Gods verborgen wijsheid — Een heilig geheim
„Een fysiek mens aanvaardt niet de dingen die van de geest Gods zijn, want ze zijn hem dwaasheid. . . . De geestelijke mens echter onderzoekt wel alle dingen.” — 1 Kor. 2:14, 15, NW.
1, 2. (a) Op welke wijze heeft de christelijke beweging — menselijkerwijs gesproken — een begin gevonden en vorm aangenomen? (b) Welke vragen rijzen er wanneer wij het standpunt van de christelijke bijbelschrijvers in aanmerking nemen?
RUIM vijftien eeuwen lang heeft het erop geleken dat de natie Israël er voorgoed toe was bestemd Jehovah’s instrument voor het ten uitvoer brengen van zijn voornemen te zijn. De leden van die natie vormden zijn uitverkoren volk en zij steunden zwaar op hun geliefkoosde Geschriften om dit te bewijzen. Toen gebeurde er iets wat hun bestuurders erg verontrustte. Er verscheen een nieuwe prediker, terwijl er om hem heen een nieuwe beweging begon. Na drie en een half jaar leek het erop dat deze nieuwe beweging als een fiasco kon worden afgeschreven, want die bestuurders slaagden erin zich van de leider ervan te ontdoen door hem aan openbare schande bloot te stellen en te bewerkstelligen dat hij aan een martelpaal werd gehangen. De weinige volgelingen die hij had, gingen ondergronds met hun werk verder en vergaderden achter gesloten deuren (Joh. 20:19). Werd deze beweging echter afgeschreven? Precies eenenvijftig dagen later gebeurde er iets wat nog verontrustender was. Die nieuwe beweging kwam weer tot leven en verbreidde zich als een lopend vuur! Nadat de woordvoerder ervan, Petrus, een ontroerende openbare toespraak had gehouden, waarbij hij al zijn argumenten aan de hand van de eigen Geschriften van de joden bewees, waren zijn toehoorders „diep in hun hart getroffen”, met het resultaat dat degenen „die zijn woord aanvaardden, . . . zich [lieten] dopen en op dien dag werden ongeveer drie duizend zielen toegevoegd” aan de beweging. Gedurende de daaropvolgende drie en een half jaar groeide en verbreidde de beweging zich snel. Toen gebeurde er iets bijzonders, iets wat zelfs de genoemde beweging totaal overrompelde. Diezelfde woordvoerder, Petrus, deed iets wat nog nooit eerder was gebeurd door de verachte, onbesneden heidenen in de gelegenheid te stellen zich bij hun rijen aan te sluiten. Al gauw werd er in dat deel van de wereld een begin mee gemaakt de leden, die nu tot vele nationaliteiten behoorden, in gemeenten te organiseren. De beweging begon vorm aan te nemen en er als een instrument uit te zien dat voor een bepaald doel gebruikt kon worden. Wat had dit alles te betekenen? — Hand. 2:37, 41; 10:44-48.
2 Tot dusver hebben wij de oorsprong en groei van deze nieuwe beweging nagegaan zoals mensen deze wellicht bezien. Laten wij echter niet uit het oog verliezen dat wij er, in aansluiting op onze voorgaande bespreking, belang in stellen dit alles vanuit het gezichtspunt van de christelijke schrijvers van de Griekse Geschriften te bezien. Beoordeelden zij deze beweging, die als de christelijke kerk bekend kwam te staan, louter vanuit menselijk standpunt? Of kan er worden bewezen dat hun opvatting een overweldigend bewijs van goddelijke inspiratie en een goddelijk Auteurschap vormt, zodat de eer hiervoor onmogelijk aan menselijke originaliteit kan worden toegekend? Dit is de controversionele vraag die wij graag willen oplossen.
EEN GEESTELIJKE NATIE
3. Welke aanspraken kon de christelijke beweging van menselijk standpunt uit bezien op het bestaan als natie doen gelden?
