Het geloof dat God behaagt
„[Moge] de beproefde hoedanigheid van uw geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden . . . worden bij de openbaring van Jezus Christus.” — 1 Petr. 1:7.
1, 2. (a) Hoe blijkt dat geloof vele vormen aanneemt? (b) Wat bedoelde Jezus toen hij over „het geloof” sprak?
OF MEN nu religieus gezind is of niet, iedereen stelt ergens geloof in. Men gelooft misschien niet in God, maar wel in zichzelf, de zekerheid van zijn bankrekening, de waarde van ontwikkeling, de superioriteit van een bepaalde regeringsvorm en de rechtschapenheid van een vriend. Geloof neemt dus vele vormen aan. Maar Jezus doelde op ’s mensen verhouding tot zijn Schepper en zijn vertrouwen in de verwezenlijking van Gods voornemens toen hij zei: „Maar wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn, zal hij dan werkelijk het geloof op aarde vinden?” — Luk. 18:8.
2 Wat is „het geloof” waarop Jezus doelde en waarom is het voor een ieder van ons zo belangrijk? Het is duidelijk dat toen Jezus over „het geloof” sprak, hij niet doelde op vele verschillende ideologieën of zelfs op wat de mens door eigen wilskracht zou kunnen bereiken. Hij doelde veeleer op God en vertrouwen in wat Hij tot zegening van de mensheid zou doen, zeggende: „Zal God dan niet stellig recht doen wedervaren aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot hem roepen ook al is hij lankmoedig jegens hen? Ik zeg u: Hij zal hen spoedig recht doen wedervaren” (Luk. 18:7, 8). Toen Jezus over „het geloof” sprak, gaf hij evenwel niet te kennen dat God in zijn bemoeienis met de mensheid vele verschillende kanalen zou gebruiken of verschillende ideologieën zou bevorderen, die elk aan de smaak van enkelen zou voldoen.
3. Hoe wordt het vroegere christendom beschreven, en welke zienswijze hadden de discipelen erover?
3 De apostelen gaven eveneens te kennen dat er een geloof en een weg was die God behaagde. Betreffende Paulus’ bediening in Éfeze verklaart het verslag in Handelingen 19:9 dat „sommigen zich bleven verharden en niet geloofden en ten aanhoren van de menigte nadelig spraken over De Weg”. Hier werd het ware geloof „De Weg” genoemd en het was voor die vroege christenen inderdaad een „weg” of levenswandel. Zelfs toen Paulus terechtstond, gaf hij moedig toe „dat ik, volgens de weg die zij een ’sekte’ noemen, aldus heilige dienst voor de God van mijn voorvaders verricht”. Deze vroege christenen gingen niet elk hun eigen weg of volgden niet hun eigen gedachtengang, doch streefden ernaar de leringen van Christus te begrijpen en nauwkeurig na te leven en inzicht te verkrijgen in de gedachten van God, opdat hun geloof een hechte basis mocht hebben. Paulus schreef in dit verband: „Moge nu de God die volharding en vertroosting verschaft, geven dat gij onder elkaar dezelfde geestesgesteldheid hebt die Christus Jezus bezat, opdat gij eensgezind met één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus moogt verheerlijken.” Zij onderwezen niet ieder een andere filosofie, geloofsbelijdenis of geloofsovertuiging, maar zij waren „eensgezind” en geloofden in werkelijkheid in „één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van allen”. — Hand. 24:14; Rom. 15:5, 6; Ef. 4:5, 6.
4. Wat dient ons doel te zijn, en waarom?
4 Kunnen wij dat ’ene geloof’ ook thans hebben? Indien u van mening bent dat uw religieuze overtuiging dat ene oorspronkelijke geloof is, kunt u uw geloof dan met de Schrift ondersteunen? Kent u het goed genoeg om het aan anderen door te geven en discipelen van mensen uit alle natiën te maken, zoals de vroege christenen deden? Dit dient het doel te zijn van een ieder die werkelijk in de voetstappen van Jezus treedt. Wat men ook gelooft, het is altijd goed precies te weten wat zijn religie leert en wat de basis ervoor is.
„VAST IN HET GELOOF”
5, 6. (a) Hoe beschreef Jezus iemand die het ware geloof had, waarbij hij hem vergeleek met iemand die het niet had? (b) Hoe kunnen wij ons geloof standvastig maken?
