Predestinatie of individuele keuze — welke van de twee?
„God is niet partijdig, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, hem aangenaam.” — Hand. 10:34, 35, NW.
1. Hoe werken gerechtigheid en liefde samen, en hoe niet?
JEHOVAH is een God van gerechtigheid en van liefde. Maar in het aanwenden van zijn eigenschap van liefde ziet hij nimmer de eisen der gerechtigheid over het hoofd. Beide werken in volmaakt evenwicht samen zonder dat de ene eigenschap door de andere wordt verstikt. Door de van Adam overgeërfde zondigheid zijn alle mensen rechtens er toe veroordeeld te sterven, maar door het offer van Christus wordt alle mensen liefdevol de gelegenheid geboden te leven. „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood, doch de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus onze Heer” (Rom. 6:23, NW). De gelegenheid om de liefdevolle gave des levens te ontvangen, is niet tot enkele uitverkorenen beperkt, terwijl de vele overigen de te rechtvaardigen ter dood veroordeling onveranderlijk wordt opgedrongen. God kiest niet enkelen voor leven uit ongeacht hun persoonlijk gedrag, alleen maar om zijn liefde ten toon te spreiden, en evenmin verdoemt hij willekeurig anderen tot de vernietiging alleen maar om zijn gerechtigheid te verheerlijken. Dit te doen, zou het betonen van partijdigheid zijn. En Jehovah ’is nimmer partijdig’, toont geen „aanzien des persoons” (Deut. 10:17, NBG; 2 Kron. 19:7, Lu). Zijn liefde en gerechtigheid worden met wijsheid bestuurd, en „de wijsheid die van boven afkomt” maakt „geen partijdig onderscheid”. Nadrukkelijk zij gezegd, „bij God is geen partijdigheid”. — Rom. 2:11; Jak. 3:17, NW.
2. Hoe is astrologie verwant aan predestinatie?
2 Maar doordat vele religie-aanhangers predestinatie leren en verklaren dat de bestemming van het individu voor de geboorte door God is vastgesteld, zeggen zij dat God partijdig is. In plaats dat de leerstelling op de Bijbel is gebaseerd, is het heidendom de vader er van en werd ze door overlevering hooggehouden. Predestinatie wordt in zekere zin getoond in Deuteronomium 4:19 (NBG), toen Jehovah zijn verbondsvolk waarschuwde: „Dat gij ook uw ogen niet opslaat naar den hemel, en de zon, de maan en de sterren, het gehele heir des hemels, aanziet en u laat verleiden u voor die neer te buigen en hen te dienen.” Het was voor de heidense religiën in de oudheid een algemeen gebruik de hemellichamen tot goden te maken en ze te aanbidden, en te beweren dat de bestemmingen der mensen door deze goden of hemellichamen werden geleid. Dit wordt op treffende wijze aangetoond door de woorden die Jehovah tot de sterrenkijkende Babyloniërs richtte: „Gij hebt u vermoeid met vele raadgevers: laten zij nu optreden en u redden, zij die hemelkaarten maken, die de sterren waarnemen, en van maand tot maand u mededeelen wat over u komen zal!” (Jes. 47:13, OB). Zij maakten kaarten of deelden de hemelen in twaalf afdelingen in, één voor elke maand, en overeenkomstig de maand of de positie der sterren bij iemands geboorte werd zijn levensloop bepaald. Zij geloofden dat hun sterrengoden hun leven min of meer predestineerden. De heidense religiën van zowel de Grieken als de Romeinen maakten de hemellichamen tot goden, en de tegenwoordige namen van de planeten zijn aan de Romeinse mythologie ontleend.
3. Wat geloofden de Farizeeën, en in welk netelig probleem deed dit hen geraken?
3 Voor hun gevangenschap in Babylon werden de Joden herhaaldelijk het slachtoffer van zulke afgoderijen (2 Kon. 17:16; Jer. 44:17; Ezech. 8:16). Na hun terugkeer naar Jeruzalem vermeden zij de duidelijker in het oog springende afgoderijen, maar in plaats daarvan geraakten zij in sluwere strikken. Zij begonnen een grote hoeveelheid overleveringen op te bouwen, en in hun midden ontstonden religieuze sekten. Een van deze sekten was die der Farizeeën. Zij geloofden niet in predestinatie door de sterrengoden der heidenen, maar zij geloofden dat Jehovah menselijke levens aldus bepaalde. Door hun overlevering droegen zij een heidense leerstelling op Jehovah over en zij maakten zijn woord, waarin wordt gezegd dat ’tijd en toeval hen allen treffen’ in plaats dat gebeurtenissen gepredestineerd zijn, krachteloos (Pred. 9:11, NBG). De eminente Joodse geschiedschrijver, Josephus, vertelt ons: „De Farizeeën . . . schrijven alles aan het noodlot (of: de voorzienigheid) toe, en aan God, zo nochtans, dat het hoofdzakelijk in het vermogen der mensen ligt datgene te doen wat goed is, of het tegenovergestelde, alhoewel het noodlot in iedere daad medewerkt.” „Wanneer zij vaststellen dat alle dingen door het noodlot worden gedaan, halen zij van de mensen niet de vrijheid weg om naar eigen goeddunken te handelen; want zij zijn het denkbeeld toegedaan dat het God heeft behaagd een temperament te maken, op zulk een wijze dat datgene wat hij wil, wordt gedaan, maar zo dat de wil des mensen deugdzaam of ondeugdzaam kan handelen” (Joodse oorlogen [Engels], Boek II, Hoofdstuk VIII, §14; Joodse Oudheden [Engels], Boek XVIII, Hoofdstuk I, §3). In de predestinatie geloven en terzelfdertijd aan het gezichtspunt vasthouden dat de mens een schepsel met een vrije wil is, is zowel in de oudheid als in de tegenwoordige tijd altijd een netelig probleem geweest voor de aanhangers van deze leerstelling. Niemand brengt de twee factoren logisch met elkaar in overeenstemming. Bij gebrek aan iets wat zin heeft, nemen velen tegenwoordig de veronderstelde oplossing der Farizeeën aan. Te zeggen dat een schepsel een werkelijke vrije wil bezit die opzettelijk is geschapen met een temperament hetwelk de weg zal gaan die door God is gepredestineerd, staat gelijk aan te zeggen dat een machine een vrije wil heeft, maar alleen de bewegingen maakt die zijn maker hem heeft willen laten maken toen hij hem vervaardigde.
4. Welk Katholieke standpunt heeft zich aangaande de predestinatie ontwikkeld?
4 De prominente Rooms-Katholieke heilige, Augustinus, die in de voetstappen van de Farizeeën volgde, „hield vol dat genade een innerlijke werking van God is in hen die hij heeft bestemd te redden, terwijl hij niet alleen het vermogen om goed te doen verleent, maar eveneens de wil om goed te doen. Dat sommigen worden gered en anderen verloren gaan, schreef hij aan Gods wil toe. Vandaar zijn leerstellingen van onvoorwaardelijke predestinatie, van bijzondere verlossing, en van speciale en onweerstaanbare genade. Verdoemenis, zo gaf hij toe, was gegrond op voorziene schuld, doch, zich klaarblijkelijk niet bewust zijnde van de tegenstrijdigheid, hij miskende de toepassing van hetzelfde beginsel op uitverkiezing. In 529 werd het stelsel van Augustinus als Kerkleer door het Concilie van Arausio (Orange) bevestigd, maar de reactie tegen het strikt logische doch essentieel immorele karakter van zijn dogma is door de eeuwen heen gemanifesteerd.” „Nog vierhonderd jaar gingen voorbij voordat er een man kon worden gevonden die moedig genoeg was om Augustinus’ theorie te voltooien door te verklaren dat, evenals God op souvereine en onveranderlijke wijze een ieder naar het hem heeft goedgedacht tot het leven heeft uitgekozen, zonder enig vooruitzicht van geloof en gehoorzaamheid, zo heeft hij ook uit zijn welbehagen vrij en onveranderlijk een ieder naar het hem heeft goedgedacht tot eeuwige ellende gepredestineerd, zonder enige verwijzing naar van tevoren gekende zonde en schuld aan hun zijde. Deze voorloper van Calvijn was een Saksische monnik genaamd Gottschalk (Godeschalcus). Zijn nieuwe gezichtspunt maakte hem niet alleen aan kerkelijke censuur onderhevig, maar stelde hem zelfs aan vervolging bloot.” Kerkvergaderingen die in 848 en 849 werden gehouden, veroordeelden hem en hij werd gegeseld en in een klooster gevangengezet waar hij tot zijn dood, ongeveer twintig jaar later, verbleef. — M’Clintock and Strong’s Cyclopaedia, Deel VIII, blz. 499.
