Patriottisme en religieuze vrijheid
TEN TIJDE van een nationale crisis en internationale spanningen stellen de regeringen plannen op die ten doel hebben de steun van de bevolking te doen opleven. Op openbare scholen wordt veel aan patriottische ceremoniën gedaan en het volkslied wordt veelvuldig gespeeld. Toch zijn de natiën in een dergelijke tijd, wanneer zij bereid zijn te strijden voor het behoud van hun vrijheid, echter het meest geneigd binnen hun eigen grenzen de vrijheden die zij trachten te bewaren, te vertrappen. Het is een gevaarlijke tijd. „Een van de redenen waarom onze tijd zo gevaarlijk is”, zo zette de geschiedkundige A. Toynbee uiteen, „is dat wij allen hebben geleerd onze natie, onze vlag en onze eigen geschiedenis te aanbidden.”
Iedereen die niet meedoet aan het uiten van een dergelijke verering voor de natie, ongeacht zijn reden daarvoor, wordt met wantrouwen bekeken. Vaderlandslievende personen veroordelen zijn gedrag als oneerbiedig en zelfs gevaarlijk voor het welzijn van de Staat. Dat was het lot van de vroege christenen. Zij waren echter verre van een bedreiging voor de Staat omdat zij zich opvallend trouw aan de wet hielden. Toch konden zij het niet met hun geweten in overeenstemming brengen aan de patriottische riten van het Romeinse Rijk deel te nemen. The Book of Culture geeft als commentaar op deze aangelegenheid: „De christenen echter, die sterk in hun geloof stonden, wilden een dergelijke eed van loyaliteit niet afleggen. En omdat zij geen trouw zwoeren aan iets wat wij thans als analoog met de Vlag beschouwen, werden zij als politiek gevaarlijk aangemerkt.”
De positie van Jehovah’s getuigen thans is gelijk aan die van de vroege christenen. Ook over hen wordt door de autoriteiten van het land een gunstig bericht uitgebracht omdat zij een rein leven leiden en de wetten gehoorzamen. Zij nemen echter niet aan patriottische ceremoniën deel. Om die reden spreken sommigen kwaad van hen en zetten zij aan tot opstand tegen hen, zoals de Romeinen dit ten aanzien van de vroege christenen deden. Anderen, die geneigd zijn de situatie wat verdraagzamer te bezien, vragen zich niettemin af waarom Jehovah’s getuigen een dergelijk standpunt innemen. Wat zou er per slot van rekening op tegen kunnen zijn de nationale vlag te groeten?
EEN VLAG GROETEN
Het is gemakkelijk zich door emoties te laten meeslepen, maar Jehovah’s getuigen zien voor leiding tot de bijbel op. De Schrift maakt duidelijk dat men, wil men God behagen, ’de afgoderij moet ontvluchten’ (1 Kor. 10:14). Het is ook zeer bekend dat het tweede van de Tien Geboden luidt: „Gij zult u niet een gesneden beeld maken of een vorm van iets wat in de hemelen boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor hen niet buigen, noch ertoe worden bewogen hen te dienen, want ik, Jehovah uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis” (Ex. 20:4, 5, NW). Toch dragen nationale emblemen dergelijke afbeeldingen en worden ze als heilig beschouwd, wat betekent dat het groeten ervan een religieuze betekenis krijgt. Zoals A. Toynbee heeft uiteengezet, wordt de vlag aanbidding geschonken en, ter ondersteuning hiervan, verklaarde de gouverneur van Virginia in de Verenigde Staten niet lang geleden: „Ik respecteer de vlag van mijn land niet alleen, ik aanbid haar.” In het licht van deze feiten is het duidelijk dat Jehovah’s getuigen niet uit minachting voor de vlag maar uit gehoorzaamheid aan Jehovah God nalaten de vlag te groeten.
