Verdere verrijking van inzicht
1. Op welke wijze heeft de nieuw vertaling zorgvuldig aandacht besteed aan het Griekse werkwoord?
EEN van de belangrijkste woordsoorten van iedere taal is het werkwoord. Deze woordsoort is ongetwijfeld het moeilijkst te beheersen. Opdat ons inzicht in de Christelijke Griekse Geschriften volledig kan worden verrijkt, moet de vertaler die ingewikkelde woordsoort van de Griekse taal, het werkwoord, begrijpen. Het heeft een aantal vormen, tijden en wijzen. Een aantal verschillen tussen al deze vormen, tijden en wijzen verdwenen langzamerhand toen het klassieke Grieks uitstierf en het gewone of koi·nēʹ Grieks in de dagen van Jezus en zijn apostelen een overheersende plaats ging innemen. Toch kan de moderne vertaler zich niet de weelde veroorloven onachtzaam en onnauwkeurig te zijn ten aanzien van de juiste, fijne betekenis van een werkwoord. In het Grieks drukken de tijden van het werkwoord niet alleen de tijd uit waarin een handeling geschiedt of wanneer een toestand bestaat, maar ook het soort van handeling, of de handeling begint, voortduurt, zich herhaalt of op een zeker punt is voltooid. Wanneer aan dergelijke betekenissen, die in de vormen van het werkwoord liggen opgesloten, aandacht wordt geschonken, wordt een stipte vertaling en een nauwkeurige uitdrukkingswijze verkregen. Het kan sommige lezers eerder een vrije dan een letterlijke vertaling toeschijnen, doch dit is in werkelijkheid niet het geval. Een korte beschouwing van enige gevallen die aantonen dat in de Nieuwe-Wereld-Vertaling aandacht is geschonken aan de beschrijvende kracht van het werkwoord, zal verlichtend blijken te zijn.
2. Wat doet ze met de historische tegenwoordige tijd van het werkwoord?
2 Het blijkt dat de Nieuwe-Wereld-Vertaling, behalve in het boek Openbaring, de historische tegenwoordige tijd niet gebruikt, en deze alle keren dat hij voorkomt, met een werkwoord in de verleden tijd heeft vertolkt. Waar de King James Vertaling dus luidt: „Dan verlaat [historische tegenwoordige tijd] de duivel hem, en, ziet, engelen kwamen en dienden hem” lezen wij nu: „Toen verliet de Duivel hem, en, ziet! engelen kwamen en begonnen hem te dienen” (Matth. 4:11, NW). Let op deze uitdrukking „begonnen hem te dienen”, in plaats van „dienden”. De reden hiervoor is dat het werkwoord „dienen” in de onvoltooide tijd staat en hier duidt deze tijd op het begin van een handeling die een tijd voortduurt.
3. Hoe vertolkt ze de tegenwoordige tijd ten einde aan te tonen dat een handeling voortduurt en dat het bevel wordt gegeven er mee op te houden?
3 Een nauwkeurige vertolking van de tegenwoordige tijd waar deze een handeling aanduidt die in het verleden is begonnen en nog voortduurt, wordt ons in Johannes 5:17 gegeven. De King James Vertaling luidt: „Mijn Vader werkt tot nu toe, en ik werk.” Maar de nieuwe vertaling luidt: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (NW). Nog een goede vertolking van de tegenwoordige tijd die aanduidt dat een handeling aan de gang blijft of voortduurt, treft men in Johannes 17:3 aan, welke tekst luidt: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich aan het nemen zijn van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (NW). Niet alleen leren kennen, maar dat zij blijven kennen, of liever, dat zij kennis tot zich aan het nemen zijn van God en Jezus Christus, dat heeft eeuwig leven tot gevolg. Een tegenwoordige tijd die het voortduren van een handeling aanduidt, vinden wij in Mattheüs 16:4: „Een goddeloos en overspelig geslacht blijft om een teken vragen” (NW). De wijze waarop de tegenwoordige tijd van werkwoorden in de vorm van een bevel wordt vertolkt, is interessant. Bijvoorbeeld: „Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen.” „Blijft dan eerst het koninkrijk . . . zoeken” (Matth. 5:44; 6:33, NW). „Ten slotte, broeders, houdt aan in het gebed voor ons” (2 Thess. 3:1, NW). Wat bevelen tot het niet langer voortzetten van een handeling betreft: „Houdt op met oordelen, opdat gij niet zult worden geoordeeld” (Matth. 7:1, NW). Tot Maria Magdalena zegt Jezus: „Houd op u aan mij vast te klemmen. Want ik ben nog niet tot de Vader opgestegen” (Joh. 20:17, NW). En de man in bed zegt tot de vriend die te middernacht op zijn deur klopt: „Scheid er mee uit mij moeite te veroorzaken” (Luk. 11:7, NW). In deze gevallen is de handeling tot nu toe aan de gang geweest en thans wordt bevolen er mee op te houden of er mee uit te scheiden.
