Een zeer begunstigde familie — waarom?
ZOU het voor een familie geen eer zijn wanneer een van de familieleden in het middel zou kunnen voorzien waardoor mensen voorgoed bevrijd zouden worden van ziekte, pijn, onzekerheid en gewelddaad? Ruim negentien eeuwen geleden was er zo’n familie. Het was de familie waarin Jezus, de Messías of Christus, werd geboren.
Waarom was, van alle families die toen bestonden, deze familie zo bijzonder begunstigd? Kwam dit doordat ze belangrijk of rijk was of bijzondere prestaties had geleverd in de Romeinse wereld? Dit kunnen wij niet verwachten, aangezien Jehovah God niet op grond van de uiterlijke verschijning oordeelt maar het hart — de beweegredenen en verlangens ervan — onderzoekt (1 Sam. 16:7). Een beschouwing van het bijbelse verslag over de menselijke familieleden van de mens Jezus kan ons derhalve helpen in te zien wat de Schepper in degenen die hij als zijn dienstknechten goedkeurt, wenst aan te treffen.
MARIA
De Messías zou via de koninklijke geslachtslijn van David komen, en Jehovah koos een bescheiden en nederige vrouw uit de Davidische geslachtslijn, Maria de dochter van Eli,a om de moeder van zijn Zoon te zijn. Toen dit aan Maria werd verteld, antwoordde zij met gepaste nederigheid: „Zie! Jehovah’s slavin!” Wanneer zij als een verloofde maagd zwanger werd, kon dit in de geest van anderen vragen doen rijzen over de deugdzaamheid waarop zij aanspraak maakte. Niettemin stemde zij er nederig in toe Gods wil te doen door tot de engel Gabriël te zeggen: „Mij geschiede naar uw verklaring” (Luk. 1:38). Een krachtig geloof in Jehovah God schonk haar klaarblijkelijk het vertrouwen dat een bereidwillige onderworpenheid aan zijn wil nooit enige schade tot gevolg zou kunnen hebben.
Maria was aan de ware aanbidding toegewijd. Hoewel zij, aangezien zij een vrouw was, krachtens de Mozaïsche wet niet verplicht was het paschafeest bij te wonen, maakte zij er toch een gewoonte van dat feest te zamen met haar man Jozef te Jeruzalem te vieren (Luk. 2:41; Ex. 23:17; 34:23). Haar waardering voor geestelijke zaken nam met het verstrijken der jaren niet af. Ja, zij werd een loyale discipel van Jezus Christus. Na Jezus’ hemelvaart bleef zij met de apostelen bijeenkomen, terwijl zij met hen en anderen aanhield in het gebed. Zij behoorde klaarblijkelijk tot de ongeveer 120 discipelen die met Pinksteren in 33 G.T. de heilige geest ontvingen. — Hand. 1:14; 2:1-4.
JOZEF
Maria’s man, de timmerman Jozef, was een rechtvaardig persoon die snel op goddelijke leiding reageerde. Voordat hij met Maria in het huwelijk werd verbonden, kwam hij te weten dat zij zwanger was. Toen hij nog niet met alle feiten op de hoogte was, wilde hij de kwestie zo barmhartig mogelijk afhandelen. Hij trachtte het derhalve te vermijden Maria aan openbare schande bloot te stellen, hetgeen beslist zou gebeuren wanneer hij de verloving, welke destijds even bindend als een huwelijk werd geacht, officieel zou verbreken. Toen Jozef echter de ware toedracht vernam en in een droom goddelijke leiding ontving, nam hij Maria zonder aarzelen tot vrouw. — Matth. 1:19-24.
Een vergelijking van Lukas 2:22-24 met Leviticus 12:8 toont aan dat Jozef in materieel opzicht arm was. Toch ging hij elk jaar met zijn gehele gezin naar Jeruzalem om het Pascha te vieren (Luk. 2:41). Zijn waardering voor heilige dingen heeft ongetwiijfeld bijgedragen tot een atmosfeer die voor Jezus heel geschikt was om ’op te groeien en sterk te worden en met wijsheid vervuld te zijn’ (Luk. 2:40). Jozef heeft Jezus ongetwijfeld ook in het timmermansambacht onderwezen. — Matth. 13:55; Mark. 6:3.
