Hoop gebaseerd op het zich ontvouwende voornemen van God
„Hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast.” — Hebr. 6:19.
1. Hoe hebben enkele wereldwijze mensen zich met betrekking tot hoop uitgelaten?
DE WERELDWIJZE Grieken uit de oudheid spraken kleinerend over hoop. Zij gingen van het standpunt uit dat aangezien het noodlot niet kan worden veranderd, hoop een illusie is. Een van hen noemde hoop zelfs „’s mensen vloek”. Een Engelse schrijver in een meer recente tijd zei: „Hoop is erger nog dan de bitterheid van de dood.” En de atheïstische Duitse filosoof Nietzsche schreef: „Hoop is van alle kwade dingen het ergste kwaad, want ze doet de kwelling van de mens langer duren.”
2. Wat heeft men in recente tijd over de medische waarde van hoop geleerd?
2 Sindsdien zijn andere mensen echter tot geheel afwijkende conclusies omtrent hoop gekomen. Een vermaarde onderzoeker op het gebied van de psychosomatische geneeskunde ontdekte dat mensen die hoop bezaten, veel beter in staat waren toestanden van druk te trotseren. Een andere arts noemde hoop de enige verklaring voor genezingen van talrijke kwalen welke doktoren voor een raadsel plaatsten. En een van Amerika’s toonaangevende autoriteiten op het gebied van geestesziekten wijdt in een leerboek vele bladzijden aan een beschouwing van de medische kracht van hoop.
3. (a) Hoe heeft Jehovah kennis genomen van onze behoefte aan hoop? (b) Hoe zou dit geïllustreerd kunnen worden?
3 Onze Schepper, Jehovah God, weet nog beter hoezeer de mens hoop nodig heeft, vooral aangezien zijn geestelijke welzijn hiermee is gemoeid (Ps. 103:14). In zijn liefderijke goedheid heeft hij ervoor gezorgd dat er in deze belangrijke noodzaak werd voorzien. Niet alleen heeft hij hoopvolle beloften uitgesproken, maar hij heeft herhaaldelijk aanwijzingen gegeven dat deze beloften ook vervuld zouden worden. Aldus heeft hij een steeds sterkere basis voor hoop verschaft. Dit zou vergeleken kunnen worden met wat een vader zou kunnen doen wanneer hij zijn kinderen laat weten wat hij in gedachten heeft. Misschien wil de vader een week lang met het hele gezin op vakantie. Wanneer hij zijn kinderen hierover inlicht, schenkt dit hun een basis voor hoop, verwachting. Als hij hun dan vervolgens de voorbereidingen voor de reis laat zien, wordt hun hoop gesterkt. Mogelijke twijfels of zij wel werkelijk op vakantie zullen gaan, worden uit hun geest verdreven.
4. Welk voornemen had God in gedachten toen hij de aarde en de mens schiep?
4 Evenals de vader de vakantie voor zichzelf en zijn gezin reeds lang in gedachten had voordat hij dit aan zijn kinderen vertelde, had Jehovah God een voornemen met betrekking tot de aarde en de mens voordat deze nog maar waren geschapen. De bijbel toont aan dat God ’de aarde niet louter voor niets heeft geschapen, maar haar geformeerd heeft ter bewoning’, en wel door volmaakte menselijke schepselen die eeuwig in een paradijs zouden wonen. Toen hij het eerste mensenpaar schiep, vermeldde hij welk voornemen hij met betrekking tot hen had door te zeggen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde . . . en hebt . . . elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” — Jes. 45:18; Gen. 1:28.
5. Welke belofte deed hij in Eden ten einde aan te tonen dat zijn oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de aarde en de mens niet was veranderd?