Iemand zou echter kunnen tegenwerpen: Hoe kunt u zeggen dat vlaggen onder dat schriftuurlijke verbod vallen wanneer de bijbel zelf laat zien dat zelfs de Israëlieten vaandels of standaarden hadden waaromheen de uit drie stammen bestaande afdelingen zich schaarden toen zij in de woestijn waren (Num. 2:2)? In dit verband is het commentaar dat hierop in McClintock en Strong’s Cyclopædia wordt gegeven interessant. Na een bespreking van de hier gebruikte Hebreeuwse woorden staat er: „Geen ervan drukt echter het denkbeeld uit dat het woord ’standaard’ ons voor de geest roept, namelijk een vlag.” Bovendien werden ze niet als heilig beschouwd, noch waren er ook maar enige ceremoniën aan het gebruik ervan verbonden. Ze dienden slechts het praktische doel van tekens, en gaven aan waar de mensen bijeen moesten komen.
VOLKSLIEDEREN
Het opstaan wanneer het volkslied wordt gespeeld, heeft een betekenis die ongeveer overeenkomt met die van het groeten van de vlag. De vlag wordt in feite vaak gehesen wanneer het volkslied wordt gespeeld zodat naar de mening van Jehovah’s getuigen het deelnemen aan de ene ceremonie te vergelijken zou zijn met het meedoen aan de andere.
In dit verband vermeldt de bijbel een incident dat hiermee zeer veel overeenkomst vertoont. Het derde hoofdstuk van Daniël bericht dat in het Babylon uit de oudheid Koning Nebukadnezar een beeld oprichtte, een symbool van de Staat, en het volk gebood dit te aanbidden wanneer er bepaalde muziek klonk. Dit was in feite een patriottische ceremonie en deelname eraan werd als een bewijs van loyaliteit beschouwd. Sadrach, Mesach en Abednego, drie getrouwe Hebreeuwse dienstknechten van God, weigerden eraan deel te nemen, niet wegens enige deloyaliteit jegens de Staat maar omdat zij hun aanbidding voor Jehovah God, die exclusieve toewijding verlangt, reserveerden. Toen de autoriteiten stappen ondernamen om hen te straffen, gaf Jehovah onmiskenbaar blijk van zijn goedkeuring van de handelwijze van zijn dienaren door hen, zonder sporen van verbranding, uit de vurige oven te bevrijden.
Vaak zijn volksliederen, ten minste gedeeltelijk, op muziek gezette hymnen of gebeden. Ze geven uiting aan smeekbeden of lof aan God. Om die reden wilde, zoals in de New York Times van 30 augustus 1962 stond, nadat het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten had bepaald dat de schoolautoriteiten geen gebed mochten opstellen en dit dan door de leerlingen als onderdeel van het leerprogramma laten opzeggen, het schoolbestuur dat bij deze zaak was betrokken een deel van het volkslied als het officiële schoolgebed adopteren.
Daar het gebed bij het volkslied betrokken is, is datgene wat de bijbel over dit onderwerp te zeggen heeft eveneens ter zake. Het is waar dat er vele religieuze leiders zijn die in hun kerk geregeld bidden voor de verschillende instellingen van de wereld en die daarom niets verkeerds zouden zien in een patriottisch lied dat soortgelijke gevoelens uitdrukt. Personen die zich door het Woord van God laten leiden, kunnen echter niet bidden voor de bestendigheid van een stelsel dat, zoals de bijbel laat zien, niet Gods goedkeuring wegdraagt en daarom gedoemd is te verdwijnen (Jak. 4:4; 1 Joh. 2:17). Zij herinneren zich Gods gebod aan zijn profeet Jeremia die te midden van een volk woonde dat beleed God te dienen maar dat door stelen, moorden, het bedrijven van overspel, valse eden en afgodendienst werd gekenmerkt: „Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet” (Jer. 7:9, 16; 11:14; 14:11). De huidige situatie is niet veel anders dan die welke in de tijd van Jeremia heerste, en christenen zijn zo verstandig nota te nemen van Gods uitdrukkelijke geboden betreffende het gebed onder dergelijke omstandigheden. Zij zijn zich ook bewust van het precedent dat Jezus Christus heeft geschapen toen hij zei: „Niet voor de wereld bid Ik U” (Joh. 17:9). Het is daarom geen kwestie van zelfverheffing van hun kant maar een kwestie van het navolgen van Christus en van gehoorzaamheid aan God dat Jehovah’s getuigen nalaten er blijk van te geven dat zij delen in de stemming van dat ogenblik door op te staan wanneer het volkslied wordt gespeeld.