5. (a) Uit welke andere bron putte de leerstelling ondersteuning? (b) Hoe is astrologie er verder mede verbonden?
5 In deze zelfde algemene tijdsperiode onderwees nog een religie fatalisme en predestinatie, en beschikte over schriftuurplaatsen ter ondersteuning: „Geene ziel kan sterven dan op Gods verlof, naar het boek waarin de bestemming van alle dingen is opgeschreven.” „Sommigen van hen werden door God geleid, terwijl anderen bestemd waren af te dwalen.” „God . . . leidt [niet dengeen] omtrent wien hij besloten heeft, hem in dwaling te brengen.” „Geen ongeval komt er op aarde noch aan uwe personen voor, zonder dat dit in het boek van onze besluiten was opgeteekend, alvorens wij het voortbragten. Waarlijk, dit is gemakkelijk voor God.” „Waarlijk, dit is eene waarschuwing; en hij die wil, kieze den weg tot zijn’ Heer. Maar gij zult niet willen tenzij God wil; want God is alwetend en wijs. Hij leidt in zijne genade, die hem behagen” (Soera 3:139; 16:38, 39; 57:22; 76:29-31, Keyzer). Natuurlijk, dit zijn geen geïnspireerde schriftuurplaatsen uit Gods Woord, de Bijbel, maar ze zijn ontleend aan het heilige boek van de Mohammedanen, de Koran. M’Clintock and Strong’s Cyclopaedia, Deel I, blz. 499, brengt predestinatie met astrologie in verband en toont de belangstelling van het Mohammedanisme in beide, zeggende: „Door het laatste [rechterlijke astrologie], zo werd beweerd, konden gebeurtenissen worden voorzegd die afhankelijk waren van de menselijke wil, zoals bijzondere daden, vrede, oorlog, enz. Astrologie komt goed overeen met de predestinatieleerstellingen van het Mohammedanisme en werd dienovereenkomstig vanaf de zevende tot de dertiende eeuw met grote ijver door de Arabieren beoefend. Enkelen van de vroege Christelijke vaders betoogden tegen de leerstellingen van de astrologie; anderen geloofden ze in een gewijzigde vorm. De Rooms-Katholieke Kerk heeft in haar openbare hoedanigheid het stelsel verscheidene malen veroordeeld, maar vele ijverige kerkmensen hebben het beoefend. Van kardinaal D’Ailly, ’de adelaar der Franse doctoren’ (gestorven in 1420), wordt gezegd dat hij de horoscoop van Jezus Christus heeft getrokken en dat hij volhield dat de Zondvloed door astrologie voorspeld had kunnen worden.”
6. In welke mate was Calvijns invloed merkbaar, en hoe werd de leerstelling verbreid?
6 Te midden van de gisting der Reformatie werd aan het onderwerp van de predestinatie nieuw leven gegeven en gedurende 1530 en de twintig jaren die daarop volgden, was Johannes Calvijn de dominerende figuur op het toneel als de voorvechter van onvoorwaardelijke predestinatie van niet alleen hen die gered worden maar ook van diegenen die verloren gaan. Wederom veroordeelde de Roomse Kerk deze gezichtspunten, net zoals ze dat zeven eeuwen voordien had gedaan toen de Saksische monnik Gottschalk er voor had gepleit. Een eeuw later verscheen er evenwel van de synode die bekendstond als de Westminster Vergadering van godgeleerden de grote Calvinistische Geloofsbelijdenis, welke in 1646 door het Britse parlement werd aangenomen opdat deze de belijdenis van de Engelse Kerk zou worden en de leerstellige basis van bijna alle tegenwoordige Presbyteriaanse kerken. Door de Puriteinen werd de predestinatieleerstelling over geheel Nieuw Engeland verbreid, en door de Gereformeerde Nederlandse en andere Presbyteriaanse lichamen werd ze naar de meeste staten van Midden en West-Amerika gebracht. Tegenwoordig zijn de Presbyterianen de meest op de voorgrond tredende voorvechters van de leerstelling, ofschoon vele van de moderne kerklichamen van dit bijzondere geloof hun gezichtspunten hebben gewijzigd en de hardvochtige leerstelling hebben verwaterd.
7. Wat onthult het tegenwoordige Katholieke gezichtspunt over predestinatie?
7 Het voorgaande heeft getoond op welk een grote schaal de leer werd en wordt geloofd en dat er in verschillende maten aan werd vastgehouden of nog aan wordt vastgehouden door astrologen uit de oudheid, heidense religie-aanhangers, Farizeeën, Mohammedanen, Presbyterianen en Rooms-Katholieken. Dat ook de laatstgenoemden onder deze groep worden gerekend, moge velen verbazen en door sommigen worden geloochend; derhalve halen wij het volgende aan uit het pamflet Why (Waarom), de uitgave van juli 1951, uitgegeven door „Vader” Richard Felix, Orde van de heilige Benedictus, en uitgegeven met kerkelijke goedkeuring door de Benedictijner Vaders, Benet Lake, Wisconsin: „God predestineert zekere zielen tot de Hemel. Hij predestineert niet één ziel tot de Hel. Het concilie van Trente veroordeelde officieel de ketterij van Calvijn die er de mening op na hield dat door een absoluut besluit van God een gedeelte van de mensheid tot de Hel werd gepredestineerd. De predestinatie van de uitverkorenen tot de Hemel is een positieve daad van God; de verdoemenis van de goddelozen niet.” Dit bevestigt de predestinatieleringen van Augustinus met betrekking tot hen die zullen worden gered, en laat automatisch alle anderen zonder hoop verloren gaan, hetzij speciaal gepredestineerd tot vernietiging of niet. Onlangs verschenen de predestinatie-gezichtspunten van het Katholicisme in de openbare pers, toen deze een verslag gaf van de begrafenis van een meisje van tien jaar dat van het balkon van een brandtrap naar beneden was gevallen. Volgens het verslag zeide een Katholieke priester in een kerk te Brooklyn bij die gelegenheid: „God had nog een engel nodig en Hij nam Dorothy. Dorothy was door God bestemd om slechts gedurende deze tijd bij haar ouders te blijven. Toen riep Hij haar om Hem in deze Kersttijd te dienen.” — New York Daily News, 19 december 1952.
GEPREDESTINEERD ALS KLASSE
8. Wat houdt de Presbyteriaanse leerstelling precies in?
8 De Presbyteriaanse kerken zijn evenwel de grootste voorvechters van de leerstelling van predestinatie, en daarom concentreren wij onze aandacht op hun standpunt. Volgens hun eigen woorden leren zij: „Diegenen van de mensheid die tot leven zijn gepredestineerd, heeft God, voordat het fundament der wereld werd gelegd, volgens zijn eeuwige en onveranderlijke voornemen, en de geheime raad en het goeddunken van zijn wil, gekozen in Christus, tot eeuwige heerlijkheid, alleen wegens zijn onverdiende barmhartigheid en liefde, zonder enig vooruitzien van geloof of goede werken, of volharding in een van beide, of enig ander ding in het schepsel, zoals toestanden, of oorzaken die hem daartoe brengen; en alles tot lof van zijn glorierijke barmhartigheid. Het heeft God behaagd de rest van de mensheid, overeenkomstig de onnaspeurlijke raad van zijn eigen wil, waardoor hij naar zijn goeddunken barmhartigheid betoont of weerhoudt, wegens de heerlijkheid van zijn souvereine macht over zijn schepselen, voorbij te gaan, en hen te bestemmen tot oneer en gramschap wegens hun zonden, tot lof van zijn glorierijke gerechtigheid.”a
9. Kunnen zij de leerstelling tot op Paulus terugvoeren, en hoe proberen zij het?
9 Presbyterianen beweren dat zij deze leerstelling tot op Paulus kunnen terugvoeren. Het is mogelijk dat ze haar tot op Paulus de Farizeeër kunnen terugvoeren, maar niet tot op Paulus de apostel. Toen Paulus een Farizeeër was en bekendstond als Saulus van Tarsen en een gewelddadige Christenvervolger, kan hij in predestinatie hebben geloofd. Maar toen hij die sekte had verlaten, trachtte hij niet enkele van haar traditionele leerstellingen te redden, waaromtrent Jezus tot die religie-aanhangers had opgemerkt: „Gij hebt het woord van God krachteloos gemaakt vanwege uw overleveringen” (Matth. 15:6, NW). Paulus besmette de Christelijke leer niet met de Farizeese leerstelling van predestinatie van enkelingen. Desalniettemin zullen predestinatie-aanhangers van tegenwoordig trachten hun bewering te ondersteunen dat Paulus predestinatie onderwees door zijn woorden in Romeinen 8:29, 30 (LV) aan te halen: „Hen die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij uitverkoren [te voren verordineerd] om gelijkvormig te worden aan het beeld van zijn Zoon; opdat deze de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn. En wie Hij uitverkoren [te voren verordineerd] heeft, die heeft Hij ook geroepen; en wie Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook als de zijnen aangenomen [gerechtvaardigd], en wie Hij als de zijnen aangenomen [gerechtvaardigd] heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.”