5 Veranderde Jehovah God zijn voornemen met betrekking tot de aarde en de mens toen een zekere engel in opstand kwam en zich tot Satan de Duivel maakte en toen Adam en Eva zich in zijn opstand bij hem aansloten? Beslist niet, want destijds uitte hij juist zijn eerste profetie, een profetie die vooruitwees naar de vervulling van dat voornemen. Hij verklaarde: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” Die belofte (welke staat opgetekend in Genesis 3:15) bevatte de hoop dat uiteindelijk rechtvaardigheid zou zegevieren en Jehovah’s voornemen met betrekking tot de aarde en de mens verwezenlijkt zou worden. Andere bijbelgedeelten geven te kennen dat deze hoop-schenkende belofte vooruitwees naar een Koninkrijk onder het bestuur van het voornaamste „zaad” en een groep loyale metgezellen. — Ef. 1:8-12; 1 Petr. 1:18-21; 2:4-9; Openb. 5:9, 10.
JEHOVAH’S WOORD IS ALTIJD WAAR GEBLEKEN
6. Waarom kunnen wij volledig op Jehovah’s beloften vertrouwen?
6 Waarom kunnen wij thans het zekere vertrouwen hebben dat Jehovah God deze belofte zal vervullen? Enerzijds omdat hij over de macht en de wijsheid beschikt om zijn voornemen te verwezenlijken. Daarom kan hij „dingen die niet zijn, [beschouwen] alsof ze waren” (Rom. 4:17). En anderzijds kunnen wij volledig geloof stellen in die oorspronkelijke Koninkrijksprofetie en -belofte omdat Jehovah God zich sindsdien altijd betrouwbaar heeft betoond in het vervullen van zijn woord (Joz. 21:45). God is getrouw. — 1 Petr. 4:19.
7, 8. Welke voorbeelden zouden er gegeven kunnen worden met betrekking tot de betrouwbaarheid van Jehovah’s woord vanaf de tijd van Noach tot aan de dagen van Salomo?
7 Is hetgeen God tot Noach had gezegd over de grote vloed en over het middel waardoor hij deze kon overleven toen de goddelozen werden vernietigd, niet uitgekomen? (Gen. 6:17-19; 8:15-19) Is Gods belofte aan Abraham dat hij en Sara in hun ouderdom een zoon zouden hebben, niet in vervulling gegaan? (Gen. 17:19; 21:1-3) En wat valt er te zeggen over hetgeen Jehovah tot Mozes had gezegd? Jehovah beloofde de Israëlieten uit de slavernij in Egypte te bevrijden en hen in een land vloeiende van melk en honing te brengen. Heeft hij dit gedaan? Zeer beslist, zoals Jozua ook getuigde: „Gij weet zeer goed met geheel uw hart en met geheel uw ziel dat niet één woord van alle goede woorden die Jehovah, uw God, tot u gesproken heeft, onvervuld is gebleven. Alles is voor u uitgekomen. Geen woord daarvan is onvervuld gebleven.” — Joz. 23:14.
8 Jehovah beloofde de Israëlieten verder dat als zij hem gehoorzaamden, zij een speciaal bezit van hem zouden zijn en succes, vrede en voorspoed zouden genieten. Die belofte ging vooral onder de regering van koning Salomo in vervulling. Ten tijde van de inwijding van de tempel kon Salomo zeggen: „Gezegend zij Jehovah, die zijn volk Israël een rustplaats heeft gegeven overeenkomstig alles wat hij beloofd heeft. Niet één woord van heel zijn goede belofte die hij door bemiddeling van zijn knecht Mozes heeft gedaan, is onvervuld gebleven.” — 1 Kon. 8:56; Deut. 4:3-8, 37-40.
9. Welke gebeurtenissen in de latere dagen van Israëls geschiedenis tonen aan dat Jehovah’s woord betrouwbaar is?
9 Jehovah God waarschuwde echter ook dat zij gestraft zouden worden als zij zich van hem afkeerden. Hij voorzei zelfs dat zij in Babylonische ballingschap zouden gaan. Toen zij zich van hem afkeerden, heeft Jehovah hen in overeenstemming met zijn woord inderdaad gestraft (Deut. 31:29; Jes. 39:5-7; 2 Kron. 36:15-21). Hij handelde eveneens in overeenstemming met zijn belofte toen hij een berouwvol overblijfsel naar hun geboorteland liet terugkeren (Lev. 26:41-45; Ezra 1:1-3). Bij monde van zijn grootste profeet, zijn eigen Zoon, Jezus Christus, voorzei Jehovah ten slotte nòg een verwoesting van Jeruzalem. Dit ging in 70 G.T. in vervulling, toen de Romeinse legers onder generaal Titus Jeruzalem en zijn schitterende tempel verwoestten (Luk. 19:41-44). Er bestaat geen twijfel over: Jehovah heeft zich getrouw en betrouwbaar betoond, Iemand die altijd zijn woord nakomt. Ja, zoals de apostel Paulus ons verzekert, ’kan God niet liegen’. — Tit. 1:2; Hebr. 6:18.