3 Wij hebben reeds eerder aangetoond dat Gods vroegere instrument, het vleselijke Israël, in alle opzichten werkelijk een natie was. Wat valt er echter over dit nieuwe instrument te zeggen? Naar menselijke maatstaven gerekend, voldoet het aan geen van de vereisten die wij hebben beschouwd en op grond waarvan het een natie genoemd zou kunnen worden. Waar op de kaart staat het grondgebied ervan aangegeven? Sinds de dagen van de apostelen heeft men ware christenen over de gehele wereld verspreid kunnen aantreffen. Er kan beslist niet worden gezegd dat zij van gelijke afkomst waren of zijn of dat zij dezelfde taal spreken. Wat regering betreft, men heeft ware christenen altijd in alle verschillende landen, met de aldaar heersende uiteenlopende gewoonten, tradities en instellingen, als ordelievende burgers onder de vele regeringen kunnen aantreffen.
4. In welk opzicht noemt de bijbel deze beweging een natie?
4 Toch vormt deze beweging volgens die christelijke schrijvers een natie en niet slechts een groep mensen die door dezelfde geloofsovertuigingen zijn verenigd. Petrus zegt over hen: „Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, . . . een heilige natie.” Hoe dan wel? Het antwoord is gelegen in het feit dat zij een geestelijke natie vormen, want, zoals Paulus zegt, „wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen”. Een geestelijke natie? Zoiets was nog nooit in iemands gedachten opgekomen. Een dergelijke opvatting was stellig niet van menselijke oorsprong. — 1 Petr. 2:9; Fil. 3:20. Zie ook Matthéüs 21:43.
5. (a) Op welke wijze toont de Schrift, zonder met zichzelf in tegenspraak te zijn, dat het geestelijke Israël een natie is? (b) Welke speciale betekenis heeft dit sinds 1919 n. Chr.?
5 Wanneer wij echter het standpunt begrijpen zoals dit door die christelijke schrijvers wordt uiteengezet, kunnen wij zien hoe waar dit is en hoe alles met elkaar klopt. De leden van het geestelijke Israël hebben inderdaad hun eigen verbond, het ’nieuwe verbond’, waarvan Jezus de Middelaar is. Geestelijk gesproken zijn zij allen van gelijke afkomst, want „allen, die door den Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods . . . kinderen Gods”. Ook spreken zij allen dezelfde taal, de „zuivere taal” van Gods Woord, het ’woord dat waarheid is’. Zij komen allen, als burgers die de regerende macht in de hemel hun onverdeelde trouw schenken, onder het bewind van de hemelse regering te staan, onder de „vorstelijke heerschappij” welke op de schouders van de koning Christus Jezus is gelegd, die vanuit de hoofdstad van de natie, „de stad van den levenden God, het hemelse Jeruzalem”, regeert. Vooral sinds 1919 n. Chr. vormen zij een ware natie, want in dat jaar, toen het er weer op leek dat zij gevaar liepen afgeschreven te worden, ervoeren zij als het ware een nieuwe geboorte, zoals Jesaja dit met betrekking tot hen in zijn profetie had voorzegd: „Zal een natie in één keer worden geboren?” Als gevolg van Jehovah’s zegen kwamen zij toen bovendien in een zeer verbeterde toestand te verkeren, die door Jesaja werd beschreven als een ’land dat in één dag werd voortgebracht’, ja, een land met duidelijk omschreven en op theocratische wijze door Gods Woord bepaalde grenzen van een veilige, relatieve vrijheid. — Hebr. 9:15; Rom. 8:14-16; Zef. 3:9; Joh. 17:17; Jes. 9:7, NW (vs. 6, NBG); Hebr. 12:22; Jes. 66:8, NW.
