Leven en licht gaan hand in hand
„Want bij u is de bron van het leven; door licht van u kunnen wij licht zien.” — Ps. 36:9.
1, 2. Hoe kunnen wij onze waardering voor licht, als iets noodzakelijks en ook als een bron van verrukking, door middel van contrasten vergroten?
LICHT en duisternis behoren tot de grootste contrasten. Als u in het volle daglicht in een vreemde omgeving op een open veld zou lopen, zou u zich heel rustig voelen. Niet alleen zou u voorwerpen die dichtbij zijn, kunnen zien, of enkele stappen kunnen doen om ernaar te reiken en ze aan te raken, maar u zou ook het verre landschap duidelijk kunnen zien en er verschillende details uit kunnen lichten, zelfs een bewegend voorwerp dat zich als een silhouet tegen de lucht aftekent. In totale duisternis zou het echter dwaas zijn ook maar één stap te verzetten zonder een toorts of lamp te gebruiken. Uw bewegingen zouden door uiterste zorg en voorzichtigheid gekenmerkt worden.
2 Niet alleen is licht essentieel noodzakelijk voor alle levensvormen en voor beweging, maar het verhoogt ook in grote mate de schoonheid en het genoegen van het leven. Misschien loopt u na in de felle gloed van de middagzon gewandeld te hebben, wel een lommerrijk bos in. Wat een verrukkelijk contrast! Waarom is het zo aantrekkelijk? Het licht is nu zacht en vriendelijk voor de ogen, weerspiegeld in een eindeloze verscheidenheid van schaduwen en kleuren als u naar de verschillende bomen en hun loof en misschien naar enkele bloemen tussen het kreupelhout kijkt. Wanneer u uw ogen opheft, ziet u, in plaats van door de zon verblind te worden, dat de lucht door de takken en bladeren in myriaden lichtspikkeltjes en -plekjes wordt verdeeld. U zou zo maar willen blijven staan om van de rustige schoonheid van dit alles te genieten, vooral als u een metgezel bij u hebt die ook de kunst verstaat om rustig van zulke dingen te genieten.
3. Welk natuurlijke verband blijkt er tussen licht en leven te bestaan?
3 Natuurlijk zou u de grote waarde van licht, hetzij wegens de nuttigheid ervan of als een bron van eindeloze verrukking, niet waarderen als u niet in leven was en met uw ogen zou kunnen zien. Het is zelfs zo dat hoe gezonder u bent en hoe beter uw gezichtsvermogen is, hoe meer u het licht waardeert. Leven en licht gaan inderdaad hand in hand.
4. (a) Waarom en hoe nemen velen deze dingen als iets vanzelfsprekends aan? (b) Welke ervaring kan er worden aangehaald in het geval van een zelfvoldane houding?
4 Het is droevig om het te moeten zeggen, maar veel mensen nemen deze dingen als vanzelfsprekend aan. Zij zijn blij dat zij alle voordelen van het leven en het licht persoonlijk kunnen genieten, maar zij gunnen zich niet de tijd om over de werkelijke bron ervan na te denken. Zij zijn de mening toegedaan dat het leven voornamelijk door toeval is ontstaan, door een evolutieproces zonder dat iemand dit in beweging heeft gebracht of de werking ervan beheerst. Met betrekking tot het licht zeggen zij dat wij op aarde niet verder dan de zon behoeven te gaan om de bron ervan te weten te komen. Wat zou het deze mensen verbazen, om niet te zeggen schokken, wanneer zij de ervaring meemaakten die een zekere man eens heeft meegemaakt. Hij vertelde dit als volgt aan koning Agrippa II: „Ik [zag], o koning, op het middaguur onderweg een licht dat de zon in glans overtrof, uit de hemel om mij en mijn reisgezellen heen flitsen.” Wie was deze man? Om welke gelegenheid gaat het, en wat was de betekenis ervan? — Hand. 26:13.