CUMULATIEVE BASIS VOOR GELOOF
10. Wat heeft Jehovah gedaan om onze hoop te versterken?
10 Onze hoop op de vervulling van Jehovah’s Koninkrijksbelofte wordt niet alleen gesterkt doordat hij zijn woord in zoveel gevallen is nagekomen, maar ze wordt ook gesterkt doordat wij zien dat de verwezenlijking van zijn voornemen haar grootse hoogtepunt bereikt. Vanaf het begin heeft Jehovah door middel van vele bovennatuurlijke daden, aan getrouwe mensen bewijzen verschaft dat zijn oorspronkelijke Koninkrijksprofetie in vervulling zou gaan.
11, 12. Hoe hebben de Vloed en Jehovah’s handelingen vanaf de tijd van Abraham tot Mozes ertoe geleid dat de hoop van zijn dienstknechten op de vervulling van de Edense profetie werd gesterkt?
11 Die eerste Koninkrijksprofetie werd ondersteund door de vloed in Noachs dagen. Hoe dat zo? Welnu, de Vloed vormde een uiting van Jehovah’s belangstelling voor de aarde. Er werd op onloochenbare wijze door bewezen dat God goddeloosheid niet altijd de overhand zou laten hebben maar dat hij, op zijn bestemde tijd, de belofte omtrent het „zaad” in vervulling zou doen gaan. — Gen. 6:3.
12 Bovendien onthulde Jehovah God dat hij stappen deed om het „zaad” voort te brengen en de afstammingslijn die tot dat „zaad” leidde, te beschermen. Hij bracht het voortplantingsvermogen van Abraham en Sara weer tot leven, waardoor zij in hun ouderdom in staat gesteld werden een zoon te hebben, namelijk Isaäk (Hebr. 11:11, 12). Later werd een kleinzoon van Isaäk, Jakobs zoon Jozef, een slaaf in Egypte. Jehovah God maakte van deze omstandigheid gebruik om te voorkomen dat Jakobs grote gezin gedurende een zevenjarige hongersnood uitstierf (Gen. 45:4-7). Na verloop van tijd groeide Jakobs gezin in Egypte tot een natie uit die verschrikkelijk werd onderdrukt. Dat God Mozes uitzond om de Israëlieten uit die onderdrukkende slavernij te bevrijden, was nóg een stap in het voortbrengen van het „zaad” (Ex. 3:13-17; 19:3-6). Vanaf die tijd gebruikte Jehovah een gehele natie om aspecten van zijn voornemen betreffende het „zaad” bekend te maken.
13. Welke basis voor hoop werd door Davids en Salomo’s regering verschaft?
13 In zijn handelingen ten aanzien van de natie Israël gaf Jehovah God een verdere basis voor geloof in zijn oorspronkelijke Koninkrijksbelofte. De Wet en de priesterschap die hij aan de Israëlieten schonk, wezen vooruit naar het voornaamste „zaad” en de wonderbare dingen die hij en zijn medekoningen en -priesters tot stand zouden brengen om deze aarde tot een schitterend tehuis te maken dat tot in alle eeuwigheid door een volmaakt mensengeslacht bewoond zou worden (Kol. 2:17; Hebr. 10:1; Openb. 5:9, 10; 21:2-4). Gedurende de regering van koning David over de gehele natie werd het duidelijk dat het voornaamste „zaad” via zijn koninklijke geslachtslijn zou komen (2 Sam. 7:12-16). De veroveringen van David en de glorierijke regering van zijn zoon Salomo verschaften voorproefjes van de grootse Koninkrijksregering van dat „zaad”. Evenals David zou hij de overwinning behalen op allen die zich tegen hem zouden opstellen (Ps. 2:1-12; 110:1, 2; Matth. 22:41-45; Hand. 4:24-30). En evenals in de tijd van Salomo zouden zijn toegewijde onderdanen in zekerheid wonen en zich volledig in de vruchten van hun arbeid verheugen. — 1 Kon. 4:25; Ps. 72:7, 8; Jes. 11:1-9.