6. Hoe geeft de christenheid er blijk van niets van de bijbelse zienswijze te begrijpen?
6 Deze geestelijke natie, die in haar eigen land woont, kan inderdaad op Gods kaart, zijn Woord, worden aangewezen, maar begrijpen de leden van de christenheid deze zienswijze? In het geheel niet. Neem bijvoorbeeld de kerk van de christenheid die de ene, ware, universele kerk beweert te zijn, de Rooms-Katholieke Kerk. Daar dienen wij toch stellig het juiste inzicht aan te treffen ten aanzien van de wijze waarop nationaliteit op christenen van invloed is. Wat merken wij echter? Zoals wij allen weten, zijn er Franse katholieken, Duitse katholieken, Nederlandse katholieken, en zo zouden wij kunnen doorgaan. Bezien zij zich allen in de eerste en belangrijkste plaats als leden van de ene geestelijke natie? Is dit hun zienswijze hieromtrent en vormt dit standpunt de basis voor de handelwijze die zij in oorlogstijd volgen? Het antwoord is pijnlijk duidelijk. Zij staan ten aanzien van hun zienswijze over hun nationaliteit, met alle aanspraken die daardoor op hun loyaliteit en patriottisme worden gedaan, op het gewone menselijke, vleselijke niveau. Zij kennen geen ander niveau. Hoe zou dit ook kunnen als hun kerk hen hier niet over inlicht? Zij zijn in de eerste plaats Fransen, Duitsers en Nederlanders, terwijl hun religieuze banden op de tweede plaats moeten komen willen zij niet meedogenloos onder de voet worden gelopen wanneer er een oorlog uitbreekt. Hetzelfde geldt in grote trekken voor de protestantse kerken.
7. Voor wie heeft God zijn wijsheid verborgen gehouden, maar aan wie en op welke wijze heeft hij deze geopenbaard?
7 Wanneer wij bedenken hoe droevig de christenheid erin is te kort geschoten het geestelijke standpunt van de christelijke Griekse Geschriften te begrijpen, is het ons een raadsel hoe de geestelijken en woordvoerders der christenheid kritiek kunnen leveren op die geschriften en de inspiratie ervan. Hoe zeer had de apostel het bij het rechte eind toen hij schreef: „Wij spreken Gods wijsheid in een heilig geheim, de verborgen wijsheid . . . Deze wijsheid is geen van de regeerders van dit samenstel van dingen te weten gekomen . . . [maar] wat God heeft bereid voor degenen die hem liefhebben . . . heeft God [aan ons] geopenbaard door middel van zijn geest, want de geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepe dingen Gods.” Ja, dat is de bron van inspiratie van die christelijke schrijvers — Gods heilige geest. Vóór Pinksteren en de uitstorting van Gods geest waren zij er nog niet rijp voor de gedachte te begrijpen dat God op het punt stond het instrument voor het ten uitvoer brengen van zijn voornemen, te veranderen. Na die veelbewogen gebeurtenis begonnen zij echter niet alleen te beseffen dat zo’n verandering zich had voltrokken, maar bezaten zij, zoals uit hun geschriften blijkt, tevens een geestelijke opvatting of gedachtengang die alleen maar van Jehovah zelf afkomstig kon zijn. Kunt u dit inzien? — 1 Kor. 2:7-10, NW.
EEN GEESTELIJKE TEMPEL
8. (a) Wat wordt er gewoonlijk met een tempel of kerk bedoeld? (b) Welke beschrijving geeft de bijbel in dit opzicht van de christelijke kerk?
8 Wij willen nog een aspect ter bevestiging van dit onderwerp onder uw aandacht brengen. Onder de verschillende reeds opgesomde punten op grond waarvan het vleselijke Israël ervoor in aanmerking kwam Jehovah’s instrument te zijn, merkten wij hun tempel op, die zich op de berg Moria in Jeruzalem bevond. Dit was belangrijk, want deze tempel vormde het centrum van hun aanbidding. Bezit Jehovah’s nieuwe instrument, de christelijke kerk, een tempel? Gewoonlijk wordt met een tempel slechts één ding bedoeld, en wel een van steen of ander materiaal opgetrokken gebouw dat aan de dienst van een godheid is opgedragen. In de christenheid is een tempel of kerk een plaats van openbare christelijke aanbidding. Het is in ieder geval een letterlijk gebouw dat op een kaart kan worden aangegeven en opgezocht. Welnu, waar bevindt zich de tempel van de ware christelijke kerk? Het antwoord luidt: Over de gehele wereld verspreid! Hoe dat zo? Het is een geestelijke tempel. Wie had dit ooit gedacht of had ooit van zoiets gehoord? In hetzelfde hoofdstuk waar Petrus de ware kerk een „heilige natie” noemt, spreekt hij echter over de individuele leden als „levende stenen . . . voor den bouw van een geestelijk huis [of tempel], om een heilige priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, die als de fundamentele „hoeksteen” is gelegd. Wat een verheven opvatting! Paulus bracht deze als volgt onder woorden: „Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” — 1 Petr. 2:5, 6; 1 Kor. 3:16.