4. Hoe toont ze aan dat de onvoltooide tijd een poging tot handelen uitdrukt?
4 Beschouw nu de onvoltooide tijd: Door deze tijd kan niet alleen het begin van een handeling die voortduurt, worden uitgedrukt, maar ook een poging iets te doen. In plaats dat dus wordt gezegd dat Johannes een man iets verbiedt, lezen wij: „Johannes [zeide]: ’Onderwijzer, wij hebben een zekere man gezien die door het gebruik van uw naam demonen aan het uitwerpen was, en wij poogden hem te beletten, omdat hij niet met ons wandelt.’ Maar Jezus zeide tot hem: ’Poogt gijlieden niet hem te beletten’” (Luk. 9:49, NW). Ook heeft Abraham zijn zoon, Izak, niet werkelijk geofferd, maar wij lezen: „Door geloof heeft Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Izak geofferd, en de man die de beloften met blijdschap had ontvangen, trachtte zijn eniggeboren zoon te offeren.” — Hebr. 11:17, NW.
5. Wat betekent „aoristus”? Hoe vertolkt ze deze tijd van het werkwoord?
5 Het Grieks heeft ook een bijzondere tijd, de „aoristus” genaamd, wat betekent, „niet gebonden” wat tijd betreft. Werkwoorden in de aoristus kunnen naar gelang van het verband waarin ze staan, op verscheidene manieren worden vertolkt. Soms is het interessant een onderscheid te maken tussen werkwoorden in deze tijd en werkwoorden die in de tegenwoordige of in de voltooide tijd staan. De aoristus kan een bepaald voorval aanduiden dat op een onbepaalde tijd in het verleden is gebeurd. Daarom lezen wij in Mattheüs 3:17: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (NW). Verder kan hij een gebruikelijke of spreekwoordelijke handeling aanduiden, zoals in Johannes 15:6 (NW), waarin wordt gesproken over de wijnstok en de ranken: „Indien iemand niet in eendracht met mij blijft, wordt hij als een rank uitgeworpen en verdroogt” (Ook Mattheüs 11:19; Lukas 7:35, NW). Dan is er nog de aoristus die de briefschrijver gebruikt. Terwijl hij de brief opstelt, beschrijft hij in zijn brief de voorvallen als in het verleden te zijn geschied, omdat dit het geval zal zijn wanneer zijn lezers zijn brief ontvangen; doch thans zeggen wij het in de tegenwoordige tijd, zoals in 1 Johannes 2:13, 14, NW: „Ik schrijf u, jonge kinderen, omdat gij de Vader hebt leren kennen. Ik schrijf u, vaders, omdat gij hem hebt leren kennen” enz. In bevelen duidt de aoristus, in tegenstelling met de tegenwoordige tijd, het bevel aan iets te doen waarmede nog niet is begonnen of wat nog niet is ondernomen, een handeling op een zeker punt. Bijvoorbeeld: „Zegt de dochter van Zion: ’Ziet! uw Koning komt tot u’” (Matth. 21:5, NW). Ook: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden” (Matth. 10:28, NW). Ook: „Geeft wat heilig is niet aan honden, noch werpt uw paarlen voor zwijnen.” — Matth. 7:6, NW.
6. Hoe toont ze het verschil aan tussen de aoristus en de tegenwoordige tijd met betrekking tot het begaan van een daad en het beoefenen van iets?
6 In plaats dat de aoristus het geregeld beoefenen van iets aanduidt, kan hij veeleer aanduiden dat slechts één daad van dat soort wordt begaan. Derhalve horen wij de Duivel op de berg der verzoeking tot Jezus zeggen: „Dit alles zal ik u geven indien gij nedervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht” (Matth. 4:9, NW). En Johannes schrijft ons: „Mijn kinderkens, ik schrijf u dit opdat gij geen zondige daad zult begaan. En nochtans, wanneer iemand een zondige daad begaat, wij hebben een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardig iemand” (1 Joh. 2:1, NW). Stel deze op zichzelf staande zondige daad tegenover de tegenwoordige tijd die Johannes gebruikt wanneer hij zegt: „Een ieder die in eendracht met hem blijft, beoefent geen zonde; iemand die de zonde beoefent, heeft hem niet gezien of hem niet leren kennen. Kinderkens, laat niemand u misleiden; hij die de rechtvaardigheid beoefent, is rechtvaardig, evenals die ene rechtvaardig is. Hij die de zonde beoefent, neemt zijn oorsprong uit de Duivel, omdat de Duivel aan het zondigen is geweest van het ogenblik af waarop hij begon.” „Ieder mens die uit God is geboren, beoefent geen zonde, maar Hij die uit God is geboren, waakt over hem, en de goddeloze sluit hem niet in zijn greep.” — 1 Joh. 3:6-8; 5:18, NW.