14, 15. Welke basis voor hoop verschafte Jehovah door middel van Jezus’ aardse bediening?
14 Wat verscheen er een krachtig bewijs dat Jehovah God zijn Edense belofte ten uitvoer zou brengen toen hij zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, naar de aarde zond! Nu begonnen kenmerken van Jehovah’s voornemen zich nog sneller te ontvouwen. Door zijn volmaakte menselijke leven als een slachtoffer af te leggen, verschafte Jezus de wettelijke basis voor het Koninkrijk. Door zijn gehele loopbaan van getrouwheid terwijl hij aan grote druk en veel lijden werd blootgesteld, betoonde hij zich tevens waardig om de koning van het Koninkrijk te zijn. Wij lezen hierover in de bijbel: „Hoewel hij een Zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.” Jezus ’overwon de wereld’ doordat hij weigerde als de wereld te worden. Als beloning voor zijn onwankelbare toewijding aan zijn Vader, werd hij „de Koning van hen die als koningen regeren en Heer van hen die als heren regeren”. — Hebr. 5:8, 9; Joh. 16:33; 1 Tim. 6:15; Openb. 17:14.
15 Wat een grootse verzekeringen van de uiteindelijke zege van rechtvaardigheid en de eeuwige zegening van de mensheid schonk Jezus door de vele wonderen die hij verrichtte! Niets was voor hem te moeilijk. Hij genas alle soorten van ziekten en kwalen, voedde een grote mensenmenigte met enkele broden en een paar vissen, bracht de wind en de zee tot bedaren en wekte de doden op, zelfs iemand die reeds vier dagen dood was. God had zijn Zoon werkelijk „met heilige geest en kracht . . . gezalfd”, waardoor hij alle mensen nog een verdere basis gaf voor hoop op de zekere komst van het Koninkrijk. — Hand. 10:38.
16. Wat heeft Jehovah sinds Pinksteren in het jaar 33 G.T. gedaan om zijn Koninkrijksvoornemen te bevorderen?
16 En wat heeft Jehovah God sinds Jezus’ opstanding en hemelvaart gedaan ten einde zijn voornemen met betrekking tot het „zaad” te ontvouwen? Heel veel, zoals in het boek Handelingen en de overige christelijke Griekse Geschriften wordt aangetoond. Te beginnen met Pinksteren in het jaar 33 G.T. toonde Jehovah door middel van wonderen dat leden van de christelijke gemeente, als een deel van het in Eden voorzegde „zaad”, metgezellen van Jezus zouden zijn. Ja, gedurende de afgelopen 1900 jaar heeft Jehovah God dezen, een totaal van 144.000 leden, uitgekozen. Thans schijnt dat aantal bijna volledig te zijn. — Joh. 14:1-3; Hand. 2:1-47; Openb. 14:1, 3; 20:6.
JEHOVAH’S VOORNEMEN SPOEDT ZICH IN ONZE TIJD NAAR ZIJN VERVULLING
17. Welke bewijzen, die zich sinds het einde van de tijden der heidenen hebben opgestapeld, tonen aan dat Gods voornemen met betrekking tot de mensheid binnenkort verwezenlijkt zal worden?
17 Ook in deze twintigste eeuw blijven de bewijzen betreffende de zekere vervulling van Gods voornemen voor de mensheid zich opstapelen. In het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak, liepen de „bestemde tijden der natiën” af (Luk. 21:24). De gebeurtenissen die zich sindsdien hebben voorgedaan — de oorlogen, aardbevingen, voedseltekorten en pestilentiën — tonen aan dat de grote profetie die door Jezus werd uitgesproken (zoals die door Matthéüs, Markus en Lukas werd opgetekend) in vervulling gaat. Ook wordt, zoals door Jezus was voorzegd, het „goede nieuws van het koninkrijk” gepredikt (Matth. 24:14; Mark. 13:10). Meer dan twee miljoen bekendmakers, die in ruim 160 talen en in ruim 200 landen en eilanden in de wereldzeeën spreken, hebben er een aandeel aan gehad. Dit alles bewijst dat het Koninkrijk in de handen van Christus binnenkort, als een vervulling van Gods Edense belofte, handelend tegen zijn vijanden zal optreden.