10. Waarom wordt er door Romeinen 8:29, 30 een klasse in plaats van enkelingen van tevoren verordineerd?
10 Kan er aan de hand hiervan terecht worden betoogd dat zekere enkelingen werden gepredestineerd om te worden geroepen en gerechtvaardigd en verheerlijkt als geestelijke schepselen ten einde duizend jaren lang met Christus in de hemelen te regeren? Merk in deze tekst op dat degenen die zijn geroepen en gerechtvaardigd, eerst tevoren zijn verordineerd of gepredestineerd, en aangezien de goddelijke predestinatie niet kan falen, zouden er geen enkelingen die eens waren geroepen en gerechtvaardigd, kunnen falen en ten slotte niet met Christus verheerlijkt worden. Dit standpunt moet worden ingenomen indien deze tekst op enkelingen wordt toegepast. Andere schriftuurplaatsen, die later zullen worden beschouwd, laten echter zien dat personen die eens werden geroepen en gerechtvaardigd of rechtvaardig werden verklaard, kunnen terugvallen en worden vernietigd. Wat derhalve in Romeinen 8:29, 30 op onfeilbare wijze wordt gepredestineerd, moet een klasse zijn, en niet de enkelingen uit wie de klasse bestaat. Jehovah heeft de vereisten waaraan deze klasse moet voldoen, gepredestineerd of van tevoren verordineerd, haar maatstaven voor gedrag, haar werk terwijl ze zich op aarde bevindt, haar dienst met Christus in de hemel, haar plaats in de goddelijke ordening der dingen, en zelfs het aantal der enkelingen uit wie deze klasse zal bestaan. — Openb. 14:1-4.
11. Maakt het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden dat de tekst op enkelingen slaat in plaats van op een klasse?
11 Sommigen kunnen zeggen dat indien er een klasse was bedoeld er met een ander voornaamwoord naar verwezen zou worden en dat niet het persoonlijke voornaamwoord „hen” in de tekst zou zijn gebruikt. Dat is niet noodzakelijk. Wij gebruiken vaak persoonlijke voornaamwoorden om naar een klasse te verwijzen in plaats van naar enkelingen uit wie de groep bestaat. Twee scholen ontmoeten elkaar bijvoorbeeld in een athletiekwedstrijd, en een meisje van de school die heeft gewonnen, zegt: „Wij hebben hen verslagen.” Dat „wij” verwijst naar de winnende school als groep, en niet naar alle leerlingen individueel, want als enkelingen hebben zij de andere school niet verslagen. Het meisje zeker niet. Zij heeft zelfs niet eens meegespeeld. Alleen zij die deel uitmaakten van het team hebben hen verslagen. En het „hen” verwijst evenmin naar alle leerlingen van de verliezende school, want niet allen afzonderlijk hebben gespeeld en op het athletiekveld een nederlaag geleden. „Hen” verwijst naar de verliezende school als groep, niet als enkelingen. Insgelijks verwijst het „hen” in Romeinen 8:29 naar een klasse, niet naar enkelingen. Alleen dan kan de tekst met andere schriftuurplaatsen in overeenstemming worden gebracht.
12. Hoe schakelt Mattheüs 22:14 predestinatie uit?
12 Indien Jehovah God afzonderlijke personen van tevoren tot redding heeft gepredestineerd, zou hij dan hen die er niet toe zijn gepredestineerd, hen die het met geen mogelijkheid zouden kunnen bereiken, roepen of uitnodigen? Zou zulk een uitnodiging niet tot en met huichelachtig zijn, een harteloze bespotting en een wrede smaad voor hen die hij van tevoren tot falen heeft verordineerd? Het zou een sadistische kwelling van zwakke en hulpeloze schepselen zijn, welke kwelling een alvermogende Schepper hen zou doen ondergaan. Het zou de goddelijke eigenschappen van zowel gerechtigheid als liefde loochenen. Jehovah God is niet schuldig aan zulk een liefdeloos, onrechtvaardig, huichelachtig wangedrag. Door zijn heilige geest of werkzame kracht op personen uit te storten, roept hij hen of nodigt hen uit tot lidmaatschap in de hemelse klasse, en dat zonder van tevoren hun slagen of falen in het bereiken er van te predestineren. Sommigen van de enkelingen die zijn geroepen, worden ontrouw en vallen terug. Anderen worden er geroepen om hun plaats in te nemen. Er worden er genoeg geroepen zodat er ten slotte een gepredestineerd aantal definitief wordt gekozen, ongeacht de velen die terugvielen nadat zij waren geroepen. Wegens deze omstandigheid zeide Jezus: „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Indien predestinatie waar zou zijn, zou het aantal van hen die zijn geroepen, hetzelfde zijn als het aantal van hen die definitief worden gekozen. — Matth. 22:14.
13. Welke vragen rijzen er door Efeze 1:4, 5, en hoe beantwoorden Presbyterianen deze vragen, waardoor zij verwarring stichten?
13 Mensen die in deze leerstelling geloven, vestigen de aandacht op Efeze 1:4, 5: „Hij [heeft] ons uitverkoren . . . in Hem, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven.” Maar wederom wordt hier naar een klasse verwezen, en het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden „wij” en „ons” doet aan dit feit niets af of toe, zoals tevoren reeds is uiteengezet. Deze tekst zegt echter wel dat deze klasse gepredestineerd of tevoren werd verordineerd „vóór de grondlegging der wereld”. Zou dat er niet op duiden dat Jehovah, voordat hij Adam en Eva had geschapen, wist dat zij tot zonde zouden vervallen en een onvolmaakt, zondig nageslacht zouden voortbrengen, waardoor de komst van Christus de Verlosser en de van tevoren verordineerde Koninkrijksklasse, die met hem duizend jaren zou regeren ten einde de gevallen mensheid tot volmaaktheid te herstellen, noodzakelijk zou worden gemaakt? Presbyterianen antwoorden bevestigend, zeggende: „De almachtige kracht, onnaspeurlijke wijsheid, en oneindige goedheid van God manifesteren zich zo ver in zijn voorzienigheid, dat het zich zelfs uitstrekt tot de eerste val, en alle andere zonden van engelen en mensen, en dat niet door een blote toelating, maar een toelating die hen tevens op een verstandige en krachtige wijze bond, en waardoor zij op andere wijze werden beschikt en bestuurd, in een veelvuldige dispensatie, ten dienste van zijn eigen heilige doeleinden.”b Eveneens dit, „God heeft, van alle eeuwigheid af, door de zeer wijze en heilige raad van zijn eigen wil, al wat er gebeurt, vrijelijk en onveranderlijk verordineerd.”c Toch beweren zij dat, ondanks dat God al wat er gebeurt, onveranderlijk verordineert, beschikt en bestuurt, het menselijke schepsel een volledige vrije wil heeft, en God kan niet worden verweten wat hij onweerstaanbaar verordineert. Zeer verwarrend.