5 Ons geloof dient even vast te zijn als een rots die diep in de grond haar fundament heeft en, ongeacht de krachten die er tegenaan beuken niet bewogen kan worden. Sommigen hebben echter een geloof dat meer op zandgrond lijkt, die onder druk wijkt of — als de regen neerstroomt — zelfs volkomen wegspoelt. Het geloof van weer anderen is zó ontbloot van inhoud dat het op drijfzand lijkt, dat niet alleen totaal geen steun geeft doch dat een ieder die erop vertrouwt bovendien zal insluiten en vernietigen. — Matth. 7:24-27.
6 Wil geloof als een rots zijn, dan moet het op waarheid zijn gegrond. Men moet duidelijk weten wat het inhoudt en het moet vast gegrond zijn op nauwkeurige kennis en feiten. Zulk een geloof zal standhouden als het wordt blootgesteld aan vragen en strijdige opvattingen. Ons geloof dient een door God gegeven geloof te zijn. Hoe kunnen wij daar echter zeker van zijn? 2 Korinthiërs 13:5 zegt in dit verband: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt.” Ja, wij moeten ons geloof blijven beproeven en onderzoeken: Is het logisch, is het redelijk, komt het overeen met het boek van geloof, de bijbel?
7, 8. (a) Waarom hebben sommige personen hun geloof verloren? (b) Wat is voor geloof noodzakelijk?
7 Velen hebben bemerkt dat hun geloof als de zandgrond was die hen onder druk geen steun bood, daar het was gebaseerd op tradities en menselijke filosofieën, niet op het rotsvaste fundament der waarheid. Dit was het geval met een vrouw die haar geloof in de waarde van het gebed verloor en weigerde haar kinderen te leren bidden, omdat haar was geleerd om verkeerde dingen te bidden: en toen haar gebeden niet verhoord werden, was haar geloof verwoest. Zij had het op zandgrond gebouwd. De persoon voor wie zij bad, overtrad Gods rechtvaardige geboden maar zij dacht dat God hem toch moest beschermen door een wonder voor hem te verrichten. Zij was in dit geloof aangemoedigd door haar religieuze raadgever, doch haar geloof was treurig genoeg onjuist.
8 Zelfs een rotsvast geloof kan na verloop van tijd vernietigd worden als het niet voortdurend opgebouwd, versterkt en krachtig gemaakt wordt; het is dus niet verwonderlijk als het onzekere geloof van sommige jongelui wordt uitgehold wanneer het aan aanvallen wordt blootgesteld. Het tijdschrift Time berichtte in dit verband: „De objectiviteit van de colleges in religie ontstelt soms de studenten, die er vaak voor inschrijven opdat hun geloof versterkt en niet aan een kritisch onderzoek blootgesteld zal worden.” Geen wonder dat zij ontsteld zijn als de theoloog zijn college begint met een aanval op het fundament van hun geloof door te zeggen: „De bijbel is de grootste mythologieverzameling in de geschiedenis van de westerse beschaving.” Stellig zal het geloof van zulke studenten nooit worden opgebouwd door hen die het niet bezitten, door hen die Gods Woord in twijfel trekken. In plaats daarvan „volgt . . . het geloof op hetgeen wordt gehoord. En hetgeen wordt gehoord, is op zijn beurt door middel van het woord omtrent Christus”, zoals ons in Romeinen 10:17 wordt verteld. Wil men zijn geloof versterken en krachtig maken, dan is het dus noodzakelijk om met begrip naar Gods Woord te luisteren. — Jak. 1:5-8; Neh. 8:9 8.
9. Geef een beschrijving van waar geloof en waarom het zo belangrijk is.
9 Het ware geloof leidt ons tot God en sterkt ons voor zijn dienst. Waar geloof is thans net zo min louter een passieve overtuiging als het dit voor Jezus en zijn apostelen was. Er zijn een vast fundament en werkelijke krachtsinspanningen voor nodig om het door middel van goede studie en omgang op te bouwen. Het is voor elke christen van levensbelang zijn geloof op te bouwen, omdat het zijn levensloop en in feite zijn verhouding tot zijn Schepper beheerst. Paulus schreef hierover: „In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus.” Ook verklaarde Paulus: „Het leven dat ik thans in het vlees leef, dat leef ik door het geloof dat ten aanzien van de Zoon van God is, die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgegeven.” Neemt uw geloof in uw leven een even grote plaats in? — Gal. 3:26; 2:20; 2 Thess. 1:3.