5. Op grond van welke redenen kan Saulus’ ervaring, die zijn bekering tot gevolg had, als authentiek aanvaard worden?
5 Velen, met inbegrip van degenen die christenen beweren te zijn, geloven dat bepaalde gedeelten van de bijbel, die als werkelijke gebeurtenissen zijn opgetekend, naar het rijk van mythen en legenden verbannen kunnen worden. Maar zelfs degenen die zo’n standpunt innemen, ontkennen niet dat een zekere Paulus, die vroeger bekend stond als Saulus van Tarsus, werkelijk heeft geleefd en veel brieven heeft geschreven die een deel van de christelijke Griekse Geschriften vormen. Er bestaat eveneens geen reden om aan de details betreffende Saulus’ bekering, zoals die in Handelingen 9:1-30 door de betrouwbare geschiedschrijver Lukas zijn opgetekend, te twijfelen. Het gehele verslag draagt het stempel van waarheid, met inbegrip van de woorden die Jezus bij die gelegenheid tot Saulus sprak. Het was volkomen tegengesteld aan alles wat Saulus zich mogelijkerwijs ook maar had kunnen voorstellen, gezien het vaste voornemen waarmee hij destijds naar Damaskus ging. Hij beschreef de intense haat die hij destijds met betrekking tot de christenen koesterde door tot koning Agrippa te zeggen dat hij, „door hen in alle synagogen vele malen te straffen, [trachtte] hen ertoe te dwingen een herroeping te doen; en aangezien mijn woede tegen hen geen grenzen kende, ging ik zo ver, dat ik hen zelfs in steden buiten ons land vervolgde”. Toen hij op weg naar de stad Damaskus was, kreeg hij de schok en verrassing van zijn leven, zoals hierboven is vermeld. Dat was de gelegenheid. Wat was de betekenis ervan? — Hand. 26:8-11.
6. Welke opdracht gaf Jezus aan Saulus, en waarom dienen wij hier belangstelling voor te hebben?
6 Het zal bijzonder belangwekkend en nuttig zijn om zorgvuldig aandacht te schenken aan wat Jezus bij die gelegenheid tot Saulus zei. Wij zullen veel leren betreffende het nauwe verband tussen leven en licht, terwijl wordt aangetoond hoe wij allen hierbij betrokken zijn, ongeacht hoe wij hierop reageren. Jezus zei in verband met de opdracht die hij aan Saulus gaf: „Want hiertoe heb ik mij aan u zichtbaar gemaakt, om u uit te kiezen als dienaar en getuige van zowel dingen die gij gezien hebt als dingen die ik u nog betreffende mij zal laten zien, terwijl ik u bevrijd van dit volk en van de natiën, tot wie ik u zend om hun ogen te openen, om hen van de duisternis tot het licht en van de autoriteit van Satan tot God te keren, opdat zij vergeving van zonden ontvangen en een erfenis krijgen onder hen die door hun geloof in mij geheiligd zijn.” — Hand. 26:16-18.
7. Hoe gaf Saulus, die later als Paulus bekend kwam te staan, er blijk van dat hij zijn opdracht aanvaardde?
7 Dat Saulus zijn opdracht om een getuige te zijn onmiddellijk aanvaardde, blijkt uit wat hij vervolgens tot koning Agrippa zei: „Ik [ben] het hemelse gezicht niet ongehoorzaam geworden, . . . ik [ga] tot op deze dag voort zowel aan klein als groot getuigenis af te leggen . . . dat de Christus moest lijden en dat hij, als de eerste die uit de doden opgewekt zou worden, licht zou verkondigen aan dit volk [de joden] en ook aan de natiën” (Hand. 26:19-23). Saulus begreep heel goed wat Jezus tot hem had gezegd. De vraag is: Begrijpt u eveneens Jezus’ woorden en hoe ze op u van invloed dienen te zijn? Ga dit eens na.
8. (a) Leg uit hoe sommige uitdrukkingen zowel een letterlijke als een figuurlijke betekenis kunnen hebben. (b) Waaruit blijkt of de bijbel figuurlijke taal gebruikt?
8 Het is duidelijk dat Jezus figuurlijke taal gebruikte toen hij tot Saulus sprak over het zien van bepaalde dingen en over het openen van de ogen van anderen om hen van de duisternis tot het licht te keren. Er was niets nieuws of ongewoons aan zo’n manier van spreken. Het letterlijke gezicht en het verstand staan nauw met elkaar in verband, en wij gebruiken vaak uitdrukkingen die hetzij een letterlijke, stoffelijke betekenis kunnen hebben of een figuurlijke en soms een geestelijke betekenis kunnen hebben, zoals in verband met het verstand en het hart. Hebt u nooit gezegd: „Ik zie nu wat u bedoelt”, waarmee u wilde zeggen dat u begreep en inzag wat er was gezegd? Wij hebben hier een goed voorbeeld van wanneer Paulus in een bepaalde brief bidt of God „u een geest van wijsheid en van openbaring moge geven in de nauwkeurige kennis van hem; de ogen van uw hart verlicht zijnde”. — Ef. 1:17, 18.
