-
Hoe zijn Jehovah’s getuigen anders?De Wachttoren 1975 | 15 april
-
-
„Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.” — Matth. 7:22, 23.
Hoewel Jehovah’s getuigen geen deel van de wereld zijn, zijn zij op liefdevolle wijze bezorgd voor hun medemensen. Zij worden door een gevoel van dringendheid bewogen wanneer zij tot de mensen spreken, want zij bezien de korte tijd die dit samenstel van dingen nog rest, als een tijd waarin Jehovah geduld oefent, en zij weten dat hij niet wil dat er iemand sterft (2 Petr. 3:9, 15; Ezech. 33:11). Daarom sporen zij de mensen ertoe aan de bijbel te bestuderen en alle mogelijke moeite te doen om zonder uitstel hun leven in harmonie te brengen met de bijbelse beginselen. — Zef. 2:3.
Indien u in deze moeilijke en gevaarlijke tijd bezorgd bent voor uw gezin, bestudeer dan in uw eigen huis de bijbel met een van Jehovah’s getuigen; bezoek de vergaderingen in hun Koninkrijkszaal. Op deze wijze zult u niet alleen veiligheid vinden; u zult ook thans een gelukkiger, vrediger en zinvoller leven leiden, met het vooruitzicht in de toekomst eeuwig onder Gods koninkrijk te leven. — 1 Tim. 4:8.
-
-
Ware christenen kunnen geen lafaards zijnDe Wachttoren 1975 | 15 april
-
-
Ware christenen kunnen geen lafaards zijn
ER IS moed voor nodig om een ware christen te zijn, aangezien men bereid moet zijn gevaren, moeilijkheden, tegenstand en, ja, zelfs de dood onder de ogen te zien. De ware discipelen van Jezus Christus kunnen niet verwachten een betere behandeling dan die van hun Heer te ontvangen. Jezus zelf heeft hierover gezegd: „Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen.” — Joh. 15:20.
Hoewel Jezus werd vervolgd, bestond hier geen gerechtvaardigde reden voor. Hij betoonde zich actief bezorgd voor het welzijn van anderen. Hij was mededogend, vriendelijk en liefdevol (Matth. 8:2, 3; 11:28-30; Mark. 8:2). Onvermoeibaar spande hij zich in, terwijl hij het vaak zonder voedsel en de nodige rust stelde om onvolmaakte mensen van hun kwalen te genezen en hun geestelijke troost en aanmoediging te schenken (Matth. 14:13, 14; Mark. 6:31-34). Hoewel hij werd gesmaad, heeft hij nooit iemand beschimpt. Zijn levensverslag was smetteloos, vrij van zonde. — 1 Petr. 2:22, 23.
Toch werd Jezus Christus een voorwerp van intense vijandschap. Hij werd er op kwaadaardige wijze van beschuldigd een dronkaard en een veelvraat te zijn, een overtreder van Gods wet en zelfs iemand die door de demonen was bezeten (Luk. 7:34; Joh. 5:18; 8:48). Hij werd zeer onwaardig behandeld, want hij werd bespuwd, in het gezicht geslagen en gestompt, gegeseld en ten slotte aan een paal genageld ten einde als een godslasteraar in openbare schande te sterven. — Matth. 26:65-67; Joh. 18:22; 19:1, 17, 18.
Jezus had er geweldig veel moed voor nodig om dit alles te verduren. Hij had het kunnen vermijden zich tot een voorwerp van vijandschap te maken door eenvoudig een goed leven te leiden als een timmerman in Nazareth. Hij verklaarde echter moedig de waarheid, terwijl hij religieuze leugens aan de kaak stelde en aantoonde hoe verkeerd het is uitsluitend voor persoonlijke belangen te leven. Dit bracht de haat van de wereld over hem, want degenen die er de voorkeur aan gaven een leven te leiden dat in strijd is met Gods wil, wensten niet als goddeloos aan de kaak gesteld te worden. Het kwetste hun gevoelens aan de kaak gesteld te worden als personen die niet zo „rechtvaardig” waren als velen van hen beweerden te zijn. — Joh. 3:19, 20.
Van discipelen van Jezus Christus wordt verlangd dat zij doen wat hij heeft gedaan. Zij moeten niet alleen een leven leiden dat met Gods wil in overeenstemming is, maar zij moeten zich er actief mee bezighouden anderen te helpen hetzelfde te doen (Matth. 28:19, 20). Vooral deze activiteit brengt hen rechtstreeks in conflict met degenen die er de voorkeur aan geven hun eigen goddeloze wegen te volgen. Dezen reageren
-