14. Hoe wordt de „wereld” van Efeze 1:4, 5 Schriftuurlijk geïdentificeerd?
14 In werkelijkheid is er niet het geringste bewijs voor dat Jehovah de val van Adam en Eva van tevoren heeft verordineerd. Waarom zou hij dan „vóór de grondlegging der wereld” de voorziening van Christus en de Koninkrijksklasse, die de gehoorzame mensheid uit de gevolgen van Adams val zou opheffen, verordineren? Omdat de wereld die met de schepping van Adam en Eva begon niet dezelfde is als de wereld voor welker grondlegging deze klasse werd gepredestineerd. Petrus spreekt over drie werelden: de „wereld, die toen was”, die ontstond toen Adam zondigde en die later door de vloed in Noachs tijd werd vernietigd, de tegenwoordige goddeloze wereld welke na de vloed is begonnen en die in Armageddons vurige vernietiging zal eindigen, en de beloofde nieuwe wereld waarin rechtvaardigheid zal wonen. Het fundament van de nieuwe wereld werd gelegd ten tijde van de dood van Jezus want zijn offerandelijke dood verschaft de basis op grond waarvan menselijke schepselen van zonde en dood zullen worden gered, waardoor sommigen als deel van de nieuwe hemelen met hem kunnen regeren en anderen voor altijd als een gehoorzame nieuwe aarde op deze aardbol zullen leven. Derhalve wordt Jezus het Lam genoemd „dat sedert de grondlegging der wereld werd geslacht”. — Hebr. 9:25, 26; 2 Petr. 3:5-7, 13; Openb. 13:8, NW.
15. Waarom betekent het tevoren verordineren van de klasse vóór de grondlegging der wereld niet dat God van tevoren wist dat Adam zou vallen?
15 Werd Jezus geslacht, aan de martelpaal genageld, vóór Adams schepping? Stellig niet, maar meer dan vier duizend jaar later, in 33 n. Chr.! Maar voordat het fundament van deze rechtvaardige nieuwe wereld werd gelegd door de dood, de opstanding en de hemelvaart van Christus met de verdienste van zijn vergoten bloed om aan Jehovah aan te bieden, waren Christus en de Koninkrijksklasse gepredestineerd. Deze ordinatie van tevoren geschiedde echter nadat Adam en Eva hadden gezondigd. Na hun val werd Christus beloofd als het Zaad dat bevrijding zou brengen en aan wie getrouwe menselijke schepselen zouden worden toegevoegd ten einde de nieuwe hemelen van de nieuwe wereld te worden (Gen. 3:15; 22:17, 18; Jes. 65:17; Gal. 3:16, 29). Wanneer er dus wordt begrepen dat de Koninkrijksklasse vóór de grondlegging van de nieuwe wereld (33 n. Chr.) werd voorverordineerd, verdwijnt de basis op grond waarvan wordt betoogd dat God Adams val en de toestand van zijn nageslacht predestineerde. Indien Jehovah Adams val van tevoren had verordineerd, zou de beproeving op gehoorzaamheid in Eden helemaal geen eerlijke beproeving zijn geweest, maar komedie, bedrog, een paskwil! Jehovah zou zulk een fiasco niet op touw zetten, waarbij het eeuwige leven van de mens op onbillijke wijze wordt afgewogen. — Lev. 19:36; Deut. 25:13-16; Spr. 20:10.
NAMEN IN HET BOEK DES LEVENS
16. Hoe redeneren predestinatie-aanhangers met betrekking tot het boek des levens, en hoe werkt deze redenatie als een boemerang?
16 Er wordt door de predestinatie-aanhangers nog een andere argumentatie gevolgd. Zekere schriftuurplaatsen spreken over namen in een boek des levens en er wordt beweerd dat de namen van deze enkelingen daarin werden opgetekend voordat de wereld begon, en dit duidt er op dat zij tot redding waren gepredestineerd. Zoals echter reeds is getoond, kunnen zij niet terecht gebruik maken van Openbaring 13:8 of 17:8 om te bewijzen dat sommige namen in het boek des levens werden geschreven en andere er uit werden gelaten voordat de oorspronkelijke wereld met Adams schepping begon. Wat betreft andere teksten die worden gebruikt, zoals Lukas 10:20 en Filippenzen 4:3 en Openbaring 21:27, door geen enkele handige verdraaiing van de zaken kunnen ze zo worden uitgelegd dat deze teksten zeggen dat de namen vóór de geboorte van het individu werden opgeschreven. Wanneer de predestinatie-aanhangers het boek-des-levens argument in het geschil werpen, betekent dit in werkelijkheid dat zij een boemerang werpen. Hoe dat zo? Omdat indien het feit dat iemand in het boek des levens staat geschreven, betekent dat hij tot redding is gepredestineerd dan kan er worden aangetoond dat zulk een predestinatie faalt, en indien ze faalt dan verbrokkelt het fundament van de leerstelling zelf. Aan hen die getrouw bewijzen te zijn, belooft Jezus: „Ik zal zijn naam geenszins uit het boek des levens wissen” (Openb. 3:5, NW). Hierdoor wordt te kennen gegeven dat zulke namen kunnen worden uitgewist. Indien zulk een uitwissen onmogelijk zou zijn, zou Jezus’ belofte zonder betekenis zijn. Dat het wel mogelijk is, toont Psalm 69:29 (LV): „Dat zij uit het boek des levens uitgewischt worden.” Dat het Jehovah’s voornemen is, hen die ontrouw worden uit het boek des levens te wissen, werd getoond toen Israël het gouden kalf bij Sinaï aanbad. Mozes zeide, nadat hij God had gevraagd Israël te vergeven: „Maar indien dit onmogelijk is, wisch mij dan uit het boek dat gij geschreven hebt.” Jehovah’s antwoord luidde: „Wie de zonde begaan heeft, dien zal ik uit mijn boek wisschen.” — Ex. 32:32, 33, LV.
17. Welke opmerkingen over namen zijn hier op hun plaats?
17 Te zeggen dat deze namen letterlijke namen zijn die werden opgeschreven voordat de personen werden geboren, komt op hetzelfde neer als te zeggen dat Jehovah, en niet de ouders, al deze babies een naam heeft gegeven. Sommige namen zijn dezelfde als die van demonengoden. Heeft Jehovah zijn gepredestineerde dienaren zulke gehate namen gegeven? Wij moeten het bekrompen gezichtspunt laten varen en inzien dat namen veel meer inhouden dan alleen maar letterlijke aanduidingen van personen. In de Bijbel zijn namen betekenisvol, en duiden op de omstandigheden, werkzaamheden of hoedanigheden van een persoon, en ze worden dikwijls gedurende zijn leven veranderd ten einde meer betekenis te krijgen, een betere beschrijving van hem te geven wanneer hij of zijn omstandigheden veranderen. In deze ruime betekenis vertegenwoordigen namen zekere hoedanigheden of beginselen of daden, en op grond van zulke dingen kunnen de namen goed of slecht, gevreesd of geëerbiedigd, beroemd of berucht zijn. Zulke namen die personen gedurende hun leven voor zichzelf maken, bepalen of zij al of niet in het boek des levens geschreven worden bevonden, en niet op bekrompen wijze beschouwde letterlijke aanduidingen die hun bij de geboorte worden gegeven.
18. Wat voor soort van namen bevinden zich in het boek des levens?
18 In het boek des levens staan de rechtvaardige vereisten voor het verkrijgen van leven opgetekend. Daarin worden de goedgekeurde hoedanigheden van zachtmoedigheid en deemoedigheid, gerechtigheid en oprechtheid, liefde en barmhartigheid, ijver en getrouwheid, geduldige volharding en gehoorzame dienst beschreven. Indien wij ons zelf namen maken als zedelijke persoonlijkheden, mensen die rechtschapenheid bewaren, ijverige predikers en personen die hun naasten liefhebben, zullen wij in Gods boek des levens staan, want daarin worden zulke dingen met goedkeuring genoemd. Het boek des levens bevat de namen en reputaties overeenkomstig welke wij moeten leven indien wij er in opgenomen willen worden, indien wij ons zelf er in beschreven willen vinden. Indien wij ons door ons gedrag namen hebben gemaakt die opkomen voor en voldoen aan de goddelijke vereisten die de onveranderlijke Jehovah van het begin af heeft vastgesteld en die hij in het openbaar heeft goedgekeurd, dan zijn zulke namen van ons in overeenstemming met Gods boek des levens en worden daarin weerkaatst. Indien onze namen voor dezelfde dingen opkomen als waarvoor Gods boek des levens opkomt, dan staan onze namen er in. Het boek des levens is niet een letterlijk boek, zoals de mensen maken en waarin door hen wordt geschreven, en zo zijn ook de namen die er in staan, geen letterlijke namen van mensen die hun bij hun geboorte worden gegeven. Het boek des levens wordt gevormd door Jehovah’s rechtvaardige vereisten waaraan schepselen moeten voldoen ten einde te leven, en de namen die er in staan, zijn namen die voor die vereisten opkomen en er mede in overeenstemming zijn.