Het is natuurlijk waar dat niet alle volksliederen een smeekbede tot God inhouden. Enkele ervan zijn oorlogsliederen waarin het land wordt verheerlijkt en de strijd van de natie voor haar onafhankelijkheid of de oorlogen die zijn gestreden om haar soevereiniteit te behouden, worden verhaald. Voor zover het de Getuigen betreft, verandert dit echter niets aan de zaak. Zij kunnen om de oorlogen van geen enkele natie juichen. Zij laten zich leiden door de geïnspireerde schriftplaats die zegt: „Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onzen veldtocht zijn niet vleselijk” (2 Kor. 10:3, 4). Zij onderwerpen zich aan de uitspraak van God waaruit blijkt dat het Gods wil is dat zijn volk vrede heeft. Zoals in Jesaja 2:4 is voorzegd, zal God stellig „richten tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen . . . zij zullen den oorlog niet meer leren”. Door dit alles wordt het feit beklemtoond dat Jehovah’s getuigen, omdat zij christenen zijn, geen deel van de wereld uitmaken.
Jezus heeft gezegd dat dit het geval zou zijn. Met betrekking tot zijn volgelingen verklaarde hij: „Zij [zijn] niet uit de wereld . . ., gelijk Ik niet uit de wereld ben” (Joh. 17:14). Het feit dat zij trachten volgens die christelijke maatstaf te leven, vormt er echter geen reden voor hen hun religieuze vrijheid te ontnemen.
VRIJHEID VAN AANBIDDING
Men dient in gedachten te houden dat het groeten van de vlag of het in de houding staan wanneer het volkslied wordt gespeeld, op zichzelf geen bewijs vormen van iemands loyaliteit jegens de natie. Degenen die trachten de belangen van de Staat te ondermijnen, zijn dikwijls de eersten om hun oogmerk achter een patriottisch vertoon te verbergen. Jehovah’s getuigen zijn echter niet betrokken bij dergelijke heimelijke politieke activiteiten. Zij zijn oprecht, open en eerlijk. Hun standpunt ligt zuiver in het godsdienstige vlak.
Jehovah’s getuigen bemoeien zich niet met de plannen ter bevordering van het patriottisme die welke natie ook opstelt. Zij bestrijden het recht van anderen om aan deze ceremoniën deel te nemen indien zij dit verkiezen niet. Zij zenden geen verzoekschrift in om te bereiken dat de patriottische activiteiten op school worden verboden. Zij streven slechts naar de vrijheid God te mogen aanbidden zonder dat hun overlast wordt aangedaan, wat door de wet wordt gewaarborgd.
In plaats dat autoriteiten de belangen van de Staat bevorderen wanneer zij trachten Jehovah’s getuigen ertoe de dwingen hun religieuze beginselen geweld aan te doen door aan patriottische riten deel te nemen, maken zij hun land te schande. Zoals terecht in 1944 door het Hooggerechtshof van Colorado werd uiteengezet, kweekt een poging iemand te dwingen zijn gewetensvolle overtuiging geweld aan te doen, geen respect voor de autoriteit die deze dwang gebruikt of toewijding aan de natie die hij vertegenwoordigt, maar wordt juist het tegenovergestelde bereikt. (Zavilla contra Masse). Degenen die op die manier trachten anderen hun religieuze vrijheid te ontnemen, geven er blijk van zelf geen respect voor de wetten van het land dat deze vrijheid voorstaat, te bezitten.
Het is dus duidelijk dat het niet alleen in het belang van Jehovah’s getuigen maar ook in dat van de Staat is, de religieuze vrijheid hoog te houden — en dat zelfs wanneer het patriottisme in het geding komt.