LEERSTELLIGE MOEILIJKHEDEN UIT DE WEG GERUIMD
7. Wat betekent „omschrijvend”? Hoe wordt dit door Lukas 21:17 aangetoond?
7 Hier volgt nog een beschouwing over werkwoorden, en wel een beschouwing aangaande de wijze waarop ze langs een omweg of door middel van een omschrijving iets tot uitdrukking brengen. Wanneer aan deze vorm de juiste aandacht wordt besteed, leidt het er dikwijls toe dat wij de nauwkeurige gedachte van het oorspronkelijke begrijpen en het beschermt ons tegen dwaling. In de overeenkomstige gevallen van de omschrijvende vorm vinden wij deze op een eenvoudige wijze in Mattheüs 24:9 (NW) vertaald: „Gij zult wegens mijn naam door alle natiën worden gehaat”, maar in Lukas 21:17 (NW) wordt de omschrijving vollediger tot uitdrukking gebracht in de woorden: „Gij zult om mijns naams wil voor alle mensen voorwerpen van haat zijn.”
8. Hoe wordt aldus de valse leerstelling die op Mattheüs 16:19 en 18:18 is gegrond, uit de weg geruimd?
8 Vier andere gevallen, wanneer ze juist worden vertaald, ruimen een valse leerstelling uit de weg die er tot nu toe op is gebouwd. In Mattheüs 16:19 (NW) zegt Jezus tot Petrus: „Ik zal u de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven, en al wat gij op aarde ook zult binden, zal in de hemelen zijn gebonden, en al wat gij op aarde ook zult ontbinden, zal in de hemelen zijn ontbonden.” In Mattheüs 18:18 (NW) zegt Jezus tot al zijn apostelen: „Waarlijk ik zeg ulieden: Alles wat gij op aarde ook zult binden, zal in de hemel zijn gebonden en alles wat gij op aarde ook zult ontbinden, zal in de hemel zijn ontbonden.” Jezus vertelde Petrus en de andere apostelen dus niet dat de hemel op hun besluit zou wachten en daarna hun op aarde genomen besluit zou bekrachtigen en zich er aan zou houden. Neen, alles wat Petrus en zijn mede-apostelen op aarde zouden besluiten, zou in de hemel alreeds zijn gebonden of ontbonden en Petrus en zijn mede-apostelen zouden slechts het tevoren in de hemel genomen besluit te kennen geven. De hemel zou dus niet van de aarde af worden gecommandeerd, dus van beneden naar boven, maar de apostelen op aarde zouden Theocratisch worden geleid, van de hemel uit naar beneden. De Nieuwe-Wereld-Vertaling ruimt dus door de eenvoudige vertaling van de omschrijvende vorm van het werkwoord, zonder enige toegevoegde woorden in te lassen, een leerstellige dwaling uit de weg.
9. Hoe draagt ze er toe bij een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid tussen Handelingen 9:7 en 22:9 op te lossen?
9 Een nauwkeurige vertaling draagt er ook toe bij een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid op te lossen tussen Handelingen 9:7 en 22:9, over de kwestie of de mannen die bij Saulus van Tarsen waren, iets bovennatuurlijks hoorden toen de verheerlijkte Jezus zich op de weg naar Damascus aan Saulus openbaarde. Deze moeilijkheid wordt opgelost door aandacht te schenken aan de grammaticale naamval van het woord stem dat het voorwerp van het werkwoord „horen” is. Dat woord stem (pho·nēʹ) kan geluid of stem betekenen en het wordt op beide manieren vertaald. In Handelingen 9:4 (NW) lezen wij: „Hij viel op de grond en hoorde een stem tot hem zeggen: ’Saul, Saul, waarom zijt gij mij aan het vervolgen?’” Hier staat het woord stem in de vierde naamval en Paulus hoorde wat de stem zei. Doch in vers 7 zien wij dat stem in de tweede naamval staat en hierdoor wordt aangetoond dat zijn metgezellen iets hoorden wat van de stem afkomstig was. Daarom lezen wij nu: „De mannen . . . die met hem reisden, stonden sprakeloos, daar zij weliswaar het geluid van een stem hoorden, maar niemand zagen” (NW). Maar hoorden zij met Paulus wat de stem zei? Neen! Want in Handelingen 22:9 zegt Paulus: „De mannen . . . die met mij waren, zagen weliswaar het licht maar hoorden niet de stem [vierde naamval] van hem die tot mij sprak” (NW). Hij bedoelt dat, hoewel de mannen het geluid hoorden, zij niet hoorden wat de stem Paulus vertelde. Zij kregen niet de boodschap van de stem te horen. Maar in vers 7 vertelt Paulus ons dat hij zelf niet alleen het geluid van de stem hoorde, maar ook verstond wat de stem zei: „Ik viel op de grond en hoorde een stem [tweede naamval] tot mij zeggen: ’Saul, Saul, waarom zijt gij mij aan het vervolgen?’” (NW). Daarom geeft ze in de voetnoot een andere vertolking, ten einde aan te tonen dat de mannen van Paulus niet hoorden omdat zij ’hoorden en niet verstonden’. — Vergelijk 1 Korinthe 14:11, NW.