De bijbel vermeldt niets over de wijze waarop Jozef Jezus’ prediking bezag. Misschien was hij al gestorven toen zijn pleegzoon door Johannes de Doper werd gedoopt. Jozef heeft ongetwijfeld niet meer geleefd toen Jezus aan de paal werd gehangen. Het is namelijk zeer onwaarschijnlijk dat de aan de paal genagelde Jezus Maria aan de zorg van de apostel Johannes zou hebben toevertrouwd als Jozef nog in leven was. — Joh. 19:26, 27.
HALFBROERS EN -ZUSTERS
Jezus was Maria’s „eerstgeborene”, maar hij was niet het enige kind in het gezin van Jozef en Maria (Luk. 2:7). In de Schrift worden degenen die Jezus kenden, als volgt geciteerd: „Waar heeft deze man die wijsheid en deze krachtige werken vandaan? Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broers Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En zijn zijn zusters niet allen bij ons? Waar heeft deze man dan dit alles vandaan?” — Matth. 13:54-56.
Dat Jezus een zoon in een groot gezin was, verklaart een gebeurtenis die zich voordeed toen hij ongeveer twaalf jaar oud was. Het gezin keerde na de paschaviering in Jeruzalem naar Nazareth terug. Hoewel Jezus ontbrak, ontdekten Jozef en Maria dit pas nadat zij een dag hadden gereisd. Zij veronderstelden dat hij zich in het gezelschap van familieleden of kennissen bevond. Indien zij slechts voor één kind hadden te zorgen, zou men zich zo iets moeilijk kunnen voorstellen. — Luk. 2:42-45.
Gedurende de eerste drie jaar van Jezus’ aardse bediening oefenden zijn halfbroers geen geloof in hem (Joh. 7:5). Tegen de tijd van Pinksteren in het jaar 33 G.T. was dit echter veranderd. Na zijn opstanding was Jezus „aan Jakobus [klaarblijkelijk zijn halfbroer] verschenen”. Dit heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat niet alleen in Jakobus, maar ook in Jezus’ andere halfbroers de overtuiging groeide dat Jezus de Messías was. Daarna kwamen Jezus’ halfbroers met de elf getrouwe apostelen en anderen in een bovenkamer te Jeruzalem bijeen, terwijl zij ongetwijfeld tot degenen behoorden die de heilige geest ontvingen. — 1 Kor. 15:7; Hand. 1:14-26; 2:1-4.
De Jakobus die als een ouderling in de gemeente te Jeruzalem dienst verrichtte en de geïnspireerde „Brief van Jakobus” geschreven heeft, was klaarblijkelijk een halfbroer van Jezus (Hand. 12:17; Jak. 1:1). Ook was de Judas die een brief schreef welke een deel van de bijbelse canon werd, waarschijnlijk Jakobus’ broer. Geen van deze schrijvers sloeg munt uit hun vleselijke verwantschap met Jezus, maar zij erkenden nederig dat zij ’slaven van Jezus Christus’ waren. — Jak. 1:1; Jud. 1.
ANDERE FAMILIELEDEN
Jezus’ aardse moeder Maria was familie van Elisabeth van de stam Levi en in de priesterlijke geslachtslijn van Aäron. Deze Elisabeth en haar man, de priester Zacharías, waren de godvrezende ouders van Johannes de Doper, de voorloper van Jezus Christus (Luk. 1:36-40). Volgens de traditie of overlevering waren Maria’s moeder en Elisabeths moeder vleselijke zusters van de stam Levi. Dit zou betekenen dat Maria en Elisabeth volle nichten waren en dat Johannes de Doper en Jezus volle achterneven van elkaar waren. De bijbel onthult echter niet precies welke familieverhouding er tussen Maria en Elisabeth bestond.