10. Hoe kunnen aanvallen tegen het geloof worden afgeweerd?
10 Als men weet dat men zwak is in het geloof, is het uiterst belangrijk eraan te werken om het op te bouwen. Degenen wier geloof zwak is, zijn geschikte objecten voor een aanval, want „uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden”, waarschuwde Petrus. Ten einde dergelijke satanische aanvallen af te slaan, spoort Petrus aan: „Neemt uw standpunt tegen hem in, vast in het geloof.” Indien u dit doet, „zal de God van alle onverdiende goedheid . . . zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken” (1 Petr. 5:8-10; Ef. 6:16). Op welke wijze maakt Jehovah ons sterk? In Galaten hoofdstuk drie toont Paulus aan dat iemand die wordt aangevallen, door geloof te oefenen steun krijgt van Jehovah’s heilige geest. Uit het feit dat opleiding en oefening in verband met geloof worden genoemd, blijkt de noodzaak voor een krachtsinspanning van onze zijde om het op te bouwen. Door ernstig moeite voor zulk een geloof te doen, komt men bij God in een rechtvaardige positie; God verzekert ons in feite dat hij „mensen uit de natiën rechtvaardig [verklaart] ten gevolge van geloof”. — Gal. 3:5, 6, 8, 22.
11. Waarom dienen wij er niet aan te wanhopen dat wij God kunnen behagen?
11 Denkt u dat u nooit aan Gods rechtvaardige vereisten zou kunnen voldoen of uw geloof met anderen zou kunnen delen, zoals Jezus heeft gedaan? God vraagt ons niet het onmogelijke te doen, doch dit zijn dingen die wij met de steun van zijn geest kunnen. Jezus heeft hierover gezegd: „Die uitdrukking: ’Als gij kunt’! Welnu alle dingen zijn mogelijk voor wie geloof heeft” (Mark. 9:23). Ten einde God te behagen, moet ons geloof onwrikbaar zijn. In Hebreeën 10:38 wordt ons gezegd: „’Mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven’ en ’indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem’.” In plaats van terug te deinzen, willen wij voorwaarts gaan, in geloof leven en dagelijks ons geloof oefenen door het met anderen te delen.
DE GOD VAN WAAR GELOOF
12. Waarom schept God geen behagen in elke willekeurige vorm van geloof?
12 De kwestie van het juiste geloof komt echter opnieuw ter sprake als wij willen dat Jehovah behagen in ons schept. Veel mensen geloven in de een of andere godheid, en zoals staat opgetekend in 1 Korinthiërs 8:5, 6 erkende Paulus dat „er [zijn] die ’goden’ worden genoemd, hetzij in de hemel hetzij op aarde, zoals er vele ’goden’ en vele ’heren’ zijn”. Hij beklemtoonde echter: „In werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en wij voor hem, en er is één Heer, Jezus Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn en wij door bemiddeling van hem.” Louter in de een of andere god geloven, zou de ware God, Jehovah, dus niet behagen. Hij vertelt ons dat hij „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6). Maar als wij hem koppig op de verkeerde plaats of met een verkeerde gedachte blijven zoeken, zullen wij hem evenmin vinden als wanneer wij een vriend in de verkeerde straat zoeken. Ook personen die geloof in mensen stellen en de macht en onzichtbare hoedanigheden van God, waarvan Zijn schepping getuigt, ontkennen zullen Hem niet vinden of het geloof bezitten dat Hem behaagt. Zelfs godsdienstige mensen die geloof in beelden stellen, met inbegrip van beelden — zo gelieve u op te merken — van een onvolmaakt of „vergankelijk mens”, „ja, zij die de waarheid van God hebben verruild voor de leugen en de schepping hebben vereerd en er heilige dienst voor hebben verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep”, zijn God niet welbehaaglijk (Rom. 1:20-25). Het is dus duidelijk dat God behagen schept in geloof in wat juist is, het juiste soort van geloof, geloof gebaseerd op Gods Woord en kennis van de Almachtige als een persoonlijk en intelligent Wezen. — Openb. 22:8, 9.