IN HET BELANG VAN GROTERE DUIDELIJKHEID
10. Welke aanhalingen tonen aan hoe ze het Griekse werkwoord voor „rechtvaardigen” vertaalt?
10 In het begin kunnen zij die lange tijd een bijzondere voorliefde voor de King James Vertaling hebben gehad het verdwijnen van bekende woorden en zinsdelen betreuren. Doch na verloop van tijd zullen zij bemerken dat het veranderen van namen, woorden en uitdrukkingen er toe bijdraagt de betekenis duidelijker te maken. Neem het woord „gerechtvaardigd” („justified”). Zeer weinig mensen kennen de Bijbelse betekenis er van. De Nieuwe-Wereld-Vertaling vertolkt het Griekse werkwoord er voor met „rechtvaardig (righteous) verklaren (of, bevonden worden); onschuldig verklaren; vrijspreken; rechtvaardigen (vindicate)”. Romeinen 3:4 luidt thans: „Laat God waarachtig worden bevonden, hoewel iedere mens een leugenaar wordt bevonden, zoals er staat geschreven: ’Opdat gij in uw woorden wordt gerechtvaardigd [vindicated] en overwint wanneer gij wordt geoordeeld’” (NW). Paulus verklaart: „Ik ben mij er niet van bewust dat er iets tegen mij is. Toch ben ik hierdoor niet gerechtvaardigd [vindicated], maar hij die mij onderzoekt, is Jehova” (1 Kor. 4:4, NW). Jezus verklaart: „Wijsheid wordt gerechtvaardigd [vindicated] door haar werken.” En: „Door uw woorden zult gij worden gerechtvaardigd [vindicated], en door uw woorden zult gij worden veroordeeld” (Matth. 11:19; 12:37; Luk. 7:35, NW). Ten einde aan te tonen dat wij door geloof in het offer van Jezus worden gerechtvaardigd („justification”), zegt Paulus: „Van alles waarvan gij door middel van de wet van Mozes niet onschuldig kon worden verklaard, wordt een ieder die gelooft, onschuldig verklaard door middel van deze Ene” (Hand. 13:39, NW). Tot Christenen die met Jezus de offerandelijke dood sterven, zegt Paulus verder: „Hij die is gestorven, is van zijn zonde vrijgesproken. Bovendien, indien wij met Christus zijn gestorven, geloven wij dat wij ook met hem zullen leven.” — Rom. 6:7, 8, NW.
11. Hoe wordt het wederzijdse verband tussen rechtvaardigheid en geloof duidelijker aangetoond?
11 Hoe onze rechtvaardiging door middel van geloof in het bloed van Christus wordt verkregen, wordt in de volgende woorden uiteengezet: „Daarom, nu dat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig zijn verklaard, laten wij door middel van onze Here Jezus Christus vrede smaken met God. Veelmeer zullen wij daarom, daar wij thans rechtvaardig zijn verklaard door zijn bloed, door middel van hem van toorn worden behouden” (Rom. 5:1, 9, NW). Dat het God is die rechtvaardigt, lezen wij in de woorden: „Die hij heeft geroepen, zijn degenen die hij ook rechtvaardig heeft verklaard. . . . Wie zal een beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkorenen? God is Degene die hen rechtvaardig verklaart” (Rom. 8:30, 33, NW). In het Engels is het wederzijdse verband tussen het Angelsaksische woord believing (het geloven) en het Latijnse woord faith (geloof) niet zo duidelijk, maar in het Grieks is duidelijk te zien dat de woorden die „faith” („geloof”) en „to believe” („geloven”) betekenen, met elkaar in wederzijds verband staan, daar ze van hetzelfde grondwoord zijn afgeleid. De Nieuwe-Wereld-Vertaling tracht dit wederzijdse verband zuiver te bewaren door het werkwoord „to believe” („geloven”) op de juiste plaatsen met „geloof oefenen; geloof stellen en geloof gronden” te vertolken. Merk daarom op hoe in de volgende vertolking wordt duidelijk gemaakt dat rechtvaardiging door geloof komt: „Wanneer bijvoorbeeld Abraham ten gevolge van werken rechtvaardig zou zijn verklaard, zou hij redenen hebben om te roemen; maar niet bij God. Want wat zegt de schrift? ’Abraham oefende geloof in Jehova, en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend.’ . . . de mens . . . die niet werkt maar geloof stelt in hem die de goddeloze rechtvaardig verklaart, wordt zijn geloof tot rechtvaardigheid gerekend” (Rom. 4:2, 3, 5, NW). Ook luidt 2 Korinthe 4:13 thans: „Omdat wij nu dezelfde geest des geloofs hebben als die waarvan staat geschreven: ’Ik heb geloof geoefend, daarom heb ik gesproken’ oefenen ook wij geloof en daarom spreken wij” (NW) in plaats van: „Ik heb geloofd [believed], en daarom heb ik gesproken” zoals de King James Vertaling deze tekst vertolkt.
12. Op welke wijze wordt het verband tussen geloof en rechtvaardigheid in Romeinen 10:4, 8-11 duidelijk voor ogen gehouden?
