De zienswijze van de bijbel
Wat is er betrokken bij een ’aanstelling door de heilige geest’?
„SCHENKT aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht” (Hand. 20:28). De apostel Paulus richtte deze woorden tot de ouderlingen van de gemeente Efeze, toen hij met hen samenkwam in Miléte, een stad aan de westkust van Klein-Azië.
Ten gevolge van zijn evangelisatiewerk onder de leiding van Gods heilige geest werkte Paulus met behulp van getrouwe metgezellen eraan mee dat er vele nieuwe gemeenten werden opgericht. Hij kon niet persoonlijk voor al die gemeenten zorgen, maar had de hulp nodig van geestelijk bekwame mannen die als herders en leraren voor hun medegelovigen konden optreden.
Aangezien in hun evangelisatiewerk de geest van God op de apostel en zijn metgezellen rustte, konden zij onderscheiden wie onder de broeders de noodzakelijke geestelijke hoedanigheden bezaten om opzieners of ouderlingen te zijn. Net als Jezus voordat hij de 12 apostelen uitkoos, veel tijd in gebed had doorgebracht, baden Paulus en zijn metgezellen voordat zij een definitieve keus maakten van degenen die zij aanstelden om als ouderlingen te dienen. Door middel van gebed zochten zij de leiding van de heilige geest (Luk. 6:12, 13; vergelijk Handelingen 6:6). De feitelijke aanstelling geschiedde door een symbolische handeling. Paulus en anderen die reeds ouderlingen waren, legden hun handen op degenen die ermee zouden beginnen speciale dienst in de gemeente te verrichten (1 Tim. 4:14; 2 Tim. 1:6). Dit had ten doel de mannen die aangewezen waren om te dienen, ervan te doordringen dat hun aanstelling kwam van mannen die door de geest werden geleid. Omdat degenen die de aanstelling verrichtten, de geest van God bezaten en goddelijke leiding zochten, werden ouderlingen door heilige geest aangesteld. In deze tijd trachten mannen die bij de aanbevelingen en aanstellingen betrokken zijn, zich te laten leiden door de raad die in 1 Timótheüs 3, Titus 1 en 1 Petrus 5 wordt uiteengezet en die door de geest is geïnspireerd.
Met het oog op het feit dat bij de aanstelling van ouderlingen mensen betrokken zijn, is de mogelijkheid aanwezig, dat een onbekwaam man wordt uitgekozen om te dienen, want mensen zijn niet in staat het hart te lezen. Daarom kreeg Timótheüs van Paulus de waarschuwing: „Leg nooit iemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar uw eerbaarheid” (1 Tim. 5:22). Wanneer Timótheüs voorbarig had gehandeld in de aanstelling van een ouderling, zou hij een bepaalde mate van verantwoordelijkheid dragen voor de schade die een dergelijk onbekwaam man zou aanrichten.
Ook tegenwoordig dient de kwestie van delen in de zonden van anderen gepaste aandacht te krijgen voordat iemand wordt uitgekozen om als opziener te dienen. Wij mogen nooit vergeten dat de gemeente van God is, gekocht met het bloed van zijn Zoon. Als de kudde daarom op enigerlei wijze verkeerd wordt behandeld, zullen de mannen die hiervoor verantwoordelijk zijn en ook degenen die er een aandeel in hadden onbekwame personen uit te kiezen, rekenschap verschuldigd zijn aan de Allerhoogste, die de kudde duur gekocht heeft. Mannen die een aandeel hebben aan het doen van aanstellingen dienen zich dus zeer gewetensvol door Gods Woord en zijn geest te laten leiden.
Leden van de gemeente volgen terecht de leiding van getrouwe, door de geest aangestelde opzieners. Dit is in overeenstemming met de geïnspireerde raad: „Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over uw ziel als [mensen] die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou u schadelijk zijn.” — Hebr. 13:17.