18. Hoe is Jehovah’s naam op de voorgrond geplaatst, en waartoe heeft dit in het bijzonder geleid?
18 De bijbel, vooral het boek Ezechiël, onthult dat het Jehovah’s voornemen is aan het einde van dit samenstel van dingen aan alle mensen bekend te maken dat alleen hij, wiens naam Jehovah is, de enige ware God is (Ps. 83:17, 18; Ezech. 36:38; 38:23). Hoe passend was het derhalve dat God het in 1931 in de geest en het hart van zijn volk hier op aarde legde de naam te aanvaarden die hij lang geleden aan zijn dienstknechten had gegeven, namelijk Jehovah’s getuigen, of vollediger, Jehovah’s christelijke getuigen (Jes. 43:10-12). Dit is in op zijn minst twee opzichten een zegen geweest. In de eerste plaats heeft het ertoe geleid de unieke naam van de enige ware God over de gehele wereld bekend te maken en in de tweede plaats zijn de ware volgelingen van Jezus Christus, de ware dienstknechten van Jehovah God, hierdoor afgescheiden van alle anderen die belijden christenen te zijn maar die dit alleen maar in naam zijn. De belangrijkheid welke aan die naam wordt toegekend, versterkt ons geloof dat de tijd nabij is waarin Jehovah God zich eens voor altijd in de geest van al zijn met verstand begiftigde schepselen, zowel zichtbare als onzichtbare, zal rechtvaardigen!
19. Doordat er met betrekking tot welke klasse van personen meer licht is gekomen, blijkt de vervulling van Gods voornemen zich naar een hoogtepunt voort te spoeden?
19 De hoop van Jehovah’s dienstknechten op de volledige verwezenlijking van zijn voornemen, werd verder nog gesterkt door het licht dat in 1935 kwam met betrekking tot de identiteit van de „grote schare” die in Openbaring 7:9 wordt genoemd. Aan de hand van een zorgvuldige studie van de Schrift werd toen onderscheiden dat dezen de „grote verdrukking” zouden overleven met het vooruitzicht eeuwig op aarde te leven. Het verschijnen van zo’n „grote schare” — vooral sinds 1935, en thans in snel toenemende aantallen — uit alle natiën en landen, vormt nòg een bewijs dat de vervulling van Jehovah’s voornemen werkelijk nabij is. Hoe dat zo? Aangezien de „grote schare” reeds aanwezig is, moet de „grote verdrukking” die zij zullen overleven, voor de deur staan. En aangezien deze „grote schare” de kern van de „nieuwe aarde” vormt, volgt hieruit logischerwijs dat de tijd voor het invoeren van een rechtvaardige nieuwe ordening, bestaande uit „nieuwe hemelen” en een „nieuwe aarde”, ook nabij moet zijn. — 2 Petr. 3:13.
20. Welke oproep wordt er gedaan tot rechtvaardig gezinde personen die zich nog in Babylon de Grote bevinden, en wat wordt hierdoor te kennen gegeven met betrekking tot de tijd waarin wij leven?
20 Ook zijn het geloof en de hoop van Jehovah’s dienstknechten gesterkt door een duidelijker begrip van „Babylon de Grote” als het wereldrijk van valse religie. Door een zorgvuldige studie van de Heilige Schrift zijn zij te weten gekomen dat de „grote verdrukking” zal beginnen met de vernietiging van de valse religie en allen die er een deel van zijn. Dit heeft ertoe bijgedragen dat zij met een gevoel van grote dringendheid de waarschuwing bekendmaken die in Openbaring 18:4 staat opgetekend: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” Degenen die in Babylon de Grote blijven, zullen in haar zonden delen; zij zullen samen met haar schuldig worden bevonden en zullen derhalve ook met haar gestraft worden en een deel van haar plagen ontvangen. Dat deze boodschap van de ophanden zijnde vernietiging van alle valse religie wijd en zijd wordt bekendgemaakt, bewijst nog verder dat de „grote verdrukking” zeer nabij moet zijn.