9. Wat wordt door zowel licht als duisternis, in tegenstelling tot elkaar, gesymboliseerd?
9 Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat licht als een passend symbool wordt gebruikt van waarheid en van verwante dingen die zich gerust aan een onderzoek laten onderwerpen, zoals rechtvaardigheid. In tegenstelling hiermee wordt duisternis gebruikt als een symbool van dwaling en onwetendheid en ook van verwante dingen die onderzoek uit de weg gaan, zoals schandelijk gedrag en slechte daden.
10. (a) Legde Paulus getuigenis af van waarheid in het algemeen? (b) Tot welke progressieve voordelen leidt het aanvaarden van de bijbelse waarheid?
10 Paulus besefte klaarblijkelijk dat hij, onder leiding van de uit de doden opgewekte Heer Jezus, getuigenis moest afleggen van het licht door „de waarheid openbaar te maken” aan anderen (2 Kor. 4:2). Dat wil zeggen, niet waarheid in het algemeen, maar de waarheid die in Gods Woord de bijbel staat opgetekend (Joh. 17:17; 1 Tim. 2:4; 2 Tim. 2:15). Van degenen die hier gunstig op reageerden, zouden de ogen des verstands geopend worden, zodat zij de stappen zouden zien die zij moesten doen om niet alleen in het licht te komen, maar om leven te verwerven. En net als in het geval van licht, is dit leven veel meer dan het huidige stoffelijke en tijdelijke leven dat bij ons vleselijke lichaam behoort. Zulk een diepere betekenis met betrekking tot leven blijkt uit Paulus’ volgende woorden tot de Efeziërs: „Bovendien heeft God ú levend gemaakt, ofschoon gij [vroeger] dood waart in uw overtredingen en zonden.” Deze uitleg is slechts de eerste stap tot een volledig begrip van leven van Gods standpunt uit bezien. — Ef. 2:1.
11. (a) Hoe kunnen wij getuigenis afleggen van het licht, en hoe houdt dit verband met leven? (b) Welke houding moeten wij in dit verband vermijden?
11 Wij kunnen derhalve zeggen dat leven en licht hand in hand gaan, zowel in figuurlijk en geestelijk opzicht als in letterlijk opzicht. Getuigenis afleggen van het licht, de waarheid, betekende niet alleen leven voor Paulus, maar ook voor ons — in de eerste plaats als ontvangers van het licht en vervolgens ook als lichtdragers met betrekking tot anderen. Ziet u in en beseft u waar en hoe u hierbij betrokken bent? Laten wij, om hierbij geholpen te worden, iets meer aandacht schenken aan wat Jezus tot die man op weg naar Damaskus zei. Vreemd genoeg begon hij, hoewel hij een tijdlang fysiek blind was geworden, de dingen nu met zijn verstand te zien en alles in feite van een geheel nieuw gezichtspunt te bekijken. Zijn hart was er ook bij betrokken. Hij was niet opstandig of ongehoorzaam. Wij hopen van harte dat dit ook van ons gezegd kan worden, waarbij wij Jehovah’s waarschuwing aan Ezechiël in gedachten houden: „Mensenzoon, te midden van een weerspannig huis, dáár woont gij, die ogen hebben om te zien maar in werkelijkheid niet zien, die oren hebben om te horen maar in werkelijkheid niet horen, want zij zijn een weerspannig huis.” — Ezech. 12:2.
ONDER WIENS AUTORITEIT BENT U?
12. Welk doel werd in Saulus’ opdracht uiteengezet, hetgeen tot welke vraag leidt?
12 Toen Jezus tot Saulus sprak, zei hij dat het openen van de ogen van de mensen ten doel had „hen van de duisternis tot het licht en van de autoriteit van Satan tot God te keren” (Hand. 26:18). Deze woorden vermelden aldus een grondoorzaak en een regerende autoriteit met betrekking tot zowel duisternis als licht of — zo zouden wij kunnen zeggen — met betrekking tot zowel dood als leven. Wij zullen beslist moeten weten onder wiens autoriteit wij komen en hoe het desgewenst mogelijk is om onder de andere autoriteit te komen.