19. Hoe kunnen onze namen in dat boek worden geschreven, of er worden uitgewist?
19 Onze namen kunnen in dat boek komen, of er uitgewist worden. Allen worden onder gramschap geboren, niet in het boek (Joh. 3:36). Wij kunnen jarenlang op deze zondige weg voortgaan, en dan veranderen en goede dingen gaan doen, dingen die worden aanbevolen als dingen die het leven waardig zijn, dingen die in het boek des levens zijn beschreven, en door met zulke dingen verbonden te worden, gaan wij het boek des levens binnen. Het spreekt over ons doordat het goedkeurend spreekt over de goede werken die wij thans doen. Die dingen waren daar altijd vastgelegd, van het begin af, maar wij handelden er niet in overeenstemming mede. Onze namen, onze reputatie, waren er niet mede in overeenstemming; maar wanneer wij ons veranderen en een naam maken voor die goede dingen, dan komen wij in de categorieën of klassen die reeds met goedkeuring in het boek des levens staan vermeld. En wat gebeurt er wanneer wij daarna ontrouw worden, er mede ophouden overeenkomstig de goede naam te leven, onze goede naam verliezen, en een slechte naam maken, een naam voor immoraliteit, of vadsigheid, of roddelen, of klagen, of achterklap, of hooghartigheid? Indien wij een naam maken voor zulke dingen zullen wij niet langer in het boek des levens worden vermeld, want dergelijke dingen worden daar niet in genoemd, worden daar niet in beschreven als vereisten, en derhalve identificeren onze werken ons niet langer als zijnde in dat boek. De goede naam die wij eens hebben gehad, is weg en de slechte naam die wij daarna misschien maken, staat niet in het boek des levens. Zulke goddeloze namen worden uit Gods herinnering gewist voor zover het een opstanding of redding tot leven betreft, en de vroegere naam voor rechtvaardigheid wordt vergeten wanneer goddeloosheid deze door een slechte naam vervangt. — Spr. 10:7; Ezech. 33:12-16.
20. Wat is er betrokken bij het belijden van de naam die iemand draagt, en hoe wordt er overeenkomstig namen geleefd?
20 De naam van Jezus voor de mensen te belijden, betekent veel meer dan alleen maar zijn letterlijke naam herhalen, zoals hij heeft verklaard (Matth. 7:21). Om deze naam op de juiste wijze te belijden of er geloof in te tonen, moeten wij zijn betekenis bekendmaken, zijn belangrijkheid, zijn reputatie, waar hij voor opkomt, en wij moeten overeenkomstig deze naam als ons model leven (Matth. 10:32; Mark. 8:38; Luk. 12:8). Wanneer Christus de namen van zijn volgelingen tot God in de hemel belijdt, is het insgelijks niet alleen maar een noemen van hun letterlijke namen, maar een getuigenis van de namen van rechtschapenheid die door hun getrouwe dienst zijn verkregen (Openb. 3:5; 14:13). Noch Jehovah noch Christus geeft ons bij onze geboorte onze persoonlijke namen, maar zij geven wel namen aan zekere getrouwe dienstknechtklassen. Overeenkomstig deze namen moet worden geleefd (Jes. 43:10-12; 62:2-4; Openb. 2:17; 3:12). Daarom is het niet slechts het inschrijven van letterlijke namen in een letterlijk boek in de hemel, maar het opbouwen van een levensmodel dat in overeenstemming is met Jehovah’s vereisten. Door onze vruchten worden wij geïdentificeerd (Matth. 7:20). Indien onze vruchten dezelfde zijn als die welke in het boek des levens zijn geïdentificeerd, identificeert het boek des levens ons, erkent ons, omvat ons in zijn inhoud. Laat ons gedrag, hetwelk een naam voor ons maakt, in overeenstemming zijn met het gedrag dat in het boek des levens staat beschreven. Aldus zullen wij daarin worden aangetroffen.
21. Hoe wordt Jezus in de Hebreeuwse Geschriften een naam gegeven, ofschoon die persoonlijke naam van hem daarin niet voorkomt?
21 Dit is geen willekeurig gezichtspunt dat er ten aanzien van de namen in het boek des levens op na wordt gehouden, maar vindt een ondersteunende analogie in de Bijbel zelf. Identificeren de Hebreeuwse Geschriften de Messias? Zeker. Door zijn persoonlijke naam? Neen, de naam Jezus wordt daarin niet verbonden aan Messias. Maar enkel het feit dat de persoonlijke naam niet in de Hebreeuwse Geschriften is vermeld, betekent niet dat ze Jezus niet de Messias noemen. Er worden vele beschrijvende namen van de Messias gegeven, namen die zijn hoedanigheden beschrijven, zijn gedrag, zijn dienst, zijn positie. Hij wordt Immanuël genoemd, en Jezus leefde overeenkomstig die naam (Jes. 7:14; Matth. 1:22, 23). Hij wordt genoemd Wonderlijk, Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader en Vredevorst, en al deze namen passen bij Jezus (Jes. 9:5, NBG; 9:6, van Winghe). De Messias werd met vele andere namen genoemd die door Jezus werden vervuld, zoals het Zaad van de Vrouw en het Zaad van Abraham (Gen. 3:15; 22:17, 18; Gal. 3:16; Hebr. 2:14), Knecht en Licht der natiën (Jes. 42:1, 6; Matth. 12:18; Luk. 2:32; Hand. 26:23), Leidsman en Getuige (Jes. 55:4, Belg. PB; Matth. 23:10; Openb. 3:14), Verlosser (Jes. 59:20; Rom. 11:26), Beproefde Steen, Hoeksteen en Vast Fundament (Ps. 118:22; Jes. 28:16; Matth. 21:42; Ef. 2:20; 1 Petr. 2:4, 6-8). In de Hebreeuwse Geschriften staan honderden andere beschrijvende details over de Messias en alle hebben hun vervulling in Jezus gevonden en identificeerden hem als de beloofde Messias. Dit betoogde Jezus tegenover zijn discipelen (Luk. 24:27, 44, 45). Jezus voldeed aan alle beschrijvende namen die in de Hebreeuwse Geschriften aan de Messias werden gegeven. Indien al deze beschrijvende namen op Jezus van toepassing zijn, hoe kunnen wij dan met verstand betogen dat hij niet met name wordt genoemd in de Hebreeuwse Geschriften enkel omdat de persoonlijke naam Jezus niet in verband met Messias wordt vermeld? Wij kunnen dat niet!
22. Hoe wordt insgelijks aan getrouwe personen een naam gegeven in het boek des levens?
22 Zo is het ook met hen die in een ander boek, het boek des levens, worden geïdentificeerd. Zijn symbolische bladzijden bevatten beschrijvingen van hen die naam maken wegens ijver, getrouwheid, eerbaarheid, rechtschapenheid, enzovoorts. Wanneer deze beschrijvende namen op ons van toepassing zijn, bevinden wij ons in het boek des levens. Net als Jezus in de Hebreeuwse Geschriften als de Messias wordt aangetroffen, ofschoon zijn persoonlijke naam daarin niet wordt genoemd, zo kunnen wij ons in het boek des levens bevinden als personen die daarvoor in aanmerking komen, ofschoon onze persoonlijke, aardse namen niet in enig letterlijk boek in de hemel zijn ingeschreven. En evenals Jezus zijn identiteit als Messias zou hebben verloren indien hij niet had geleefd overeenkomstig de beschrijvende Messiaanse namen die in de Hebreeuwse Geschriften stonden opgetekend, zullen ook wij onze goede namen als Christenen verliezen en worden uitgewist uit het boek des levens indien wij de namen die met de goddelijke vereisten overeenkomen niet eerbiedigen. Onze naam staat in het boek des levens vermeld omdat wij er in worden beschreven maar dit slechts voor zolang als wij met volharding handelen in overeenstemming met de beschrijvende namen die daarin worden gegeven met betrekking tot hen die zijn gered, waarbij wij deze namen tot de onze maken.
VERLOSTE, GERECHTVAARDIGDE, GEHEILIGDE EN UITVERKOREN PERSONEN KUNNEN FALEN
23. Welk nader bepalende woord voeren de Presbyterianen in ten einde de kracht van Matth. 22:14 te ontwijken, en wat zeggen zij over verlosten?