13. Waarop dient waar geloof gebaseerd te zijn, en welke basis hebben wij ervoor?
13 Waar geloof moet gebaseerd zijn op kennis van de Schepper. Na valse geloofsovertuigingen tegenover het ware geloof te hebben gesteld, verklaarde Mozes: „Gij weet heel goed dat Jehovah, uw God, de ware God is, de getrouwe God, die het verbond en de liefderijke goedheid in acht neemt in het geval van hen die hem liefhebben en hen die zijn geboden onderhouden, tot in duizend geslachten” (Deut. 7:9, NW). Kunt u zeggen dat u „heel goed [weet] dat Jehovah, uw God, de ware God is, de getrouwe God”? Welke bewijzen zijn er, zowel uit de wereld om ons heen als uit de bijbel, voor het bestaan van God? Wij kunnen hem weliswaar niet zien, want God is geest en onzichtbaar voor ons, doch dit is geen reden te geloven dat hij niet bestaat. In Romeinen 1:20 heeft Paulus veeleer gezegd: „Zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid” (Hebr. 11:27). Wij weten dat de mens het universum niet heeft gemaakt, noch de macht heeft dit te doen en gezien de ingewikkelde aard van alle bezielde en onbezielde materie, is het onlogisch aan te nemen dat het zo maar vanzelf tot stand is gekomen, zonder een intelligente scheppende kracht.
14. Waarom is Gods onzichtbaarheid geen reden voor ongeloof?
14 Veel dingen die heel werkelijk voor ons zijn, zijn onzichtbaar maar hebben toch de macht hoorbare of zichtbare gevolgen teweeg te brengen, zoals bijvoorbeeld de zwaartekracht, lucht, radiogolven, zelfs sommige lichtgolven die onzichtbaar zijn voor het menselijk oog en die in het donker toch stenen doen gloeien. Wij geloven in deze dingen die wij niet kunnen zien omdat wij de resultaten kennen die ze teweegbrengen. Wij zien de krachtige wind waaraan wij op een winderige dag blootstaan wellicht niet, maar wij voelen hem wel. Wij zien de krachtige hand der zwaartekracht die ons naar beneden trekt wellicht niet, maar wij voelen de kracht ervan als wij van een ladder tuimelen en hard op de grond terechtkomen. Wij zien geen draden die onze radio of ons televisietoestel op vele kilometers afstand met een zender verbinden, maar toch komt het onzichtbare signaal door de lucht en als gevolg daarvan horen of zien wij het programma. God is stellig niet minder machtig of wonderbaarlijk dan zijn schepping, noch is er minder reden in de werkelijkheid van zijn bestaan te geloven dan in deze andere dingen die wij als werkelijkheden erkennen.
15. Hoe weten wij dat Genesis 1:1 waar is?
15 Het feit dat radioactieve elementen in het gesteente in de loop van duizenden jaren in een gestaag en meetbaar tempo uiteenvallen, toont aan dat de tijd voorbijgaat en dat de materie een begin heeft gehad. Anders zou de radioactiviteit ten slotte zijn uitgeput. De vraag rijst dus: Hoe en wanneer zijn de scheppingswerkzaamheden begonnen? Inlichtingen hieromtrent dienen om ons geloof in de Schepper en in het bijbelverslag over een begin van zijn scheppingswerken te versterken. — Gen. 1:1.
16. Hoe laten de krachtsinspanningen van mensen zich met die van God vergelijken?
16 Wij zouden ook de vraag kunnen stellen: Waarvan hebben planten en bomen en heeft ten slotte de mens leven ontvangen? Niet van mensen, die nog niet eens de eenvoudigste vormen van microscopisch leven kunstmatig kunnen reproduceren; als huidige geleerden met de modernste uitrusting tot hun beschikking niet eens de meest eenvoudige levende organismen kunstmatig kunnen reproduceren, kan het evenmin spontaan bij schepselen, lager dan de mens en met nog minder intellect zijn begonnen. Naar verluidt heeft Thomas A. Edison, de grote uitvinder, eens gezegd: „Zolang de mens nog geen enkele plant namaakt, kan de natuur om zijn zogenaamde wetenschappelijke kennis lachen.” Geen enkele krachtsinspanning van de mens heeft de scheppende wijsheid van Jehovah benaderd. Daarom verklaart de Schrift uitdrukkelijk dat Gods „onzichtbare hoedanigheden . . . duidelijk [worden] gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn”. — Rom. 1:20; Ps. 19:2 1; 100:3.