13. Hoe toont Gods Woord aan dat Jehovah de Bron is van (a) licht en (b) leven?
13 Gods Woord toont duidelijk aan dat Jehovah de Bron is van zowel leven als licht. Hij is „de Schepper van de hemelen, . . . de Formeerder van de aarde en de Maker ervan, . . . die haar ter bewoning [door levende schepselen] geformeerd heeft”. Dit wordt door het scheppingsverslag in het boek Genesis bevestigd, waar staat: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” En met betrekking tot de aarde zei God vervolgens: „Er kome licht.” Later maakt het verslag melding van het „grootste hemellicht om te heersen over de dag”, en hiermee wordt de zon bedoeld, de belangrijkste licht- en energiebron van de aarde, zonder welke leven op aarde onmogelijk zou zijn. Als bekronende aardse scheppingsdaad ging „Jehovah God . . . ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel”, „naar Gods beeld”. Adam, en vervolgens Eva, werden volmaakt geschapen, met alle zintuigen en vermogens, zowel in fysiek als mentaal opzicht, om volledig van het leven en van licht profijt te trekken en er ten volle van te genieten. — Jes. 45:18; Gen. 1:1, 3, 16, 27; 2:7.
14. Op welke basis blijkt Jehovah de Opperste Autoriteit te zijn, hetgeen welke vraag doet rijzen?
14 Hieruit blijkt duidelijk dat Jehovah God niet alleen de Bron en Maker van leven en licht, de Schepper en Levengever, is, maar dat hij uit hoofde daarvan terecht de Opperste Autoriteit, de Allerhoogste Regeerder is (Ps. 103:19; Dan. 4:17, 35; Openb. 4:11). Wanneer wij dit aanvaarden, zullen wij natuurlijk willen weten hoe het toch feitelijk mogelijk is dat er een autoriteit bestaat die met Jehovah in strijd is. Wat is de „autoriteit van Satan” waar Jezus melding van maakte? Hoe is deze ontstaan? En hoe kunnen wij onder de heerschappij ervan vandaan komen?
15. (a) Hoe heeft Satan op subtiele wijze getracht Gods autoriteit te ondermijnen? (b) Hoe was Gods woord hierbij betrokken? (c) Wat zette Adam en Eva in hun handelwijze aan?
15 Zoals het geïnspireerde verslag aantoont, trachtte Satan zijn invloed op een subtiele wijze te gebruiken, en hierin slaagde hij wonderwel. Op welke wijze? Door middel van insinuaties en leugens. Onder de dekmantel van een leugen bood hij dwaling als een vervanging voor waarheid aan. Met andere woorden, hij stelde duisternis in de plaats van licht. Het is interessant op te merken dat zijn leugen betrekking had op leven, want hij beweerde dat Eva niet zou sterven maar in het vlees op aarde zou voortleven als zij deed wat hij aanraadde. Hij beloofde haar extra verlichting toen hij door middel van de slang zei dat ’nog op de dag dat gij ervan [de verboden vrucht] eet, uw ogen stellig geopend zullen worden’. Vervolgens gaf hij te kennen dat zij de vrijheid zou ontvangen om onafhankelijk van God autoriteit te oefenen, door hieraan toe te voegen: „Gij [zult] stellig als God . . . zijn, kennend [voor uzelf] goed en kwaad” (Gen. 3:1-5). Satan beweerde aldus dat Gods woord en gebod, zoals Hij deze aan Adam had gegeven, niet als een waar licht vertrouwd konden worden waardoor Adam en zijn vrouw op de juiste weg die tot het leven leidt, gehouden zouden worden. Eva, en vervolgens ook Adam, besloten beiden Gods eenvoudige en rechtstreekse gebod te overtreden en de weg naar zelfzuchtige onafhankelijkheid in te slaan, een weg die hen wegvoerde van leven en licht in Gods gunst en hen naar duisternis en de dood voerde. — Ps. 119:105; zie ook 2 Korinthiërs 11:14.
16. (a) Waarom is het nuttig Satans aanpak te beschouwen? (b) Hoe verschaft de Schrift in dit opzicht verlichting?