12 Het onverbrekelijke verband dat er bestaat tussen geloof en rechtvaardiging en rechtvaardigheid wordt verder duidelijk voor ogen gehouden in de volgende vertolking van Romeinen 10:4, 8-11 (NW): „Christus is het volledige einde der Wet, zodat iedereen die geloof oefent, rechtvaardigheid kan ontvangen. Maar wat zegt ze? ’Het woord is nabij u, in uw mond en in uw hart’; dat wil zeggen, het ’woord’ des geloofs, hetwelk wij prediken. Want indien gij dat ’woord in uw mond’ in het openbaar bekendmaakt, dat Jezus Heer is, en in uw hart het geloof oefent dat God hem uit de dood heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond legt men een openbare bekendmaking af tot redding. Want de Schrift zegt ’Niemand die zijn geloof op hem grondt, zal worden teleurgesteld.’”
RELIGIE
13. Waarom vinden wij in Filippenzen 1:7 de vertolking „wettelijk bevestigen”? Welke brochuretitel is er op gebaseerd?
13 Op de in 1950 in het Yankee Stadion, in de stad New York, gehouden internationale vergadering van Jehova’s getuigen werd het rechtskundige document van onschatbare waarde, de brochure van 96 bladzijden getiteld „Het verdedigen en het wettelijk bevestigen van het goede nieuws”, voor ons verkrijgbaar gesteld. Terloops zij vermeld, dat deze titel is gebaseerd op Paulus’ woorden die hij in de gevangenis te Rome heeft uitgesproken en die in Filippenzen 1:7 (NW) staan opgetekend: „Gij allen [zijt] tezamen met mij deelhebbers . . . in de onverdiende goedheid, zowel in mijn gevangenisbanden als in het verdedigen en het wettelijk bevestigen van het goede nieuws.” De lezer kan zich afvragen waarom het Griekse woord (be baiʹo·sis) hier met „wettelijk bevestigen” is vertolkt. Wij merken op dat het woord in Hebreeën 6:16 (NW) wederom een wettelijk karakter heeft en met „wettelijke waarborg” is vertolkt. Het woordenboek van het Griekse Testament door Moulton en Milligan (1914) toont in elk geval aan dat het een technische term of vakterm is die aan rechtbanken doet denken en dat het ook in Filippenzen 1:7 dit karakter heeft. Dr. Adolf Deissmann, een pionier op het gebied van oude papyrusmanuscripten, is van oordeel dat „het woord altijd moet worden gelezen met de technische betekenis in gedachten” (bladzijde 108). De papyri die zijn ontdekt sedert de tijd dat er bekendheid werd gegeven aan het pionierswerk van Deissmann ondersteunen zijn bewering met vele voorbeelden. Wij kunnen derhalve uit Paulus’ woorden begrijpen dat hij zich in de gevangenis te Rome in een strijd bevond ter wettelijke bevestiging van het recht het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken en van het recht het evangelie een even vrije verbreiding te laten hebben als alle heidense religiën in het Romeinse rijk.
14. Wat wordt op bladzijde 75 van de brochure met betrekking tot het Genootschap en de getuigen gezegd?
14 Op bladzijde 75 van de brochure Het verdedigen en het wettelijk bevestigen van het goede nieuws lezen wij een van de gevolgtrekkingen waartoe men met betrekking tot het Watch Tower Bible & Tract Society na vele jaren van strijd voor het gerecht is gekomen: „Er wordt voorgelegd dat het Wachttoren Genootschap en Jehova’s getuigen een wettelijke religieuze organisatie zijn en dat hun vertegenwoordigers die zich met de prediking van het evangelie bezighouden, volgens de wet worden erkend als bedienaars der religie, waardoor zij het recht verkrijgen op alle voorrechten die aan alle religieuze organisaties en bedienaren van het evangelie worden verleend.”
15. Wat tonen de voetnoten bij Jakobus 1:26, 27, Handelingen 26:5 en Kolossenzen 2:18 aan? en wat wordt door het Griekse woord te kennen gegeven?
15 Deze belangwekkende gevolgtrekking noodzaakt ons de Nieuwe-Wereld-Vertaling te raadplegen ten einde licht te verkrijgen over het onderwerp religie. Het woord komt nergens in de eigenlijke tekst voor, maar staat wel bij wijze van verklaring in de voetnoten. In tegenstelling met de King James Vertaling, die de uitdrukkingen „religieus” en „religie” gebruikt, vinden wij thans „vormelijke aanbidder” en „vorm van aanbidding” in Jakobus 1:26, 27: „Wanneer een mens in de mening verkeert dat hij een vormelijke aanbidder is en toch zijn tong niet in toom houdt, maar voortgaat zijn eigen hart te misleiden, de vorm van aanbidding van deze mens is tevergeefs. De vorm van aanbidding die van het standpunt uit van onze God en Vader rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking, en zichzelf vlekkeloos van de wereld bewaren” (NW). De voetnoten tonen aan dat in de Oudlatijnse vertalingen hier religiosum esse (religieus zijn) en religio (religie) staat. Dat het Griekse woord hetwelk hier is gebruikt (thres·keiʹa) „vorm van aanbidding” betekent, wordt door Paulus in Handelingen 26:5 aangetoond: „Ik [heb] volgens de strengste sekte van onze vorm van aanbidding als een Farizeeër . . . geleefd” (NW). Uit de voetnoot bij deze tekst blijkt dat in de Oudlatijnse teksten sectam nostrae religionis (sekte van onze religie) staat. In Kolossenzen 2:18 schrijft hij ook over „een vorm van aanbidding der engelen”, en de voetnoot toont aan dat in de Oudlatijnse vertalingen religione angelorum (een religie der engelen) staat.