9. Begrijpt de christenheid deze zienswijze, en hoe wordt dit bewezen?
9 Wederom vragen wij: Begrijpt de christenheid dit? Het is niet alleen zo dat ze hierin is te kort geschoten, maar ten gevolge van haar wereldsgezinde invloed heeft het woord „kerk” zijn oorspronkelijke betekenis grotendeels verloren. Het woord „Kerk” in de Sint-Willibrordvertaling en de King James Version is een weergave van het Griekse woord ekklesia, dat de betekenis heeft van een gemeente die voor Gods voornemen, als zijn instrument, uit de wereld is geroepen (Zie Matthéüs 16:18; Handelingen 5:11; 11:22, SW; Romeinen 16:5, KJ). Dat Griekse woord werd nooit voor een gebouw gebruikt. Wanneer de mensen thans echter over een kerk spreken of naar de kerk gaan, betreft dit in alle gevallen een letterlijk gebouw of een letterlijke plaats van aanbidding. Aan sommige van deze historische gebouwen worden ontzaglijk grote sommen geld gespendeerd, maar wie denkt er aan de geestelijke gezondheid van de gemeenten die ermee zijn verbonden?
10. Wat wordt in Openbaring 7:15 met Gods „tempel” bedoeld, en welke aanmoediging wordt hierdoor gegeven?
10 In plaats dat wij het onderwerp na deze sombere opmerking laten rusten, herinneren wij u aan het inspirerende visioen dat in Openbaring hoofdstuk 7 staat opgetekend. In de eerste acht verzen 7:1-8 treffen wij een beschrijving aan van de ware kerk, waarvan de leden de twaalf stammen van het geestelijke Israël vormen. Hierna volgt de beschrijving van „een grote schare” die „uit alle natiën” komt en waardoor de liefhebbers van rechtvaardigheid worden afgebeeld die „uit de grote verdrukking komen” waaraan Satans wereld gedurende deze tussenperiode van Gods geduld onderhevig is. Zij koesteren de hoop in de toekomst op een paradijsachtige aarde te leven. Hoe staat het echter met hun huidige positie van dienst voor God? Het verslag zegt: „Zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel.” In het een of andere aardse gebouw? Natuurlijk niet. Zij leren, met veel vreugde en voldoening, hoe zij God op een aanvaardbare en actieve wijze kunnen dienen door in hun dienst nauw verbonden te blijven met Jehovah’s instrument, het getrouwe overblijfsel van de ware kerk. In tegenstelling tot de kerken der christenheid, waar zeer weinigen een rechtstreeks aandeel hebben aan de diensten, wordt iedereen in Gods geestelijke tempel uitgenodigd en geholpen „God altijd een slachtoffer van lof [te] brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken”. Hebt u een aandeel aan deze dienst? Kunnen wij u in dit opzicht helpen? — Openb. 7:9-15; Hebr. 13:15, NW.
11. Welke verdere vergelijkingen kunnen er tussen het geestelijke en het vleselijke Israël worden getrokken, hetgeen tot welke conclusie leidt?
11 Tot dusver hebben wij twee van de kenmerken besproken op grond waarvan het vleselijke Israël ervoor in aanmerking kwam een uitverkoren instrument te zijn, namelijk het feit dat de leden ervan een natie vormden en dat zij in het bezit waren van een tempel; en vervolgens hebben wij de grote overeenkomst gezien die er ten aanzien hiervan — in geestelijk opzicht — met de ware kerk bestaat. Zo zouden wij ook de andere kenmerken van het vleselijke Israël kunnen nemen, zoals hun priesterschap en hogepriester, en ook hun offers, ten einde aan te tonen hoe deze in Gods nieuwe instrument worden aangetroffen. In tegenstelling tot de schrijvers van de Hebreeuwse Geschriften, onthullen de christelijke schrijvers echter ten aanzien van elk kenmerk een nieuwe opvatting, een geestelijke en hemelse opvatting, hetgeen ook gezegd kan worden van de beloften die werden gegeven. Wij moeten stellig toegeven dat er, ondanks het feit dat deze schrijvers niet vanuit hetzelfde standpunt schreven, een wonderbaarlijke harmonie bestaat tussen datgene wat beide groepen bijbelschrijvers optekenden. Hun opvattingen druisen niet tegen elkaar in.