16 Wij nemen er nu even de tijd voor om een van Satans voornaamste tactieken te beschouwen en te zien hoe deze werkt. Op subtiele wijze, door middel van misleiding, verleidt hij ons ertoe de dingen vanuit een zelfzuchtig standpunt te bezien, net zoals hij dit met Eva heeft gedaan. Indien wij in ons hart zouden toelaten, of reeds hebben toegelaten, dat wij door zelfzucht worden beheerst, vallen wij snel in Satans strik en worden wij gemakkelijk verblind en misleid. Wij trachten onszelf te rechtvaardigen en bannen de vrees voor God uit onze geest. Kijk maar eens hoe duidelijk en krachtig dit in Psalm 36:1-3 tot uitdrukking wordt gebracht: „De uitspraak van overtreding is voor de goddeloze in het binnenste van zijn hart; geen angst voor God staat hem voor ogen. Want hij heeft te glad jegens zichzelf gehandeld in zijn eigen ogen om zijn dwaling te ontdekken ten einde die te haten. De woorden van zijn mond zijn schadelijkheid en bedrog; hij heeft opgehouden inzicht te hebben om het goede te doen.” Gods oordeel ten aanzien van zulke personen wordt treffend onder woorden gebracht door de profeet Jesaja: „Wee hun die zeggen dat goed slecht is en slecht goed, die duisternis tot licht stellen en het licht tot duisternis . . .! Wee hun die wijs zijn in eigen ogen en beleidvol zelfs voor hun eigen aangezicht!” Wij moeten er beslist bevreesd voor waken dat wij niet worden „verhard [en derhalve verblind] door de bedrieglijke kracht der zonde”. — Jes. 5:20, 21; Hebr. 3:13.
17. In hoeverre was het aan de mens zelf te wijten dat hij in toenemende mate aan Satans invloed onderworpen werd?
17 Na de opstand in Eden kwam de mensheid in het algemeen steeds meer onder Satans invloed en heerschappij te staan. Hoewel dit voornamelijk aan Satan te wijten was, lag de schuld ook voor een groot deel bij de mens. Houd in gedachten dat God de mensenwereld niet zonder een getuige van hem heeft gelaten. Hoewel hij onzichtbaar is, worden „zijn onzichtbare hoedanigheden . . . van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn”. In overeenstemming met Psalm 36:1-3 vervolgde Paulus met te zeggen dat „hoewel zij [mensen] God kenden, . . . zij hem niet als God [hebben] verheerlijkt, noch hebben zij hem gedankt, maar zij zijn leeghoofdig geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart werd verduisterd” (Rom. 1:19-23). Het is waar dat Satan duisternis voor licht in de plaats heeft gesteld, maar er moet worden toegegeven dat de mensen in het algemeen duisternis en goddeloosheid boven licht hebben verkozen. Dit wordt door Henochs geïnspireerde profetie bevestigd, waarin viermaal de nadruk wordt gelegd op goddeloosheid (Jud. 14, 15). Dat er tot aan de vloed van drie personen wordt vermeld dat zij hier een uitzondering op vormden, namelijk Abel, Henoch en Noach, toont alleen maar aan dat de meerderheid niet te verontschuldigen was. Die mannen ’wandelden met God’. Over Noach werd gezegd dat hij ’godvruchtige vrees aan de dag legde en de wereld veroordeelde’. — Gen. 5:22; 6:9; Hebr. 11:4-7.
DE AUTORITEIT VAN HET KONINKRIJK
18. Welke ontwikkeling deed zich na de Vloed met betrekking tot Satans autoriteit voor?
18 Na de Vloed kwam de tijd dat Satan door middel van een specifieke zichtbare heerschappij autoriteit ging uitoefenen. Wij lezen voor het eerst over een koninkrijk. Satan vond in Nimrod een gewillig werktuig voor zijn eerzuchtige doel, en over deze Nimrod lezen wij: „Hij maakte er een begin mee een geweldige te worden op de aarde. Hij deed zich kennen als een geweldig jager gekant tegen Jehovah. . . . En het begin van zijn koninkrijk werd Babel . . . in het land Sinear. Van dat land trok hij [veroverend] naar Assyrië en ondernam de bouw van Ninevé.” — Gen. 10:8-12.
19. (a) Hoe trad tegenstand ten aanzien van Jehovah aan het licht, en hoe reageerde Jehovah hierop? (b) Hoe werd er een halt toegeroepen aan menselijke plannen, doch hoe bleef tegenstand zich ontwikkelen?