17. Wat heeft een Franse docent gezegd over filosofieën waardoor God wordt ontkend?
17 Geen wonder dat professor Tresmontant, docent in de natuurfilosofie aan de Sorbonne in Parijs, heeft verklaard: „Degenen die in hun filosofie geen plaats vinden voor God, moeten bereid zijn te bevestigen dat geesteloze, onbezielde materie in staat is geweest zichzelf te organiseren, bezield te worden en zich met bewustzijn en denkvermogen te begiftigen . . . Aan materie moeten alle hoedanigheden worden toegeschreven waarvan theologen uitdrukkelijk verklaren dat ze God toebehoren, met inbegrip van opperste intelligentie, scheppingsmacht en eeuwig, autonoom bestaan . . . Zelfs als u zo’n groot geloof zou bezitten dat u de theorie zou aanvaarden dat de eerste grote molecule door een toevallige botsing van de juiste atomen onder de juiste omstandigheden werd geschapen . . . zou het toeval er bij elk stadium opnieuw aan te pas moeten komen om de ontwikkeling van ieder nieuw orgaan te verklaren . . . Indien u aan het toeval gevolgen zou blijven toeschrijven die in feite lijnrecht tegen de wetten der waarschijnlijkheid indruisen, bemerkt u dat u toeval feitelijk met een hoofdletter spelt en als een synoniem voor God gebruikt.”
MOEILIJKHEDEN DER WERELD GEEN REDEN OM HET GELOOF TE VERLIEZEN
18. Welke redenen geeft de Schrift voor de huidige wereldellende?
18 Een argument dat soms door hen die het bestaan van God ontkennen, te berde wordt gebracht is waarom God, als hij zo machtig is en werkelijk bestaat, niets doet ten einde de wereldtoestanden te ontwarren en ons lijden te verzachten. Zulke sceptici zijn doorgaans geen personen die zich werkelijk om de Schepper bekommeren of er belang in stellen hem te dienen, doch zij verlangen veeleer een basis waarop zij zich van het geloof en de vereisten ervan kunnen losmaken. Het is niet zo dat zij belangstellen in Gods voornemen of waar zij in de stroom des tijds passen, doch hun belangstelling gaat veeleer uit naar de gevolgen voor henzelf. In werkelijkheid wordt hun vraag goed beantwoord in de Schrift, waarin wordt onthuld dat het niet God is, maar zijn eeuwenoude tegenstander Satan die de ellende en smart veroorzaakt waardoor mensen lijden, terwijl God en degenen die hem dienen iets positiefs doen, namelijk de mensen op het enige werkelijke geneesmiddel voor de toestand, Gods Koninkrijksregering, wijzen (Openb. 12:12; 1 Joh. 5:19). God heeft Satan toegestaan macht op aarde te blijven uitoefenen ten einde Zijn macht en rechtvaardigheid te demonstreren en Zijn naam te laten bekendmaken terwijl een grote schare getrouwe personen aan de zijde van Zijn koninkrijk bijeenvergaderd wordt. In plaats dat God de bron van de huidige moeilijkheden op aarde is, heeft Mozes verklaard: „Zij hebben van hún zijde verderfelijk gehandeld; zij zijn zijn kinderen niet, het gebrek ligt bij henzelf. Een krom en verdraaid geslacht!” — Deut. 32:4, 5, NW.
19. Waarom dienen wij blij te zijn met Gods geduld?
19 Gelukkig voor ons heeft God in zijn goedheid tijd toegestaan om de uitdaging die hem door Satan in het gezicht is geslingerd voorgoed op te lossen, terwijl wij hierdoor in de gelegenheid worden gesteld geloof in hem te tonen en hem te dienen. „Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Moge dat nooit waar worden!” Wij worden er veeleer aan herinnerd dat „indien God nu, ofschoon hij zijn gramschap wil tonen en zijn kracht wil bekendmaken, met veel lankmoedigheid de vaten der gramschap heeft verdragen, die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt, opdat hij de rijkdom van zijn heerlijkheid zou kunnen bekendmaken over de vaten van barmhartigheid, . . .” wij stellig blij dienen te zijn dat hij ons de gelegenheid heeft gegeven de waarheid te leren kennen en hem te dienen, in plaats van overstuur te raken dat hij het huidige samenstel niet te zamen met vele personen met een goed hart, die wellicht alsnog de weg ten leven leren kennen, heeft weggevaagd. — Rom. 9:14, 22, 23.