12. Op welke autoriteit baseren de christelijke schrijvers hun geestelijke opvatting?
12 Nog een vraag: Van wie ontvingen die christelijke schrijvers de autoriteit voor hun opvatting of gedachtengang? Daar zij alles niet slechts op een hoger menselijk niveau, maar op een totaal ander soort van niveau, een geestelijk niveau, plaatsten, zou men denken dat zij autoriteit uit een volkomen nieuwe bron ontvangen moeten hebben. Maar nu valt ons iets verbazingwekkends op. Uit hun geschriften blijkt herhaaldelijk dat zij de ondersteuning voor hun nieuwe opvatting aantroffen in de verslagen van die oude Hebreeuwse profeten, mensen die volgens zo velen God tastend trachtten te vinden en wier geschriften zo aards en ongeestelijk worden geacht.
13. Op welke wijze bewijst Paulus zijn redenering met betrekking tot a. het werkelijke Israël, b. een nieuw volk dat is geroepen en c. hun aanvaardbaarheid in Gods ogen?
13 Beschouw, als een bewijs hiervan, eens een ogenblik de redenering van de apostel die in Romeinen hoofdstuk 9 begint, waar hij de verandering van Gods instrument uitlegt. Hij toont aan dat „niet allen die uit Israël voortspruiten, . . . werkelijk ’Israël’ [zijn]. Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn . . . Dat wil zeggen: de kinderen in het vlees [op natuurlijke wijze voortgebracht] zijn niet werkelijk de kinderen van God, maar de kinderen der belofte worden als het zaad gerekend”, net zoals Isaäk een kind van Gods belofte was, daar hij werd geboren toen Abraham en Sara „zo goed als dood” waren wat het voortbrengen van een zoon betrof (Hebr. 11:12, NW). Vervolgens toont Paulus door middel van verdere aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften aan dat God het absolute recht bezit te kiezen wie hij wil en dat die profeten uit de oudheid hadden voorzegd dat God uiteindelijk een volk zou kiezen dat daarvóór niet was erkend, zoals Hosea schreef: „Ik zal hen die mijn volk niet waren, ’mijn volk’ noemen, . . . ’zonen van de levende God’” (Hos. 2:23; 1:10, NW). Met gebruikmaking van verdere aanhalingen bewijst hij vervolgens dat „mensen der natiën”, heidenen, de „rechtvaardigheid die voortvloeit uit geloof” verkregen, welke rechtvaardige positie het vleselijke Israël niet verkreeg, omdat het deze, zoals Paulus zegt, „niet nastreefde door geloof, maar als door werken”, dit wil zeggen, de werken van de Wet. Ten slotte haalt Paulus Gods woorden tot Israël aan zoals die zowel door Mozes als Jesaja werden opgetekend: „Ik zal ulieden tot jaloezie prikkelen door middel van dat wat geen natie is” en „Ik werd gevonden door hen die mij niet zochten” (Deut. 32:21; Jes. 65:1). — Rom. 9:6-8, 25, 26, 30-32; 10:19, 20, NW.
14. Welke verdere punten worden op overeenkomstige wijze bewezen met betrekking tot a. priesterschap en offer, en b. besnijdenis?
14 In alle gevallen waren de zaden of wortels van de opvatting of gedachtengang van de christelijke schrijvers als het ware vastgelegd en verborgen in de Hebreeuwse Geschriften. Paulus toont bijvoorbeeld aan dat de hogepriester die het enige aanvaardbare offer — iets veel beters dan dierlijke slachtoffers — zou verschaffen, geen levitische priester zou zijn, zoals door Israëls wet werd vereist. Hoe weten wij dit? Omdat, zoals Paulus zegt, hun Geschriften het „in nog overvloediger mate duidelijk [maken] dat er een andere priester opstaat die overeenkomst met Melchizédek vertoont, die zulks niet is geworden volgens de wet van een gebod dat van het vlees [of vleselijke afstamming] afhangt, maar volgens de kracht van een onvernietigbaar leven, want het getuigenis luidt: ’Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchizédek’” (Hebr. 7:15-17, NW; Ps. 110:4). Ook Stéfanus deed in zijn verdediging voor het Sanhedrin een aanhaling uit Jesaja’s profetie, waar een ander en verhevener soort van woonplaats voor God werd voorschaduwd dan Israëls schitterende stenen tempel (Hand. 7:48, 49; Jes. 66:1). Verder zei Paulus over de besnijdenis van de geestelijke joden (christenen), dat deze „van het hart, door geest, [is] en niet door een geschreven reglement [of de Wet]”. Eeuwen voordien had Mozes echter reeds gezegd dat de besnijdenis van het hart belangrijker was dan die van het vlees. — Rom. 2:29, NW; Deut. 10:16; 30:6.