21. Hoe heeft Jehovah de hoop van zijn volk in tijden van grote tegenstand en vervolging gesterkt?
21 De hoop van Jehovah’s christelijke getuigen als groep is ook gesterkt doordat zij Gods liefdevolle zorg hebben ervaren. In de jaren dertig hebben zij in totalitaire landen bijvoorbeeld bittere tegenstand en vervolging ondergaan. Nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, begon de intense tegenstand zich tot bijna elke natie op aarde uit te breiden. Niettemin bemerkten de christelijke getuigen van Jehovah dat de geruststellende woorden van Jesaja 54:17 in hun geval toepasselijk bleken te zijn: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen.” Ja, ondanks alle tegenstand en vervolging in de vorm van gevangenzetting, martelingen en, in sommige gevallen, een wrede terechtstelling, zijn Jehovah’s getuigen als groep sterker en talrijker uit de Tweede Wereldoorlog te voorschijn gekomen dan zij voordien waren. Zelfs de afschuwelijke concentratiekampen van nazi-Duitsland hadden hun vastberadenheid om Jehovah getrouw te blijven dienen, niet verwoest. Op 3 mei 1945 uitte een groep van 230 Getuigen die de concentratiekampwreedheden hadden overleefd, zich als volgt:
„Het zij jullie bekend dat onze grote God, wiens naam Jehovah is, zijn woord ten aanzien van zijn volk heeft vervuld, in het bijzonder in het gebied van de koning van het noorden. Er ligt een lange periode van zware beproeving achter ons en zij die gespaard zijn, die als het ware uit de vurige oven zijn gerukt, hebben niet eens een brandlucht aan zich. (Zie Daniël 3:27.) Integendeel, zij zijn vol sterkte en kracht van Jehovah.”
22, 23. (a) Wat gingen de leden van de christelijke gemeente ten slotte inzien met betrekking tot de aanstelling van ouderlingen en dienaren in de bediening? (b) Hoe worden ouderlingen en dienaren in de bediening thans aangesteld, en hoe heeft dit de gemeenten tot voordeel gestrekt?
22 Dat Gods volk door Jehovah’s onweerstaanbare geest wordt geleid, blijkt wel uit wat er in de christelijke gemeente gebeurt. Vele jaren achtereen zijn de afzonderlijke gemeenten enigszins democratisch georganiseerd geweest, waarbij de plaatselijke gemeenten hun ouderlingen en diakenen (dienaren in de bediening) kozen (Hand. 14:23, Rotherham). Na Gods Woord zorgvuldig en onder gebed bestudeerd te hebben, kwamen de leden van de christelijke gemeente onder leiding van de heilige geest uiteindelijk echter tot de erkenning dat aanstellingen gedaan dienen te worden door degenen die een positie bekleden welke te vergelijken is met die van het centrale lichaam van ouderlingen in de eerste-eeuwse gemeente te Jeruzalem en andere ouderlingen zoals de apostel Paulus, en welke tevens te vergelijken is met die van degenen aan wie Paulus bevoegdheid had gedelegeerd, zijn metgezellen Timótheüs en Titus (Hand. 6:2, 3; 14:23; 1 Tim. 5:22; Tit. 1:5). Dit leidde tot het geleidelijke herstel van de gemeenteregeling welke in de eerste eeuw bestond.