20. Hoe zal Jehovah’s koninkrijk zijn naam groot maken?
20 Iemand die zijn geloof op de bijbel grondt en deze goed kent, zou de vraag dus kunnen beantwoorden met te zeggen dat God goddeloosheid om verschillende redenen heeft laten voortduren. Hij heeft zijn Tegenstander ruimschoots de tijd gegeven om alle ontaarde schepselen in de hemel en op aarde op te stellen als tegenstanders van Zijn rechtvaardige voornemens; vervolgens zal Hij Zijn macht tonen, niet alleen in Armageddon, als de aarde wordt gereinigd van goddeloosheid om plaats te maken voor de Koninkrijksregering, maar afdoend aan het eind van de 1000-jarige regering van Christus, als goddeloosheid volgens Jehovah’s grootse voornemen ten slotte voorgoed wordt uitgeroeid (Openb. 20:7-10). Door ondanks de smaad die godonterende mensen hem hebben aangedaan, deze weg van lankmoedigheid en geduld te volgen, zal Jehovah zijn naam door middel van de werkzaamheid van zijn koninkrijk groot maken. — Mal. 3:14-18.
21. Op welke wijze geeft de Schrift ons de juiste zienswijze om Satans strik te vermijden?
21 Het dag na dag verstrijken van de tijd, hetgeen mensen dan al langzaam mag toeschijnen en ons vurig mag doen verlangen naar een snelle verandering in de toestanden, is als niets voor onze God, die zonder begin en eind is. Maar toch moet de tijd die hij voor de vervulling van zijn rechtvaardige voornemen ten opzichte van de aarde heeft afgebakend, binnen de komende paar jaar van dit geslacht ten einde lopen. Wij willen dus nu, op dit late tijdstip van ’s mensen geschiedenis, niet in Satans strik van ongeloof en gebrek aan geloof vallen. — Matth. 24:34; Ps. 92:8 7; Pred. 8:11-13.
EEN GELOOF OPBOUWEN DAT GOD BEHAAGT
22. (a) Hoe kan iemand tonen dat hij God ernstig zoekt? (b) Hoe kan men de werkelijkheid van zijn geloof demonstreren?
22 Als u tot degenen behoort die God „ernstig zoeken”, zult u uw geloof willen blijven versterken door studie en omgang met Jehovah’s getuigen, die in deze tijd werkelijk geloof oefenen door anderen het goede nieuws van Gods koninkrijk te brengen. Als u het gevoel hebt dat u uw geloof moet versterken opdat u of uw gezin niet tot de rampzaligen behoren wier geloof verkoelt en die er niets voor in de plaats hebben te stellen, ga er dan „mee voort u [erop] toe te leggen” kennis in u op te nemen en deze met anderen te delen, „want door dit te doen, zult gij zowel uzelf redden als hen die naar u luisteren” (1 Tim. 4:13-16; 6:12; 2 Tim. 2:15). Het ware geloof is niet het een of andere ongrijpbare, onverklaarbare gevoel, want Hebreeën 11:1 toont aan dat geloof nauw verband houdt met werkelijkheden, niet met onwerkelijkheden. Wat iemand met betrekking tot zijn geloof doet, geeft anderen een demonstratie van de werkelijkheid ervan en overtuigt hen dat zijn geloof in God en diens voornemens een verzekerde verwachting is.
23. Waarmee kan het geloof dat God behaagt vergeleken worden?
23 Stel uw geloof dus in degene die u kan helpen, die de macht over leven en dood heeft, in plaats van uw vertrouwen te stellen in financiële middelen die wellicht snel weggevaagd worden, of in vrienden die misschien van korte duur of van het mooi-weer-soort blijken te zijn, of zelfs in een regering waarvan het kabinet kan veranderen als men dit het minst verwacht. Laat uw geloof even vast zijn als dat van David toen Jehovah hem uit de hand van zijn vijand Saul redde. Hij bracht het schitterend tot uitdrukking in 2 Samuël 22:3, waarvan vers drie luidt: „Mijn God, de Rots, bij wien ik schuil.” Laat uw geloof van een beproefde hoedanigheid zijn, gelouterd als fijn goud, doch van veel grotere waarde voor Jehovah (1 Petr. 1:7). Laat het niet als een teugelloze, door de wind voortgedreven golf der zee zijn, doch als een schip waarvan men het roer vast in handen heeft, dat de ene keer veilig verankerd is tegen de storm en dan weer veilig onder de voortstuwende kracht van Gods geest op weg is (Jak. 1:6, 7). Vergewis u ervan dat u „het geloof” hebt waarover Jezus sprak, dat u „De Weg” volgt die ook de apostelen volgden en dat uw geloof het geloof is dat God behaagt. — 1 Joh. 5:4.
[Illustratie op blz. 265]
GELOOF