doen om zover te komen dat hij de ware soort van liefde aan de dag legt. In 2 Petrus 1:5-8 wordt tot degenen voor wie de glorierijke prijs van de goddelijke natuur in de hemel is weggelegd, gezegd: „Ja, juist om deze reden moet gij, doordat gij als weerklank van uw zijde ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, bij uw geloof deugd voegen, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde. Want indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn, zullen ze u beletten hetzij inactief of onvruchtbaar te zijn met betrekking tot de nauwkeurige kennis van onze Heer Jezus Christus.” De verschillende hoedanigheden die toegevoegd moeten worden, moeten niet achterwege worden gelaten nadat de bekronende eigenschap liefde is bereikt. Neen, geloof, deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding en broederlijke genegenheid moeten als integrerende delen van onze volledig uitgebalanceerde persoonlijkheid blijven bestaan. Ze moeten te zamen met liefde overvloedig zijn. In dat geval zullen degenen die zulke blijvende persoonlijkheidskenmerken bezitten, op Gods bestemde tijd de prijs uit Gods handen ontvangen.
13. Hoe weidt Paulus, in Kolossenzen 3:12-14, over nog andere hoedanigheden uit?
13 Er zijn nog meer hoedanigheden die wij terecht moeten beschouwen als een verdere uitbreiding van de dingen die wij met betrekking tot onszelf moeten doen ten einde een passende beloning te ontvangen. De apostel Paulus zegt dat wij ons met deze hoedanigheden moeten bekleden als een uiting van onze persoonlijkheid en hij noemt ze voordat hij uiteenzet wat de volmaakte band van eenheid is: „Bekleedt u . . . als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah u vrijelijk vergeven heeft, doet ook gij evenzo. Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — Kol. 3:12-14.
Een tegenstelling met degenen die niet verenigd zijn
14. Wat voor personen waren de leden van de christelijke gemeente voordat zij in overeenstemming met de instructies van de apostelen handelden?
14 Die instructies van de apostelen geven te kennen wat voor personen de leden van de christelijke gemeente dienen te zijn. Voorheen hebben zij deel uitgemaakt van de liefdeloze, goddeloze wereld met al haar duivelse hoedanigheden. Wat voor soort van personen waren zij toen derhalve? In 1 Korinthiërs 6:9-11 zet de apostel Paulus dit uiteen met de woorden: „Wat! Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven . . . zullen Gods koninkrijk beërven. Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God.”
15. Waarom bezitten wereldse mensen niet de „band van eenheid” die ondanks alles blijft bestaan?
15 Het zou voor wereldse mensen die aan bovengenoemde beschrijving voldoen, moeilijk zijn iets onzelfzuchtigs en zuivers te hebben dat voor hen als een onverbrekelijke, volmaakte band zou kunnen dienen. Neen, zij hebben geen „volmaakte band van eenheid”. Daarom hangt de mensenmaatschappij in de oude wereld buiten als los zand aan elkaar. Een tijdlang kunnen zaken van gemeenschappelijk eigen belang de mensen bijeenhouden. Maar wanneer deze aangelegenheden van gemeenschappelijk eigenbelang na verloop van tijd worden weggenomen, verliezen wereldlingen de belangstelling voor elkaar. De banden die hen bijeenhouden, worden ontbonden. En uiteindelijk verdragen zij elkaar slechts als onvermijdelijke medemensen in een gemeenschap.
16. Waartoe vervallen wereldse personen wanneer zaken die hen tijdelijk hebben verenigd, wegvallen, en hoe komt dit?
16 Nationalisme! Patriottisme! Religieus sektarisme! Racisme! Wanneer zulke emotioneel geladen zaken tot koortshitte worden opgezweept, zullen ze de betrokken personen met een zeker plichtsgevoel vervullen. Maar mensen blijven uiteindelijk dezelfde personen bij wie het eigenbelang op de eerste plaats komt. Wanneer zij dus hun plicht hebben gedaan en vrij zijn om overeenkomstig hun persoonlijke sympathieën en antipathieën te handelen, zullen zij verraden dat zij dezelfde personen zijn als vroeger, die hun eigen belangen dienen. Hoewel personen die overeenkomstig deze wereld zijn gevormd misschien wegens in het oog springende wereldse diensten of wegens onwankelbare toewijding aan een wereldse zaak, hemelhoog worden geprezen en waardig worden verklaard hemelse eerbewijzen en verheerlijking te ontvangen, kunnen zij niet volgens de bijbelse maatstaven waardig worden gerekend voor een plaats in het hemelse koninkrijk van Jehovah God, ten einde daarin met Christus te regeren.
17. Wat verlangt Gods koninkrijk van de zijde van degenen die dit koninkrijk eerst zoeken, en wat zal hen hierbij helpen?
17 Gods koninkrijk heeft geen deelgenootschap met deze wereld en degenen die haar liefhebben. Met het oog op het feit dat de wereld onder Satan volledig gefaald heeft haar aanhangers te verenigen, verlangt Gods koninkrijk onder Christus van de opgedragen, gedoopte christenen die eerst dit koninkrijk zoeken, dat zij verenigd handelen en dienst verrichten. Dit koninkrijk is het produkt van Gods liefde. De hele geest van die hemelse regering is liefde, bovenal liefde voor God, maar ook haat jegens zijn voornaamste vijand, Satan, en de wereld waarvan hij „de god” is. Ondanks alle verdeeldheid veroorzakende krachtsinspanningen van de zijde van Satan blijft deze liefde, die van Jehovah God, de hemelse Vader, uitgaat, voor allen die aan zijn zichtbare aardse organisatie vasthouden, ja, voor geheel Gods familie in hemel en op aarde, als de „volmaakte band van eenheid” functioneren.
[Voetnoten]
a Op bladzijde 6 bevatte deze uitgave een artikel getiteld „Babylon de Grote”.
Weet u dit nog?
□ Hoe zijn ware christenen met elkaar verenigd, in tegenstelling tot de christenheid?
□ Hoe tracht Satan onze christelijke eenheid te verbreken?
□ Hoe kunnen wij ons ondanks de haatdragendheid van de wereld ’met liefde bekleden’?
□ Hoe kan liefde ons sterker bijeenhouden dan de verenigende banden in de wereld?
[Illustraties op blz. 11]
Christenen maken deel uit van een liefdevolle broederschap waarin Jezus Christus de oudste broer is