23 Thans worden de aanstellingen van ouderlingen en dienaren in de bediening derhalve rechtstreeks gedaan door een besturend lichaam van door de geest gezalfde ouderlingen of door hen via andere ouderlingen die dit lichaam vertegenwoordigen. Alle mannen die aan de schriftuurlijke vereisten voldoen, worden hetzij als dienaren in de bediening of als ouderlingen aangesteld. Voor iedere man staat de gelegenheid open de verantwoordelijkheid van een ouderling te ’trachten te verkrijgen’ door ernaar te streven aan de vereisten te voldoen die in de bijbel worden uiteengezet (1 Tim. 3:1-7; Tit. 1:5-9). Alle mannen worden er zelfs toe aangemoedigd dit te doen. Degenen die met de verschillende gemeenten over de gehele aarde zijn verbonden, zijn tot het besef gekomen dat de op de bijbel gebaseerde gemeenteregeling op een bijzonder passende tijd is ingevoerd. Nu valt de last van de zorg voor de geestelijke behoeften van snel groeiende gemeenten niet voornamelijk op één ouderling maar wordt deze door een lichaam van ouderlingen gedeeld. De gemeenten kunnen aldus vollediger van de verschillende bekwaamheden van bekwame mannen voordeel trekken.
DE WERELDOMVATTENDE EXPANSIE
24, 25. Wat wordt door de wonderbare toename in de rijen van Jehovah’s volk bewezen?
24 Wat in recente jaren in de gemeenten van Jehovah’s volk is gebeurd, is eenvoudig verbazingwekkend geweest. De profetische woorden van Jesaja 60:22 zijn plotseling verwezenlijkt: „De kleine zelf zal tot duizend worden, en de geringe tot een machtige natie.” Wanneer wij in gedachten houden dat in de dagen van de Eerste Wereldoorlog slechts enkele duizenden zich als ware aanbidders van Jehovah God identificeerden en dat aantal vergelijken met de meer dan twee miljoen Koninkrijksbekendmakers in deze tijd, moeten wij bekennen dat de kleine inderdaad tot duizend is geworden en de geringe tot een machtige natie. Dit verschaft beslist een extra bewijs waaruit blijkt dat wij in belangrijke tijden moeten leven met betrekking tot de volvoering van Jehovah’s wonderbare voornemen voor de mensheid.
25 Het is verbazingwekkend dat er zo’n enorme toename is in een tijd waarin de religieuze organisaties van zowel de christenheid als het heidendom hun greep op de mensen verliezen. De grote religieuze stelsels hebben niet het hoofd kunnen bieden aan radicale politieke ideologieën en de materialistische en hedonistische filosofieën die zelfzuchtig gewin tot het belangrijkste in het leven maken. De zuivere aanbidding van Jehovah God is echter krachtiger dan alle filosofieën, alle ideologieën en alle wereldreligies van dit oude samenstel van dingen. Om die reden hebben honderdduizenden mensen in de afgelopen jaren de ware aanbidding aanvaard en verheugen zij zich erover dat zij een ware hoop hebben gevonden. Wel, alleen al gedurende de periode van 1 september 1973 tot 31 augustus 1974 hebben 297.872 personen zich die hoop eigen gemaakt door zich als discipelen van de Heer Jezus Christus aan de waterdoop te onderwerpen.
26. Waarom kunnen wij met vertrouwen de toekomst tegemoet zien?
26 Jehovah God heeft ons waarlijk een krachtige basis gegeven voor hoop op de uiteindelijke verwezenlijking van zijn grootse voornemen voor de mensheid. Wij hebben gezien hoe hij zich steeds weer opnieuw aan zijn woord heeft gehouden en duidelijk heeft gedemonstreerd dat hij niet kan liegen. En wij hebben ook gezien hoe Jehovah God, sinds hij die eerste Koninkrijksprofetie in Eden uitte, zijn voornemen met betrekking tot de mensheid ontvouwt en in de loop van de millennia aan de vervulling ervan heeft gewerkt. Wat hij heeft gedaan, heeft er ook toe gediend zijn dienstknechten te sterken voor wàt de toekomst ook mag brengen. Wij kunnen dus met vertrouwen de toekomst tegemoet zien, in de zekerheid dat zijn glorierijke voornemen zal zegevieren, tot de eeuwige zegening van de gehoorzame mensheid. — Luk. 21:28.
[Illustraties op blz. 304, 305]
Edense belofte
De goddelozen vernietigd in Noachs dagen
Abraham heeft een zoon
Israël bevrijd uit slavernij
Koning David zegevierend over vijanden
Salomo’s vreedzame regering
Jezus genas de zieken
Jezus’ dood deed verzoening voor zonden
Het goede nieuws over de gehele wereld gepredikt