19 Aangevuurd door diezelfde eerzuchtige en opstandige geest besloten sommige mensen ervoor te zorgen dat zij zelf de autoriteit in handen kregen en behielden. Zij zeiden: „Komaan! Laten wij een stad voor ons bouwen en ook een toren waarvan de top tot in de hemel reikt, en laten wij ons een gevierde naam maken, opdat wij niet over de gehele oppervlakte der aarde worden verstrooid.” Dit strookte met Satans voornemen, maar het was rechtstreeks in strijd met Jehovah, de Soevereine Heer, en zijn bekendgemaakte voornemen. Hij sloot zijn ogen niet voor de situatie. God „daalde . . . neer om de stad en de toren die de mensenzonen hadden gebouwd, te zien”. Hij merkte toen het volgende op: „Wel, nu zal niets van wat zij wellicht van plan zijn te doen, onbereikbaar voor hen zijn.” Jehovah verbrak derhalve hun verenigde doel door hun taal te verwarren en te veroorzaken dat zij over de gehele aarde werden verstrooid (Gen. 9:1; 11:1-8; Hand. 4:24). De meerderheid der mensen bleef echter nog altijd menselijke heerschappij verkiezen, en er waren altijd personen die Satans eerzuchtige geest bezaten en naar macht en autoriteit streefden. Dit leidde tot door mensen gestichte koninkrijken: soms slechts stad-koninkrijken, die zich vervolgens uitbreidden totdat ze een groot gebied omvatten, zoals de koninkrijken van Moab en Ammon, en ten slotte de grote rijken en wereldmachten.
20. (a) Welk aandeel heeft religie aan door mensen opgerichte koninkrijken gehad? (b) Van welke uitzondering hierop maakt de bijbel gewag? (c) Hoe en in welke mate heeft Satan over het grootste gedeelte van de mensheid heerschappij uitgeoefend?
20 Religie heeft in al deze koninkrijken een grote rol gespeeld, maar de heersers en hun onderdanen hebben Jehovah niet als de Allerhoogste Heerser erkend aan wie aanbidding en onderworpenheid verschuldigd waren (Jer. 10:10; Dan. 6:26). De bijbel maakt van slechts één uitzondering gewag, namelijk Melchizédek, koning van Salem. Hij diende ook als „priester van de Allerhoogste God”, en toen hij Abram zegende, zei hij: „Gezegend zij Abram van de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde.” Abram zelf verwees in overeenkomstige bewoordingen naar God toen hij de koning van Sodom toesprak (Gen. 14:18-23). Voor de rest heeft Satan, te zamen met de ongehoorzame engelen die zich bij hem hadden aangesloten, door middel van valse religie en misleiding heerschappij over alle koninkrijken uitgeoefend. Men beseft dit over het algemeen niet omdat Satan en zijn demonenlegers onzichtbaar zijn voor menselijke ogen. Onzichtbaar, ja, maar niettemin bijzonder effectief. Bij drie gelegenheden sprak Jezus over Satan de Duivel als ’de heerser van deze wereld’. En wanneer Paulus over de strijd van een christen tegen de Duivel spreekt, zegt hij dat het een strijd is „tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”. — Joh. 12:31; 14:30; 16:11; Ef. 6:11, 12; zie ook 2 Korinthiërs 4:4.
21. (a) Wat is er bij bevrijding van Satans autoriteit betrokken? (b) Hoe heeft de situatie thans aan beide zijden een hoogtepunt bereikt?
21 Hieruit blijkt duidelijk dat toen Jezus tot Saulus zei dat hij de mensen „van de autoriteit van Satan tot God” moest keren, dit betrekking had op een overgaan van de ene heerschappij naar de andere. Het is zoals Paulus schreef: „Hij [Jehovah] heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde” (Kol. 1:13). Thans heeft de situatie aan beide tegengestelde zijden, die van Jehovah God en die van Satan de Duivel, een groots en gespannen hoogtepunt bereikt. De voorzegde „vijandschap” tussen de twee zijden is werkelijk tot een climax gekomen (Gen. 3:15). Onder Satans heerschappij is de duisternis nog nooit zo dik geweest als nu. De regeerders en de geregeerden weten niet welke kant zij op moeten om hun vele kwellende problemen op te lossen. Het is een ’stikdonkere duisternis die men tasten kan’ (Ex. 10:21, 22). Maar onder Jehovah’s heerschappij door bemiddeling van zijn Messiaanse Koning, Christus Jezus, schijnt het licht van waarheid en rechtvaardigheid intensiever dan ooit, terwijl de onderdanen van dit Koninkrijk hierdoor duidelijke leiding en een sterk vertrouwen alsook vele geestelijke genoegens en aangename dingen ontvangen. De strijdvraag waarvoor de mensheid zich gesteld ziet, is dus rondom het thema van heerschappij en koninkrijksautoriteit opgebouwd.