16. Hoe gebruikten Latijn-sprekende Christenen van vroeger het woord religio? Gebruikte Paulus het in het gerechtshof?
16 Hieruit blijkt duidelijk dat de Latijn-sprekende Christenen van vroeger religio (religie) als het equivalent voor het Griekse woord (thres·keiʹa) gebruikten. De Latijnse uitdrukking religio werd in het Romeinse gerechtshof waarvoor Paulus verscheen, ongetwijfeld op Paulus’ vorm van aanbidding, het Christendom, van toepassing gebracht. Doch Paulus had er geen bezwaar tegen, omdat hij de gewone, algemeen erkende betekenis van het woord begreep. Of hij zijn strijd in het Romeinse gerechtshof in het Latijn of in het Grieks voerde, en of hij zelf de uitdrukking religio op zijn vorm van aanbidding van Jehova God toepaste, weten wij niet, Hij was daar ten einde te strijden voor het recht van bestaan van zijn religie en voor het recht deze religie te verbreiden zoals elke andere religio van die tijd.
17. Was Paulus onhoffelijk in zijn openingswoorden tot de Atheners op de Areopagus? Onder welke wettelijke Latijnse uitdrukking streed hij voor het Christendom?
17 Wij bemerken dat de Romeinse stadhouder Festus, voor wie Paulus in het gerechtshof verscheen, de Joodse aanbidding „aanbidding van de godheid” noemde, toen Festus tot koning Agrippa zeide: „Zij hebben alleen maar zekere twistgesprekken met hem gehad over hun eigen aanbidding van de godheid en over een zekere Jezus die dood was doch van wie Paulus bleef beweren dat hij in leven was” (Hand. 25:19, NW). De voetnoot bij de tekst toont ons aan dat deze uitdrukking „aanbidding van de godheid” vrijwel dezelfde is als de uitdrukking die Paulus gebruikte toen hij zich op de Areopagus tot de Atheners richtte en zeide: „Mensen van Athene, ik zie dat gij in alles meer dan anderen aan de vrees voor de godheden overgegeven schijnt te zijn” (Hand. 17:22, NW). En ter verduidelijking van dat feit verwees Paulus naar het altaar dat hij had gevonden en waarop was geschreven „Aan een Onbekende God”, en Paulus toonde hun aan dat deze onbekende Godheid zijn eigen God was. Door zijn tactische wijze van optreden, beledigde Paulus die gedistingeerde mannen van het hoge gerechtshof dus niet door te zeggen dat zij meer dan anderen demonen vreesden, waarbij hij het woord „demonen” in zijn huidige weerzinwekkende betekenis gebruikte. Uit de voetnoot blijkt dat „men dacht dat demonen godheden waren, niet in onhoffelijke zin”. En Festus paste de Griekse uitdrukking (dei·si·dai·mo·niʹa) dus op het Joodse geloof toe, doch niet in onhoffelijke zin. Wanneer Paulus nu voor het Christendom streed met de wettelijke uitdrukking religio, die in zijn tijd op het Christendom werd toegepast, kunnen wij dit in deze tijd eveneens zonder bezwaar doen. Hieruit volgt dus dat de stelling die op bladzijde 75 van de rechtskundige brochure wordt voorgelegd, juist is.
DE BETEKENISSEN VAN „ALLE”
18. Welke betekenis van „alle” wordt eerst vermeld, en waar wordt het in die betekenis gebruikt?
18 Een van de woorden die wat het begrijpen er van betreft, grote moeilijkheden heeft veroorzaakt, is het woordje „alle”. Hoeveel is „alle”? De Griekse tekst gebruikt het in drie betekenissen, zoals in de Nieuwe-Wereld-Vertaling wordt uiteengezet: 1. In de betekenis van „alle”, een totaal, waarbij alles en iedereen is inbegrepen; 2. in de betekenis van allerlei, alle soorten of slag van mensen of dingen; en 3. in de betekenis van ieder ander, of alle andere mensen of dingen. Toen Jezus zeide dat het koninkrijk der hemelen gelijk was aan een koopman die, toen hij een paarl van grote waarde had gevonden, ’heenging en prompt alles verkocht wat hij had, en ze kocht’ bedoelde Jezus alles, niets uitgezonderd (Matth. 13:45, 46, NW). Waar Paulus over Gods Zoon, Jezus Christus, zegt: „Wanneer alles aan hem zal zijn onderworpen, dan zal de Zoon zelf zich ook onderwerpen aan degene die alles aan hem heeft onderworpen, opdat God voor iedereen alles zal zijn” bedoelde Paulus alles en alle mensen, zonder iets of iemand buiten te sluiten (1 Kor. 15:28, NW). Dit is de eerste betekenis van het woord.