15. Wat wordt door de innerlijke harmonie van de Schrift bewezen, hetgeen tot welke conclusie leidt?
15 Wanneer wij zien hoe al deze bewijzen zich opstapelen en van de zijde van die christelijke schrijvers zulk een wonderbaarlijke geestelijke opvatting te zien geven welke desondanks zo nauw met het patroon van de Hebreeuwse Geschriften overeenstemt, hoe zou er dan terecht gezegd kunnen worden dat een dergelijke opvatting aan menselijke inspiratie en originaliteit toegeschreven moet worden? Het is beslist waar dat de profetieën in eerste instantie nooit „door de wil van een mens [werden] voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden gedreven”. Zo is het even waar dat het juiste begrip van profetieën nooit kan worden verkregen wanneer mensen volgens hun eigen wijsheid te werk gaan, aangezien dit geheel en al van de Auteur der profetieën afhangt, die op de door hem vastgestelde tijd door bemiddeling van degenen die met zijn geest zijn vervuld, spreekt. — 2 Petr. 1:21, NW.
HET WERK VAN ÉÉN MENS OF VAN GOD?
16. Op welke wijze ontwikkelde Israël zich in nationaal opzicht tijdens hun verblijf in Egypte?
16 Wij zullen nu een ander argument gaan beschouwen. Gaat u eens na wat er gebeurde kort nadat Israël Egypte had verlaten. Eerst willen wij u er echter aan herinneren dat Jakob, zijn twaalf zoons en hun kinderen 215 jaar vóórdien wegens de in Kanaän heersende hongersnood naar Egypte waren gegaan. Het was een familie-aangelegenheid. God zei destijds in een visioen tot Jakob: „Vrees niet naar Egypte te trekken, want Ik zal u daar tot een groot volk maken.” Niet in de betekenis dat zij een grote soevereine macht zouden worden, maar numeriek, want het verslag zegt dat ’de Israëlieten vruchtbaar waren en zich snel uitbreidden; zij werden uitermate talrijk’ (Gen. 46:3; Ex. 1:7). Hun verblijf in Egypte werd alleen maar geduld, want zij waren veefokkers, een beroep dat door de Egyptenaren als „een gruwel” werd beschouwd. Daarom woonden zij „in het land Gosen”, geheel afgescheiden van de Egyptenaren. Onder zulke omstandigheden zou het niet verstandig, of zelfs mogelijk zijn een krachtige, onafhankelijke nationale politiek of een krachtig regeringsstelsel te ontwikkelen. Zij leefden daarom heel eenvoudig als een agrarische gemeenschap, in de patriarchale stijl waaraan zij gewend waren. — Gen. 46:34.
17. Wat onderging Israël van de tijd van Mozes’ geboorte af, hetgeen tot welke belangrijke gebeurtenissen leidde?
17 „Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had”, en gedurende minstens tachtig jaar, van de tijd van Mozes’ geboorte tot de exodus, was het leven van het volk „bitter door harden slavenarbeid . . . onder mishandeling”. Zij waren daar niet in de gelegenheid aan hun nationale ontwikkeling te werken. Toen kwamen de tien plagen en de exodus, en ten slotte bereikte geheel Israël, te zamen met „een menigte van allerlei slag” die met hen meeging, veilig de overzijde van de Rode Zee, de Egyptische legerscharen — allen dood — achter zich latend. Nog geen drie maanden daarna ’legerde Israël zich tegenover den berg (de berg Sinaï)’. Dit was een uiterst belangrijke periode in Israëls geschiedenis. Het betekende in werkelijkheid het begin van een afgescheiden en onafhankelijk nationaal bestaan voor dat volk. Hoe ontwikkelde de situatie zich echter, daar zij immers in het geheel geen ervaring hadden in nationale en regeringsaangelegenheden? — Ex. 1:8, 14; 12:38; 19:1, 2.