22. Waar en hoe worden autoriteit en heerschappij beklemtoond in verband met (a) het Messiaanse koninkrijk en (b) Satans pogingen om de oppermacht te verwerven?
22 Merk op hoe dit thema in het boek Openbaring wordt beklemtoond. In een visioen dat aan Johannes wordt gegeven, hoort hij luide stemmen in de hemel zeggen: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” Dit ging in 1914 G.T. in vervulling, aan het einde van de ononderbroken heerschappij van de wereld door heidense machten, welke God vanaf 607 v.G.T. 2520 jaar lang had toegestaan. Nadat Johannes vervolgens de geboorte van het Messiaanse koninkrijk, de oorlog in de hemel en de uitwerping van de draak, Satan de Duivel, uit de hemel had gezien, hoort hij de bekendmaking: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus.” In tegenstelling hiermee vertelt het volgende visioen hoe de draak aan het „wilde beest” (een symbool van Satans wereldomvattende politieke organisatie) „zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit” gaf, zodat alle volken der aarde er aanbidding aan schenken. Een overeenkomstige autoriteit en aanbidding worden verder genoemd met betrekking tot het „beeld van het wilde beest”, een symbool van de huidige organisatie van de Verenigde Naties. Ja, Satans organisatie „oefent dwang uit op alle personen” opdat zij een identificerend merkteken ontvangen zonder welk merkteken het leven welhaast onmogelijk gemaakt wordt. — Openb. 11:15; 12:10; 13:2, 15-17.
23. (a) Wat dienen wij ons, met het oog hierop, af te vragen? (b) Hoe moet het laatste gedeelte van Psalm 36:9 begrepen worden, hetgeen tot welke schitterende conclusie leidt?
23 Onder wiens autoriteit staat u? Bent u er tevreden mee als een ondersteuner van Satans wereldordening geïdentificeerd te worden? Of verlangt u er oprecht naar onder zijn autoriteit vandaan te komen, maar weet u niet zeker welke stappen u moet doen en bent u bang voor wat er eventueel bij betrokken is? Sla, als een bron van aanmoediging, Psalm 36 nog eens op. Na de slechte houding beschreven te hebben van degenen die altijd menen gelijk te hebben, en die derhalve niet hun fouten kunnen zien of kunnen leren haten, wendt de psalmist zich tot Jehovah. Hij verhoogt Zijn liefderijke goedheid, getrouwheid en rechtvaardigheid en de zegeningen die degenen ten deel vallen die een toevlucht zoeken onder Zijn vleugels. Na gezegd te hebben dat Jehovah „de bron van het leven” is, voegt hij eraan toe: „Door licht van u kunnen wij licht zien.” Met andere woorden, alleen wanneer wij leren de dingen, en ook onszelf, vanuit zijn standpunt te bezien, kunnen wij ons van de duisternis naar het licht keren en kunnen wij gaan inzien en beseffen welke stappen wij moeten doen om onder Gods autoriteit eeuwig leven te verwerven. Gelukkig zijn wij als wij hand in hand met dat licht, met waarheid en rechtvaardigheid, wandelen, want „het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is”. Dan kunnen wij ons bij David aansluiten in zijn gebed: „Bestendig uw liefderijke goedheid jegens hen die u kennen, en uw rechtvaardigheid jegens hen die oprecht zijn van hart.” — Ps. 36:5-10; Spr. 4:18.
[Illustratie op blz. 496]
Adam en Eva’s handelwijze van zelfzuchtige onafhankelijkheid leidde hen weg van licht en leven naar duisternis en de dood
[Illustratie op blz. 497]
God verijdelde het opstandige voornemen van Babylons torenbouwers door hun taal te verwarren