Salóme, de vrouw van Zebedéüs en de moeder van twee van Jezus’ apostelen, Jakobus en Johannes, kan een zuster van Maria geweest zijn. Er is enige schriftuurlijke ondersteuning (hoewel niet afdoend) voor deze traditionele zienswijze. Johannes 19:25 luidt: „Bij de martelpaal van Jezus . . . stonden zijn moeder en de zuster van zijn moeder; Maria, de vrouw van Klópas [Alféüs], en Maria Magdalena.” In Matthéüs 27:56 en Markus 15:40 wordt in verband met hetzelfde voorval melding gemaakt van Salóme of de moeder van de zonen van Zebedéüs. Indien dus naar dezelfde vrouwen wordt verwezen die in Johannes 19:25 worden genoemd, zou Salóme de zuster van Maria zijn. Dit zou betekenen dat Jezus’ getrouwe apostelen Jakobus en Johannes zijn neven waren.
Volgens de traditie zou Jezus aan nog een andere familie verwant zijn. De man van de „andere Maria”, Klópas of Alféüs, naar wie in Johannes 19:25 wordt verwezen, zou naar verluidt de broer van Jozef zijn, hetgeen nog een apostel, Jakobus de zoon van Alféüs, tot een neef van Jezus zou maken. — Matth. 10:3; 27:56, 61; Hand. 1:13.
Of de traditie nu juist is of niet, wij weten in ieder geval dat degenen die de Schrift duidelijk als Jezus’ familieleden identificeert, mannen en vrouwen waren met een in het oog springend geloof en een intense toewijding. Hun belangrijkste doel was niet zichzelf te verheerlijken maar God te eren. Hun houding kwam overeen met die van Maria toen zij tot Elisabeth zei: „Mijn ziel maakt Jehovah groot, en mijn geest kan slechts overlopen van vreugde jegens God, mijn Redder, omdat hij acht heeft geslagen op de lage positie van zijn slavin. Want zie! van nu af aan zullen alle geslachten mij gelukkig verklaren, omdat de Krachtige grote daden voor mij heeft gedaan, en heilig is zijn naam, en van geslacht tot geslacht rust zijn barmhartigheid op wie hem vrezen. Hij heeft machtige daden verricht met zijn arm, hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de bedoeling van hun hart verstrooid. Hij heeft machtigen van de troon gestoten en geringen verhoogd; hij heeft hongerigen volledig verzadigd met goede dingen en hen die rijkdom hadden, heeft hij met lege handen weggezonden. Hij is zijn dienstknecht Israël te hulp gekomen om barmhartigheid te gedenken, zoals hij tot onze voorvaders heeft gezegd, tot Abraham en tot zijn zaad, tot in eeuwigheid.” — Luk. 1:46-55.
Gods keuze van de familie waarin zijn Zoon werd geboren, onthult beslist dat een diepgevoelde waardering voor heilige dingen werkelijke waarde heeft in zijn ogen. Ontwikkelt u zo’n diepgevoelde waardering?
[Voetnoten]
a Zoals in Matthéüs 1:16 wordt aangetoond, was Jozef de zoon van Jakob; dat hij in Lukas 3:23 de zoon van Eli wordt genoemd, moet derhalve klaarblijkelijk betekenen dat hij de schoonzoon van Eli was.
[Tabel op blz. 537]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
FAMILIELEDEN VAN JEZUS
STAM LEVI STAM JUDA
Elisabeths Elisabeths Maria’s Eli Jakob Jozefs
vader moeder moeder moeder
Zacharías Elisabeth Zebedéüs Salóme Maria Jozef
Johannes Jakobus Johannes JEZUS Jakobus Jozef
de Doper Simon Judas
[zusters]
(Alleen die namen zijn genoemd waarvoor op zijn minst enige [hoewel niet altijd afdoend] schriftuurlijke ondersteuning bestaat.)