18. Welk gedeelte van de Pentateuch heeft Mozes waarschijnlijk tijdens zijn verblijf op de berg Sinaï geschreven?
18 Er gebeurde het volgende. Eerst gaf God de Tien Geboden en vervolgens ook een groot aantal „rechterlijke beslissingen” die betrekking hadden op aangelegenheden als slavernij, schadevergoeding, gevallen van diefstal, verleiding, leningen, enzovoorts, alsook op het houden van sabbatten en het vieren van feesten. Dit was echter nog niet alles. Enkele dagen daarna beklom Mozes weer de berg ten einde verdere instructies te ontvangen, en „hij bleef op den berg veertig dagen en veertig nachten”. Wat was het resultaat? Uit alles blijkt duidelijk dat Mozes de boeken Genesis, Exodus, Leviticus en mogelijk ook nog de eerste hoofdstukken van het boek Numeri op de berg Sinaï heeft geschreven. — Ex. 21:1, NW; 24:18.
19. Wat heeft de ene man Mozes, menselijkerwijs gesproken, voor Israël gemaakt?
19 Wanneer wij zouden moeten aannemen dat dit gehele verslag in de geest van een menselijke auteur was ontsproten, zoals algemeen wordt gedacht, zouden wij moeten zeggen dat de ene man Mozes binnen enkele maanden voor ieder aspect van Israëls nationale leven — zowel voor burgerlijke als voor religieuze zaken — een uitgebreide en gedetailleerde blauwdruk heeft gemaakt. Die ene man heeft niet alleen de fundamentele wetten, die Tien Geboden, en niet alleen talloze voorschriften op burgerlijk gebied gegeven, maar hij verschafte ook geschreven instructies waarin Israëls religieuze leven en aanbidding tot in de kleinste details werden bepaald. Zo gaf hij instructies over de bouw van de Ark, over de tabernakel en wat erin stond, de omringende voorhof, de kleding voor de priesters en de hogepriester, en de ceremoniën die bij hun installatie verricht moesten worden, terwijl hij tevens volledige details verschafte over de verschillende materialen die dan gebruikt moesten worden, zoals ten aanzien van de kleur, de maten, enzovoorts. Daarnaast treffen wij in Leviticus alle wetten aan waarin het contact van de mensen met God en de verschillende soorten van offers worden geregeld.
20. Waarom kan dit alles onmogelijk aan één man worden toegeschreven?
20 Heus, het is onmogelijk om dit alles aan één man toe te schrijven. Afgezien nog van de enorme gedetailleerdheid, bevindt de gehele opvatting zich op een buitengewoon hoog plan. Geen mens of regering heeft ooit iets dergelijks of iets wat er maar op lijkt, kunnen voortbrengen. Er zullen in de patriarchale maatschappij, waarmee God vóór de tijd van Mozes contact onderhield, inderdaad duidelijk omschreven wetsreglementen hebben bestaan, maar Mozes’ werk bestond er voornamelijk in een volk dat zich tot een volledige natie ontplooide, van een nieuw stelsel van aanbidding te voorzien. Ook moet het volledig uitgesloten worden geacht dat Mozes, alhoewel hij ’in alle wijsheid der Egyptenaren was onderwezen’, zich bij het opstellen van de wetten door die heidense levenswijze en aanbidding heeft laten leiden. — Hand. 7:22.
21. Door welke verdere bewijzen wordt aangetoond dat Mozes en alle andere bijbelschrijvers onder de inspiratie van Jehovah’s geest hebben geschreven?