23 Gestadig voortgaande naar verdere argumenten die worden aangevoerd door hen die in predestinatie geloven, bieden wij vervolgens het hoofd aan hun bewering dat diegenen die eens door Christus zijn bevrijd of verlost, daarna niet kunnen falen. In het voorgaande is getoond dat geroepenen kunnen vallen en Jezus’ woorden in Mattheüs 22:14 zijn aangehaald, waaruit is gebleken dat velen worden geroepen doch weinigen definitief worden uitverkoren. Die tekst brengt hun leerstelling een vernietigende slag toe, en zij trachten zich er uit te draaien door te zeggen dat de geroepenen die vallen niet waarachtig waren geroepen. Geen Schriftuurlijke autoriteit verleent hun de vergunning deze nadere bepaling toe te voegen, maar het is nodig wil hun leerstelling blijven bestaan. Het doel waarvoor dit hier wordt vermeld, is om vast te stellen welke nadruk zij op het woord „waarachtig” leggen. Wanneer zij dit woord gebruiken, sluiten zij de mogelijkheid van falen uit. Zij gebruiken het met betrekking tot hen die door Christus zijn verlost: „Voor al diegenen voor wie Christus verlossing heeft gekocht, past hij deze ook stellig en waarachtig toe en brengt deze op hen over; terwijl hij voorspraak voor hen doet, en hun in en door het Woord de verborgenheden van redding openbaart; hen door zijn Geest er waarachtiglijk toe brengend te geloven en te gehoorzamen; en hun harten door zijn Woord en Geest besturend; al hun vijanden overwinnend door zijn almachtige kracht en wijsheid, op zulk een manier en op zulke wijzen als ten volste verenigbaar zijn met zijn wonderbaarlijke en onnaspeurlijke dispensatie.”d
24. Op welke wijze is 2 Petr. 2:1-3 een slag voor de predestinatie?
24 Het voorgaande toont aan dat zij leren dat degenen voor wie verlossing werd gekocht, niet kunnen falen, dat verlossing waarachtig op hen wordt toegepast, dat zij waarachtiglijk er toe worden gebracht te geloven en te gehoorzamen en dat alle vijanden worden overwonnen. Waardoor worden zij losgekocht of bevrijd? Petrus antwoordt: „Gij weet dat gij niet met verderfelijke dingen, met zilver of goud, dat als een rantsoen diende, werd verlost van uw vruchteloze vorm van gedrag, die gij door overlevering van uw voorvaderen hebt ontvangen. Maar met kostbaar bloed, gelijk dat van een onbevlekt en smetteloos lam, ja het bloed van Christus” (1 Petr. 1:18, 19, NW; Ef. 1:7; Kol. 1:14; Hebr. 9:12; Openb. 5:9). Met zijn bloed koopt Christus hen en zij worden de zijnen. Hij is hun eigenaar. Tot hen wordt geschreven: „Gij behoort u zelf niet toe, want gij werdt met een prijs gekocht” (1 Kor. 6:19, 20; 7:23, NW). Volgens de predestinatieleer zouden zij, indien Christus hen heeft losgekocht, hen heeft bevrijd, hen heeft gekocht, hun eigenaar is geworden, nimmer kunnen vallen. Maar de Bijbel zegt dat ze dat wel kunnen, en sommigen vallen ook af: „Juist dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend. Velen zullen bovendien van de weg afwijken en hun losbandigheden nawandelen.” „Maar wat hen betreft, het oordeel uit oude tijden beweegt zich niet traag, en de vernietiging van hen sluimert niet.” — 2 Petr. 2:1-3, NW.
25. Wat toont verder aan dat losgekochten kunnen wegvallen?
25 Wanneer de apostel Petrus de bespreking over de gekochte personen die later hun eigenaar, Christus Jezus, verloochenen, voortzet, verklaart hij: „Indien zij, na door een nauwkeurige kennis van de Heer en Redder Jezus Christus aan de verontreinigingen van de wereld te zijn ontkomen; opnieuw in deze zelfde dingen worden verwikkeld en worden overwonnen, zijn de laatste toestanden stellig slechter voor hen geworden dan de eerste. Want het zou beter voor hen zijn geweest het pad der rechtvaardigheid niet nauwkeurig te hebben gekend dan zich na het nauwkeurig te hebben gekend, af te wenden van het heilige gebod dat hun werd overgeleverd. Hun is overkomen wat een ware spreuk zegt: ’De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de zeug die werd gewassen, tot het rollen in de modder’” (2 Petr. 2:20-22, NW). Na door het water der waarheid en het bloed van Jezus te zijn gereinigd, keren zij tot de zonden van hun vroegere vuiligheid terug. De vernietiging van zulke personen sluimert niet, maar komt op Gods vastgestelde tijd.
26. Hoe toont Paulus dat verlosten kunnen vallen, en wat sluit elk herstel voor hen uit?
26 De apostel Paulus schrijft in een dergelijke geest: „Wat degenen betreft die eenmaal voor altijd verlicht zijn geweest en die de hemelse vrije gave hebben gesmaakt en die deelhebbers van heilige geest zijn geworden en het goede woord van God hebben gesmaakt en de krachten van het komende samenstel van dingen, maar die weggevallen zijn, het is onmogelijk dat zij wederom tot berouw worden gebracht, want zij nagelen de Zoon voor hun zelf opnieuw aan een paal en stellen hem aan openbare schande bloot” (Hebr. 6:4-6, NW). Op hen die hier worden genoemd, die wegvielen zonder mogelijkheid tot herstel, waren de voordelen van het rantsoen toegepast zij waren gekocht door Jezus’ bloed. Indien niet dan hadden zij in het belang van redding partij kunnen trekken van het rantsoen. Zij hadden echter de voordelen van het offer reeds gebruikt en waren daarna weggevallen. Nu nagelen zij zelf Christus opnieuw en opzettelijk aan een paal doordat zij hem persoonlijk verwerpen, niet meer waarde hechtend aan zijn offer dan aan de dood van een misdadiger. Christus is eenmaal voor hen gestorven; hij zal niet naar de aarde komen om wederom voor hen te sterven. „Dit heeft hij eenmaal voor altijd gedaan.” „Noch opdat hij zichzelf dikwijls zou offeren, zoals de hogepriester weliswaar van jaar tot jaar de heilige plaats ingaat met bloed dat niet van hem zelf is. Anders had hij vaak moeten lijden sedert de grondlegging der wereld. Maar nu heeft hij zich in de voleinding van de samenstelsels van dingen eenmaal voor altijd geopenbaard, ten einde de zonde weg te doen door zichzelf te offeren.” — Hebr. 7:27; 9:25, 26, NW.
27. Wat zeggen Presbyterianen over gerechtvaardigde personen, maar wat de Bijbel?
27 Betreffende hen die zijn gerechtvaardigd of rechtvaardig zijn verklaard, onderwijzen de Presbyterianen: „Zij kunnen nimmer uit de staat van rechtvaardiging vandaan vallen.”e Waardoor worden mensen gerechtvaardigd? Zij worden „om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is”. Of, „gerechtvaardigd door Zijn bloed” (Rom. 3:24; 5:9). Maar voorgaande paragrafen hebben schriftuurplaatsen aangehaald die afdoende aantonen dat personen na door Christus’ bloed te zijn verlost en gekocht, kunnen wegvallen en dit ook doen, en dat hun herstel niet mogelijk is. En aangezien het deze verlossing of bevrijding is die rechtvaardiging brengt, verdwijnt deze wanneer deze bevrijding verdwijnt. Presbyterianen erkennen dat gerechtvaardigde personen kunnen zondigen en onder goddelijk misnoegen kunnen komen, maar voegen er aan toe dat zij door deemoedige belijdenis en smeekbeden om vergiffenis „hun geloof en berouw kunnen vernieuwen”.f Toch zegt een tekst die tevoren is aangehaald, dat het onmogelijk is „degenen, die . . . afvallig worden, . . . wederom te vernieuwen tot bekering.” — Hebr. 6:4-6.