Merk echter op dat toen Paulus tot de ouderlingen van de gemeente in Efeze sprak, hij niet de nadruk legde op de houding van de gemeente jegens de ouderlingen. In plaats daarvan werden de ouderlingen eraan herinnerd dat gezien hun aanstelling door heilige geest zij voor hun daden verantwoordelijk waren jegens de Bron van die geest. Zij stonden onder de verplichting de leiding van Gods geest te volgen door zich op juiste wijze en met de juiste instelling van hun verantwoordelijkheid te kwijten.
Paulus’ eigen voorbeeld illustreert krachtig wat het voor een man betekent om te erkennen dat hij door heilige geest is aangesteld. De apostel Paulus zag erop toe dat hij „al de raad Gods” meedeelde, terwijl hij niets achterhield dat noodzakelijk was om iemand de goddelijk goedgekeurde handelwijze te laten volgen. Nooit gebruikte de apostel Paulus zijn positie om zelfzuchtige ambities te bevorderen of geld of bezittingen te krijgen van de broeders die hij als een nederige slaaf diende. Ofschoon hij vrijwillig gegeven materiële hulp zeer waardeerde, zocht hij deze niet. Hij werkte met zijn eigen handen om in zijn levensbehoeften te voorzien. De apostel offerde zich helemaal voor zijn broeders op, terwijl hij dag en nacht ermee bezig was hen aan te moedigen. Zo groot was zijn liefde voor hen dat hij zich er niet voor schaamde in hun aanwezigheid tranen te storten wanneer hij hen vermaande. Omdat Paulus zijn broeders liefhad, stond hij pal voor wat juist was en weerhield hij zich er niet van hen krachtig terecht te wijzen wanneer dit nodig was. — Hand. 20:27-35; vergelijk 1 Korinthiërs 4:21; 5:1-13.
De manier waarop de apostel medegelovigen in Efeze behandelde, vormde geen uitzondering. Dit was voor hem de gebruikelijke manier om zijn verplichtingen als herder na te komen. Aan christenen in Thessaloníka kon hij bijvoorbeeld schrijven:
„Ja, nooit zijn wij met vleiende woorden gekomen (zoals gij weet), noch met een vals voorkomen waarachter zich hebzucht verschool, God is getuige! Ook hebben wij geen heerlijkheid van mensen gezocht, noch van u noch van anderen, ofschoon wij als apostelen van Christus een dure last konden zijn [„op onze waardigheid konden staan”, voetnoot]. Integendeel, wij zijn in uw midden vriendelijk [„baby’s”, voetnoot] geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden.” — 1 Thess. 2:5-8.
Leden van de christelijke gemeenten in onze tijd hebben er geen moeite mee samen te werken met ouderlingen die het op Christus gelijkende voorbeeld van de apostel Paulus trachten na te volgen. Zulke ouderlingen zijn niet op eer uit maar zij stellen er oprecht belang in hun broeders als slaven te dienen. Zij zijn noch een financiële last voor hun medegelovigen, noch een last door op hun „waardigheid” te staan, doordat zij een superieure houding ten opzichte van de andere leden van de gemeente aannemen. Zij zijn „vriendelijk”, ja als pretentieloze „baby’s” te midden van hun broeders, terwijl zij over niemand heersen. Gelijk een zogende moeder, die de belangen van het kind boven die van haarzelf stelt, zullen ouderlingen zich, binnen het raamwerk van hun beperkingen, helemaal willen geven.
Getrouwe herders beseffen dat wanneer zij in gebreke blijven onzelfzuchtig ten behoeve van de gemeente te werken, het zou betekenen dat zij ontrouw zouden blijken te zijn aan hun aanstelling door heilige geest, want de geest brengt liefde, een onzelfzuchtige belangstelling voor het welzijn van anderen, voort. Bij een aanstelling door heilige geest is dus het uitkiezen betrokken van bekwame mannen onder leiding van de geest, alsook het erkennen van verantwoordelijkheid jegens de Bron van de geest.