19. Wat is de tweede betekenis van „alle”, en waar wordt „alle” in die betekenis gebruikt?
19 Zij die in de universele of algehele redding van alle mensen geloven, met inbegrip van de Duivel zelf, zullen tegen de tweede betekenis bezwaar opperen. Doch wij kunnen deze tweede betekenis niet ontlopen wanneer wij het er over eens zijn dat de Schrift met zichzelf in overeenstemming is. Merk op hoe de Nieuwe-Wereld-Vertaling de Schriftuurplaatsen met elkander in overeenstemming brengt die aanduiden dat alleen zij die kennis verwerven en tot het einde geloof oefenen, zullen worden gered: „Het ware licht [Jezus] dat aan iedere soort van mens licht geeft, stond op het punt in de wereld te komen.” Ook Jezus’ eigen woorden: „Ik [zal], wanneer ik van de aarde word verhoogd, mensen van alle soorten tot mij trekken” (Joh. 1:9; 12:32, NW). Eveneens: „Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u smaden en u vervolgen en liegende allerlei schandelijks tot u zeggen ter wille van mij” (Matth. 5:11, NW). Verder ging op de Pinksterdag de profetie van Joël in vervulling: „’In de laatste dagen’ zegt God, ’zal ik wat van mijn geest uitstorten op iedere soort van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jongemannen zullen gezichten zien en uw oude mannen zullen dromen dromen; en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen zal ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren’” (Hand. 2:16-18, NW). Paulus zegt dat Christenen dienen te bidden „voor alle soorten van mensen” en voegt er vervolgens aan toe: „Dit is goed en aanvaardbaar in de ogen van onze Redder, God, wiens wil is dat alle soorten van mensen zullen worden gered en tot een nauwkeurige kennis der waarheid komen.” — 1 Tim. 2:1-4, NW, ook 6, voetnoot e.
20. Hoe is Romeinen 5:18, 19 daarom vertolkt, en waarom is dit juist?
20 Maar hoe staat het met Romeinen 5:18, 19? zult gij zeggen. Welnu, wij behoeven geen lange verklaring te geven, daar de tekst als volgt is vertolkt: „Daarom dan, gelijk het er door één overtreding op uitliep dat mensen van alle soorten werden veroordeeld, evenzo loopt het er ook voor mensen van alle soorten op uit dat zij door één daad van rechtvaardigmaking rechtvaardig worden verklaard ten leven. Want evenals door de ongehoorzaamheid van de ene man velen zondaren werden gemaakt, evenzo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene mens velen rechtvaardig worden gemaakt” (NW). Het feit dus dat velen, doch niet alle mensen zonder uitzondering, rechtvaardig zullen worden gemaakt, komt overeen met het hiermede in verband staande feit dat het gevolg van Christus’ daad voor mensen van alle soorten is dat zij rechtvaardig worden verklaard ten leven. Dit alles stemt overeen met het betoog dat Paulus tot hiertoe heeft gevoerd en hetwelk er op neerkomt dat niet alleen natuurlijke Joden maar mensen van alle andere natiën, mensen van alle soorten, een gelegenheid zullen ontvangen, gered te worden. Doch niet alle mensen worden gered.
21. Wat is de derde betekenis van „alle”, en waar wordt het in die betekenis gebruikt?
21 Nu wat de derde betekenis van „alle” betreft: Deze betekenis verwoest de beweringen der drieëenheidsaanhangers. Toch is deze betekenis van „alle andere” of „ieder ander” grammaticaal en Schriftuurlijk volkomen juist. Let op Jezus’ woorden waardoor dit wordt aangetoond: „Blijft dan eerst het koninkrijk en zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” In zijn profetie over het einde der wereld: „Let op de vijgeboom en alle andere bomen” (Matth. 6:33; Luk. 21:29; ook 13:2, 4, NW). Dan Paulus’ voorbeeld van het lichaam: „Wanneer één lid lijdt, lijden alle andere leden mede; of indien één lid wordt verheerlijkt, verheugen alle andere leden zich er tezamen mede” (1 Kor. 12:26; ook 6:18, NW). Over de verheerlijking van Christus zegt Paulus: „God [heeft] hem . . . tot een voortreffelijke positie verhoogd en heeft hem in zijn goedertierenheid de naam gegeven die boven iedere andere naam is.” — Fil. 2:9, NW.
22, 23. Wat beweren drieëenheidsaanhangers met betrekking tot Kolossenzen 1:15-20, en hoe doet de nieuwe vertaling hun bewering te niet?