28. Hoe komen Presbyterianen in botsing met de Bijbel ten aanzien van geheiligde personen?
28 Geheiligde personen zijn veilig, zo zeggen Presbyterianen: „Hen die God heeft aanvaard in zijn Geliefde en die waarachtiglijk zijn geroepen en geheiligd door zijn Geest, kunnen noch geheel en al noch definitief uit de staat van barmhartigheid wegvallen; maar zullen daarin stellig tot het einde volharden, en voor eeuwig worden gered.”g Over dezelfde klasse die in Hebreeën 6:4-6 en 2 Petr. 2:20-22 wordt besproken, wordt wederom commentaar geleverd in Hebreeën 10:26-29 (NW): „Want indien wij opzettelijk zonde bedrijven, nadat wij een nauwkeurige kennis der waarheid hebben ontvangen, blijft er geen offer voor zonden meer over, maar er is een stellige vreselijke verwachting van oordeel en er is een vurige naijver waardoor zij die tegenstaan, verteerd zullen worden. Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen, op het getuigenis van twee of drie. Hoeveel zwaarder straf, denkt gij, zal de mens waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond waardoor hij werd geheiligd, van gewone waarde heeft geacht, en die de geest der onverdiende goedgunstigheid met verachting heeft gesmaad?” Dezulken verachten Jezus’ bloed dat het nieuwe verbond bekrachtigt, waarin zij waren opgenomen. Derhalve worden zij verteerd, maar met een eeuwige vernietiging die een veel grotere schande en verachting meebrengt dan de schande en verachting die werden ondergaan door hen die ter dood werden gebracht onder het wetsverbond van Mozes. Maar het essentiële punt dat hier moet worden opgemerkt is dat deze tegenstanders eens geheiligd zijn geweest. Desalniettemin zijn zij weggevallen.
29. Waardoor wordt aangetoond dat uitverkorenen kunnen vallen, in tegenspraak met predestinatie?
29 Zij die er voor in aanmerking komen met Christus te regeren, worden in de King James Vertaling van de Bijbel de „uitverkiezing” genoemd; sommige vertalingen gebruiken in plaats daarvan de uitdrukking „uitverkorenen”. Zij die in predestinatie geloven, zeggen dat dezulken niet kunnen falen. Markus 13:22 verklaart: „Want er zullen valse christussen, en valse profeten opstaan, en zullen tekenen en wonderen doen, om te verleiden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen.” De cursieve woorden „het” en „ware” staan niet in het originele Grieks, en de toevoeging er van doet het net klinken alsof verleiding van de uitverkorenen onmogelijk is. Moderne vertalingen zijn nauwkeuriger: „Om, indien mogelijk, de uitverkorenen te doen afdolen” (NW). „Om, indien zij kunnen, Gods uitverkoren volk te misleiden” (AT). Sommigen kunnen zij misleiden, sommigen niet. Paulus verdroeg zekere dingen ter wille van de uitverkorenen, ten einde hen te helpen redding te verwerven (2 Tim. 2:10). Dit zou onnodig zijn als de uitverkorenen niet konden vallen. Indien God de uitverkiezing met zekerheid had verordineerd, zou het niet nodig zijn dat de uitverkorenen werden aangespoord hun verkiezing vast te maken. Toch zeide Petrus: „Benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen” (2 Petr. 1:10). Het is duidelijk dat Petrus hun hier zegt dat zij zullen vallen tenzij zij hun verkiezing vast maken door hun eigen naarstige krachtsinspanningen. En indien zij niet verloren kunnen gaan, waarom moesten de dagen der verdrukking dan worden verkort ten einde hen te redden? — Matth. 24:22.
30. Waardoor wordt verder bewezen dat het uitvallen uit de getrouwe voorverordineerde klasse mogelijk is?
30 De leerstelling van de predestinatie leert dat diegenen die zijn verlost, gerechtvaardigd, geheiligd en uitverkoren, nimmer kunnen wegvallen; de schriftuurplaatsen die in beschouwing zijn genomen, bewijzen echter duidelijk het tegenovergestelde. Eens gered betekent niet altijd gered. Overwinnaars met Christus moeten niet alleen worden geroepen en uitverkoren, maar zij moeten „geroepen en uitverkoren en getrouw” zijn. Getrouw voor hoe lang? „Bewijst dat gij getrouw zijt, ook al bestaat het gevaar te sterven, en ik zal u de kroon des levens geven.” Men moet niet alleen in het bezit van geloof zijn maar er moet aan worden vastgehouden: „Blijft vasthouden aan wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” Om in eendracht met Christus te blijven, kunnen de gezalfden niet lauw worden, want tot zulke verkilde personen zegt hij: „Ik zal u uit mijn mond spuwen” (Openb. 2:10; 3:11, 16; 17:14, NW). Ten einde aan het hemelse koninkrijk met Christus een aandeel te hebben, moeten zij tot het einde volharden: „In werkelijkheid worden wij alleen deelhebbers aan de Christus indien wij het vertrouwen dat wij in het begin hadden steviger vasthouden, en dit krachtig tot het einde” (Hebr. 3:14, NW). Om te winnen moet de wedloop tot het einde worden gelopen, de strijd tot het einde worden gestreden (Matth. 10:22; 24:13; 2 Tim. 4:7, 8). De apostel Paulus was stellig van de gepredestineerde klasse, hij was stellig uitverkoren, geroepen, verlost, gerechtvaardigd en geheiligd toen hij zijn eerste geïnspireerde brief aan de Korinthiërs schreef; nochtans was het mogelijk dat hij afgekeurd en verworpen werd: „Ik kastijd mijn lichaam en leid het als een slaaf, opdat ik niet, nadat ik tot anderen heb gepredikt, zelf op een of andere wijze verwerpelijk worde” (1 Kor. 9:27, NW). Hij voelde zichzelf stellig niet individueel gepredestineerd, vrij van de mogelijkheid uit te vallen. Pas toen de dood naderbij kwam en de strijd ten einde liep sprak hij met vertrouwen over de kroon. — 2 Tim. 4:6-8.
ENKELINGEN KIEZEN HUN EIGEN BESTEMMING
31. Welke teksten loochenstraffen predestinatie en tonen individuele keuze aan?
31 Het predestinatiestandpunt is, dat God de bestemming van alle personen heeft vastgesteld vóór hun geboorte, waarbij sommigen tot redding werden gepredestineerd en sommigen tot goddelijke toorn werden verordineerd, en dit zonder enige voorkennis van de wijze waarop de enkelingen zouden handelen (par. 8). Indien Jehovah aldus ’s mensen bestemming voor zijn geboorte heeft verkozen, terwijl hij elke toekomstige keus door de mens een holle spotternij laat zijn, zou Mozes er nimmer toe zijn geïnspireerd tot Israël te zeggen: „Ik roep heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen dat ik u het leven en de dood heb voorgesteld, de zegen en de vloek; kies daarom het leven, opdat gij en uw afstammelingen mogen leven, door de HERE, uw God, lief te hebben, door zijn bevelen ter harte te nemen, en door hem aan te hangen; want dat zal leven voor u betekenen” (Deut. 30:19, 20, AT). Evenmin zou Jozua hebben gezegd: „Maar mocht u het dienen van Jahve tegenstaan, kiest dan heden, wien gij dienen wilt: de goden die door uw vaderen aan de overkant van de rivier en in Egypte werden gediend, of de goden van de Amorieten in wier land gij woont. Ik echter en mijn huis, wij zullen Jahve dienen” (Joz. 24:15, KB). En wederom, „een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered” (Joël 2:32; Rom. 10:13, NW). Niet belemmerd door predestinatie kan een ieder die wil, leven verwerven: „De geest en de bruid blijven zeggen: ’Komt!’ En een ieder die hoort, zegge: ’Komt!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet” (Jes. 55:1; Openb. 22:17, NW). Jehovah zegt: ’[Waarschuwt] hen uit mijn naam. Wie horen wil, hore. Zou Ik een welgevallen hebben aan den dood van den goddeloze? Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve? Waarom toch zoudt gij sterven? Ik heb geen welgevallen aan den dood van wie sterven moet. Daarom bekeert u, opdat gij leeft.’ — Ezech. 3:27; 18:23, 31, 32; 33:7, 11-15, NBG.
32. Wat onthult de dwaasheid van predestinatie?
32 Wat huichelachtig zou dat zijn indien zij op wie dit beroep werd gedaan, machteloos waren te kiezen! Zou Jehovah sommigen tot de dood predestineren en dan zeggen dat het zijn welbehagen is dat zij zich van die goddelijke predestinatie afkeren en leven? Hoe dwaas dat te denken! En zou Christus hebben gezegd dat hij het grote verlangen had Jeruzalems kinderen te verzamelen als zij van godswege er toe zouden zijn gepredestineerd verlaten te worden? Natuurlijk niet, en het bericht toont dat die personen het zo wensten, tegen Jezus’ verlangen in: „Jeruzalem, Jeruzalem, de doder van de profeten en steniger van hen die er heen werden gezonden, — hoe vaak heb ik uw kinderen willen vergaderen, op de wijze waarop een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt niet gewild. Ziet! uw huis wordt u verlaten.” — Matth. 23:37, 38, NW.