21 Er zijn nog twee vermeldenswaardige punten die wij onder uw aandacht zouden willen brengen. Hoewel er meestal generaties lang aan gewerkt moet worden voordat een natie een stelsel van wetten heeft ontwikkeld, om daarna te ontdekken dat er nog veel aan gewijzigd en veranderd moet worden, behoefde niets van dit alles met de door bemiddeling van Mozes gegeven wetten te gebeuren. Het andere punt is het volgende. Paulus zegt: „De Wet [heeft] een schaduw . . . van de toekomstige goede dingen”, en in zijn brief aan de Hebreeën noemt hij vele aspecten van de Wet en toont hij aan hoe ze op passende wijze de „hemelse dingen zelf” afbeelden. Welnu, hoe zou het voor Mozes ooit mogelijk zijn geweest zijn geschriften met een vooruitziende blik zodanig op te stellen dat ze iets voorschaduwden waarvan hij niets af wist? Ja, hoe zou Paulus, of iemand anders, door van zijn eigen geestelijke vermogens gebruik te maken, ooit het hemelse patroon van Jehovah’s nieuwe instrument in die oude Wet afgespiegeld hebben kunnen zien? Welk een overtuigend bewijs vormt dit ervan dat zowel Mozes en Paulus als alle andere bijbelschrijvers er door Jehovah’s heilige geest toe werden geïnspireerd zijn grote Boek te schrijven! — Hebr. 10:1; 9:23, NW.
22. In welk opzicht werd het wetsreglement in één woord herschreven, en hoe laat dit zich met Mozes’ geschriften vergelijken?
22 Wat gebeurde er echter na Mozes? Ruim vijftien eeuwen later legt een andere bijbelschrijver uit hoe dat wetsverbond werd afgeschreven. Hij zegt dat God „het met de hand geschreven document [of verbond], dat tegen ons was . . . [heeft] uitgewist, en Hij heeft het uit de weg geruimd door het aan de martelpaal te nagelen”. Op een andere plaats herschrijft dezelfde bijbelschrijver, menselijk gesproken, het gehele wetsreglement in één woord — LIEFDE! Hij betoogt en bewijst dat „liefde de vervulling der wet” is en dat „de gehele wet . . . in één woord [is] vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”. Hiermee wordt niet de liefde bedoeld zoals mensen deze kennen, waarbij voornamelijk emotionele gevoelens zijn betrokken, maar zoals deze op een voorbeeldige wijze door Jehovah aan de dag wordt gelegd, want, om het met de woorden van de apostel Johannes te zeggen, „God is liefde”. Dit mag dan misschien niet zo opzienbarend zijn als alles wat Mozes heeft voortgebracht, maar de strekking ervan gaat veel dieper. — Kol. 2:14, NW; Rom. 13:10; Gal. 5:14; 1 Joh. 4:16.
23. Welke zegeningen en vooruitzichten staan degenen te wachten die de bijbel werkelijk als Gods Woord aanvaarden?
23 Het doet er dus niet toe van welke hoek of zijde wij dit onderwerp bekijken, wanneer wij eenmaal de juiste zienswijze verkrijgen, beseffen wij meer dan ooit tevoren dat „de gehele Schrift” inderdaad „door God [is] geïnspireerd” en een onvergankelijk gedenkteken vormt voor „Jehovah, de God der waarheid”. Wij kunnen er niet alleen het volste vertrouwen in hebben dat het Woord, de gehele bijbel, authentiek is, maar ook dat alles wat erin is voorzegd, in vervulling zal gaan. De leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen, een volk dat zich geheel aan Jehovah heeft opgedragen en zijn Woord van ganser harte aanvaardt, ervaren thans reeds enkele van deze goede dingen en u kunt er eveneens in delen. Jehovah heeft dit zelf als volgt onder woorden gebracht: „Mijn woord . . . zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend. Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden.” — 2 Tim. 3:16; Ps. 31:5, NW; Jes. 55:11, 12.
24. Welke verdere vraag rijst er met betrekking tot de bijbel?
24 Wil men een boek, of een collectie boeken, zoals de bijbel, naar juiste waarde kunnen schatten, dan is het zeer nuttig, zo niet absoluut noodzakelijk, met de persoonlijkheid van de auteur bekend te geraken. Hoe is dit te verwezenlijken? Onze moeite zal ruimschoots worden beloond wanneer wij dit met betrekking tot de bijbel en de auteur te weten trachten te komen door er een speciale beschouwing aan te wijden.