22 Doch nu houden drieëenheidsaanhangers u Paulus’ woorden voor, die staan opgetekend in Kolossenzen 1:15-20 volgens de King James Vertaling. Zij beweren dat, indien Jezus Christus vóór alle dingen was en alle dingen door hem bestaan en door hem en voor hem werden geschapen, hij dan dezelfde moet zijn als de Almachtige, Allerhoogste God, of met God één persoon moet zijn. Maar wij moeten deze verzen in overeenstemming brengen met alle andere schriftuurplaatsen waarin wordt gezegd dat Jezus Christus Gods Zoon en een schepping van Hem was. Het Griekse woord moet hier daarom worden vertolkt in de betekenis van „alle andere”. Merk derhalve op hoe de Nieuwe-Wereld-Vertaling de bewering der drieëenheidsaanhangers vernietigt:
23 „Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der gehele schepping, want door middel van hem werd al het andere in de hemelen en op de aarde geschapen, wat zichtbaar en wat onzichtbaar is, . . . Al het andere is door middel van hem en voor hem geschapen. Ook is hij voor al het andere en door middel van hem werd al het andere in het aanzijn geroepen, en hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de dood, opdat hij degene zou kunnen worden die in alles de eerste is, want God oordeelde het goed alle volheid in hem te laten wonen en door middel van hem al het andere weer met zich te verzoenen door vrede te maken door middel van het bloed dat hij aan de martelpaal heeft vergoten, of het nu datgene is wat zich op de aarde of wat zich in de hemelen bevindt” (NW). In overeenstemming hiermede vertelt Openbaring 4:11 (NW) ons dat Jehova God ’alles heeft geschapen’, zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, inbegrepen. — Zie ook Johannes 3:31, NW.
TEN GUNSTE VAN ÉÉN ALLERHOOGSTE EN ALMACHTIGE GOD
24. Is de naam Jehova op Jezus van toepassing? Waaruit blijkt uw antwoord?
24 Uit deze beschouwing alleen reeds blijkt dat de Nieuwe-Wereld-Vertaling het onderscheid tussen Jehova God en Jezus Christus duidelijk doet uitkomen, daar zij twee verschillende en onderscheiden personen zijn, de Ene de Schepper en de andere een schepsel naar Gods beeld. Doordat deze vertaling de naam Jehova herstelt op de rechtmatige plaats die deze naam in de Griekse Geschriften toekomt, laat ze zien dat de naam Jehova niet van toepassing is op Jezus. Drieëenheidsaanhangers zijn bijvoorbeeld geneigd Romeinen 10:13, een aanhaling van Joël 2:32, met Jezus in verband te brengen, doch wanneer wij thans zowel vers 9 als vers 13 van Romeinen 10 in de Nieuwe-Wereld-Vertaling lezen, bemerken wij hoe onjuist dit is. Wij lezen de verzen als volgt: „Want indien gij dat ’woord in uw mond’ in het openbaar bekendmaakt, dat Jezus Heer is, en in uw hart het geloof oefent dat God hem uit de dood heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want ’een ieder die de naam van Jehova aanroept, zal worden gered’” (NW). Wij merken op dat vers 9 niet zegt dat gij om gered te worden, in het openbaar moet bekendmaken dat Jezus Jehova is, maar dat hij Heer, of Meester is. De voetnoot bij deze tekst toont aan dat „Heer” hier niet Jehova betekent of naar Jehova verwijst, en dat zelfs de Hebreeuwse vertalingen het niet met Jehova vertolken. Opdat wij derhalve kunnen worden gered, moeten wij de naam van Jehova aanroepen, want hij is Degene die de Here Jezus uit de dood heeft opgewekt. Het gehele verband van deze schriftuurplaatsen komt hiermede overeen. Wij zouden ook naar Handelingen 2:21, 24-36 kunnen verwijzen om aan te tonen dat Jehova en Jezus onderscheiden personen zijn en dat de naam van God niet op de Zoon Jezus van toepassing is. Er is slechts één Allerhoogste en Almachtige God, en dat is Jehova, de Vader van onze Here Jezus.
25. Voor de behandeling van welke andere kenmerken van de vertaling hebben wij thans geen ruimte? Wie en waartoe raden wij het gebruik van deze vertaling aan?
25 Doch de ruimte ontbreekt ons om nog meer bijzondere kenmerken van deze Nieuwe-Wereld-Vertaling te vermelden, hoe ze valse passages verwijdert die in de oudste en authentieke Griekse manuscripten niet voorkomen; hoe en waarom ze het woord „kruis” weglaat en er „martelpaal” voor in de plaats zet; hoe ze de Hebreeuwse achtergrond voor de Christelijke Griekse Geschriften geeft en hoe ze de tweede tegenwoordigheid of par·ou·siʹa van Christus met Koninkrijksmacht uiteenzet. Maar voor enige nadere inlichtingen over de kenmerken van deze vertaling kunnen wij onze lezers verwijzen naar ons artikel van 1 december 1950, over „De Nieuwe-Wereld-Vertaling der Christelijke Griekse Geschriften”. Nadat wij deze vermeldenswaardige vertaling zo grondig hebben onderzocht en ze nauwkeurig hebben nagevorst, bevelen wij alle zoekers naar waarheid en leven aan ze bij een studie van de Bijbel te gebruiken. Door deze vertaling zijn zij er zeker van rijkdommen te verwerven der volle verzekerdheid van hun inzicht.