33. Wie kunnen redding verwerven, en hoe?
33 Eeuwig leven komt niet door een of andere niet door mensen te controleren predestinatie, maar door kennis tot zich te nemen van Jehovah en Christus, door er naar te streven een goedgekeurde werkman te zijn die de waarheid goed hanteert, door onze eigen redding met vrees en beven te bewerken, door te prediken ten einde anderen zowel als ons zelf te redden, door daders des woords te zijn en niet alleen hoorders, door Gods wil te doen en niet slechts lippendienst te verrichten (Matth. 7:21; Joh. 17:3; Fil. 2:12; 1 Tim. 4:16; 2 Tim. 2:15; Jak. 1:22, NW). Jezus heeft het rantsoen niet verschaft voor een beperkt klein aantal dat tot redding is gepredestineerd, maar „hij werd de bewerker van eeuwige redding voor allen die hem gehoorzamen” (Hebr. 5:9, NW). De mensen zijn vrij te kiezen wie zij willen dienen en te handelen zoals ze willen, en daardoor hun eigen bestemming te bepalen, welke leven of dood is. — Rom. 6:16.
34. In welke opzichten is predestinatie onverenigbaar met Jehovah’s wijzen van handelen, en op welke basis maait de mens?
34 Indien de predestinatie waar was, waarom zou Jehovah Israël dan zijn wet geven of het goede nieuws van het Koninkrijk aan de natiën laten prediken? Waarom zou hij oordeelsperioden hebben om de bestemming van de mensen op grond van hun gedrag te bepalen, waarbij hij hen ’ieder afzonderlijk oordeelt overeenkomstig hun daden’, terwijl hij „aan elkeen overeenkomstig zijn werken geeft” en zegt: „Overeenkomstig hun wandel zal Ik hun doen, naar hun gedragingen zal Ik hen richten”? (Ezech. 7:27, NBG; Rom. 2:6; Openb. 20:13, NW). Waarom de schapen en bokken te scheiden op grond van hun reactie op de boodschap en de boodschappers van Christus? (Matth. 25:40, 45). Waarom dit alles, indien de bestemming der mensen voor hun geboorte is vastgesteld? Niet God, maar de mens is verantwoordelijk voor de bestemming van de mens. Niet zoals God predestineert, maar zoals de mens zaait, maait hij. Om het leven te maaien, moet de mens er nooit mede ophouden het goede te zaaien: „Want een ieder zal zijn eigen lading verantwoordelijkheid dragen. Wordt niet misleid: God is niet iemand die men kan bespotten. Want al wat een mens zaait, zal hij ook maaien; want hij die met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf maaien, maar hij die met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven maaien. Laten wij daarom niet ophouden met goed te doen, want ter bestemder tijd zullen wij oogsten indien wij niet opgeven” (Gal. 6:5, 7-9, NW). God betoont sommigen geen partijdigheid, hen tot het leven predestinerend, en hij maakt ten nadele van anderen geen onderscheid, hen tot de dood of pijniging predestinerend. De bewijsvoering dwingt tot de gevolgtrekking: „God is niet partijdig, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, hem aangenaam.” — Hand. 10:34, 35, NW.
35. Wat moeten wij echter betreffende werken in gedachten houden?
35 Niemand dient uit het voorgaande de conclusie te trekken dat wij ons zelf door onze werken kunnen redden. Indien wij dat zouden kunnen, zouden wij redding als ons recht verdienen, maar wij kunnen dat niet. Het komt door middel van Gods onverdiende goedgunstigheid tot stand (Rom. 11:6; Ef. 2:8, 9; 2 Tim. 1:9). Door studie verwerven wij echter geloof en door werken in overeenstemming met onze kennis bewijzen wij ons geloof en onze gehoorzaamheid (Rom. 10:14, 17; Jak. 2:18-26). Wij moeten deze werken verrichten ten einde gehoorzaamheid te tonen, want op gehoorzamen is het rantsoen van toepassing of zal het worden toegepast. Zonder zulke werken is redding onmogelijk.
36. Hoe hebben Presbyterianen getracht zichzelf uit de moeilijkheden te bevrijden, en met welke resultaten?
36 Er dient eveneens te worden opgemerkt dat de Presbyteriaanse Kerk in de Verenigde Staten van Amerika in 1902-1903 twee hoofdstukken aan de Geloofsbelijdenis toevoegde, vergezeld van een Verklarende Uiteenzetting. Deze toevoegingen werden klaarblijkelijk gedaan ten einde de hardvochtigheid van de leer van de predestinatie te verzachten en in overeenstemming te brengen met schriftuurplaatsen die een individuele keuze en de noodzakelijkheid van goede werken tonen. Maar in hun pogingen dit te doen, spreken de toevoegingen de voorgaande stof in werkelijkheid tegen. Indien zij deze hoofdstukken toevoegen, dienen zij voorafgaande hoofdstukken weg te laten ten einde tegenstrijdigheden te vermijden. Wanneer zij echter de noodzakelijke gedeelten zouden weglaten, zouden zij de predestinatieleringen geheel en al verwijderen. Daarom houden zij in het lastige parket waarin zij zich bevinden, beide aan en spreken zowel zichzelf als de Bijbel tegen. Zij bevinden zich in een lastig dilemma waarin zij zichzelf hebben gebracht. Het nieuwe materiaal brengt de predestinatie niet met de Schrift in overeenstemming, doch in een poging zich achter de Schrift te scharen spreekt het predestinatie tegen. Het verwatert de leer totdat ze volledig is weggewassen. Bovendien sluiten zij aangaande die leer zoveel compromissen dat er niets meer van over blijft. Hoofdstuk X, Afdeling 3, blz. 45 verklaart bijvoorbeeld: „Uitverkoren kinderen, die in hun kindsheid sterven, worden wedergeboren en gered door Christus door middel van de Geest.” Maar de Verklarende Uiteenzetting zegt op bladzijde 125 dat dit „niet [moet] worden beschouwd als zou er worden geleerd dat er ook maar één persoon die in zijn kindsheid sterft, verloren is. Wij geloven dat allen die in hun kindsheid sterven, bij de uitverkiezing zijn inbegrepen”. De Bijbel ondersteunt hen daarin niet. — Ezech. 9:6.
37. Welke uitdagende vragen blijven er over, maar waar kunnen wij naar uitzien?
37 Het onderwerp kan niet op dit punt worden besloten, want belangrijke vragen blijven onbeantwoord. Brengen zij die in de predestinatieleer geloven, hun leerstelling niet in overeenstemming met de vrije wil van de mens? En hoe staat het met Ezau en Jakob, en Farao, Simson, Jeremia, Judas, en zelfs met Jezus? Wordt er door de Bijbel niet getoond dat zij en nog anderen waren gepredestineerd? Dit zijn uitdagende vragen, maar de ruimte laat hier slechts het opwerpen van deze vragen toe. Wij moeten het beantwoorden er van tot onze volgende uitgave uitstellen.
[Voetnoten]
a The Constitution of the Presbyterian Church in the United States of America, uitgegeven in 1952. Aangehaald uit Confession of Faith (Geloofsbelijdenis), Hoofdstuk III, de Afdelingen 5, 7, bladzijde 15-17.
b Id., Hoofdstuk V, Afdeling 4, bladzijde 22.
c Id., Hoofdstuk III, Afdeling 1, bladzijde 13.
d Id., Hoofdstuk VIII, Afdeling 8, bladzijde 40.
e Id., Hoofdstuk XI, Afdeling 5, bladzijde 50.
f Id., Hoofdstuk XI, Afdeling 5, bladzijde 50.
g Id., Hoofdstuk XVII, Afdeling 1, blz. 65.
[Illustratie op blz. 237]
Immanuël
Wonderlijk Raadgever
Sterke God
Eeuwige Vader
Vredevorst
Zaad van de vrouw
Zaad van Abraham
Leidsman
Getuige
Verlosser
Hoeksteen
Vast Fundament