Bescherm uw denkvermogen
„Bescherm praktische wijsheid en het vermogen om te denken, en ze zullen leven voor uw ziel blijken te zijn”. — Spr. 3:21, 22, NW.
1. Wie is de bron van het denkvermogen, en waarom is het belangrijk het te beschermen?
JEHOVAH God is de grote denkende Persoonlijkheid die sinds alle eeuwigheid bestaat en de Bron of Schepper van alle bestaande dingen is. Als bewijs van zijn wijsheid heeft hij andere denkende persoonlijkheden met òf een geestelijk òf een vleselijk, menselijk, lichaam geschapen. In het menselijke lichaam bevindt zich de geest van een denkende persoonlijkheid in de vorm van de functie van levende hersenen. Dat er met verstand begaafde, logisch redenerende persoonlijkheden bestaan die met een geest zijn toegerust, vormt een van de bewijzen dat de mens door een hogere intelligentie, een persoonlijke God, werd geschapen, want een niet met verstand begaafde, onpersoonlijke kracht zou nooit de logisch redenerende, met verstand begaafde, op zichzelf staande, denkende persoonlijkheden welke thans de mensheid uitmaken, hebben kunnen voortbrengen. Hoewel geleerden de fysieke hersenen kunnen wegen, meten en analyseren en bepaalde functies ervan kunnen vaststellen, kunnen zij met al hun instrumenten toch niet de geest of het verstand van de mens uitvorsen. Hun pogingen om de geest te beoordelen door het gedrag van de mens aan bepaalde theorieën te toetsen, zijn noch exact noch wetenschappelijk. Toch is de oefening van onze geest en het beschermen van ons denkvermogen belangrijker dan iets anders, omdat ons eeuwige leven er van afhangt. „Bescherm praktische wijsheid en het vermogen om te denken, en ze zullen leven voor uw ziel blijken te zijn” (Spr. 3:21, 22, NW; Matth. 15:18-20; Rom. 8:6). In het Woord van Jehovah, Degene die ’s mensen gedachten kan wegen, kunnen wij gezonde raad betreffende het beschermen van ons denkvermogen vinden. „De HERE kent de gedachten der mensen”. — Ps. 94:11.
2. Door welke voorbeelden wordt het gebruik van het denkvermogen geïllustreerd?
2 Door middel van het denkvermogen is de mens in staat meer te doen dan slechts een aantal duidelijk omschreven regels op te volgen. Evenals het volmaakte, onwillekeurige spijsverteringsstelsel echter pas goed kon functioneren nadat de mens voedsel, water en lucht tot zich had genomen, kon ook het willekeurige denkvermogen van de volmaakte mens pas functioneren nadat hij kennis tot zich had genomen welke hij in zijn geest kon verwerken. Hoewel Adam bepaalde instructies had ontvangen, moest hij deze inlichtingen overdenken en bij zichzelf vaststellen hoe hij deze instructies, zoals het verzorgen van de tuin en het geven van namen aan de dieren, ten uitvoer kon brengen. Hetzelfde kan van Noach, een onvolmaakte man, worden gezegd; hoewel God hem enkele duidelijk omschreven instructies over de bouw van de ark had gegeven, moest Noach deze instructies toch overdenken, ze met andere kennis die hij had ontvangen toen hij met God wandelde, vergelijken en vervolgens plannen opstellen en deze ten uitvoer brengen door bouwmateriaal te verzamelen, de ark te bouwen, de dieren bijeen te brengen en voor hun voedsel te zorgen. Jehovah verwachtte van de mensen dat zij hun denkvermogen zouden gebruiken. — Gen. 2:15, 19; 6:13-21.
3. Wat is het denkproces, en waarom moet het worden geoefend?
3 Wat wordt er met dit denkvermogen bedoeld? Het is het proces waarbij men door middel van de zintuigen kennis of inlichtingen tot zich neemt welke in beginselverklaringen of een vermelding van praktische voorbeelden bestaan, al deze ideeën analyseert, vergelijkt en met elkaar verbindt, uit dit proces conclusies trekt, ze zich herinnert en op grond van zulke ideeën en conclusies beslissingen neemt, om problemen het hoofd te bieden of zelfs, met het oog op latere vooruitgang, opbouwende en vooruitstrevende plannen te ontwerpen. Zodra de zintuigen bij de geboorte inlichtingen naar de hersenen beginnen te zenden, begint het denkproces te functioneren. Naarmate men meer kennis krijgt en ervaring opdoet, groeit ook het vermogen om te denken en te redeneren. Niemand denke dat deze aangelegenheid van het ontwikkelen van het denkvermogen alleen maar de types die goed kunnen studeren, geldt. Ieder normaal mens heeft een schitterend denkmechanisme ontvangen, en in de loop van zijn gehele leven heeft de mens door te lezen, te zien, te horen en dingen mee te maken, inlichtingen in zich opgenomen. Welnu, door de wijze waarop men al deze inlichtingen tot zich heeft genomen en erop heeft gereageerd, wordt zijn individuele persoonlijkheid gevormd. Aangezien vele mensen hun geest echter niet voor veel meer dingen dan het voor het dagelijkse leven noodzakelijke hebben gebruikt, dienen zij dit denkvermogen te oefenen, te ontwikkelen en te beschermen — tenminste, als zij eeuwig leven wensen te ontvangen.
ONZE DENKWIJZE AAN DE SCHEPPER ONDERWERPEN
4. (a) Wat is noodzakelijk wil het denkvermogen kunnen functioneren? (b) Welke kennis is voor een juiste denkwijze onontbeerlijk, en waarom?
4 Als eerste vereiste voor het ontwikkelen van ons denkvermogen, dienen wij kennis tot ons te nemen. „Mijn zoon, . . . Wanneer er wijsheid in uw hart komt en kennis uw ziel aangenaam wordt, zal het vermogen om te denken over u waken, onderscheidingsvermogen zal u beschermen, om u van het slechte pad te redden” (Spr. 2:1, 10-15, NW). Men gelieve op te merken dat hier kennis, wijsheid en onderscheidingsvermogen of inzicht worden gebruikt. Daar God de mens naar zijn beeld heeft geschapen, is men bij het oefenen van zijn denkvermogen alleen maar realistisch wanneer men Gods voornemens in aanmerking neemt. Niemand kan kennis verkrijgen wanneer hij weigert te erkennen dat hij in een bepaalde verhouding tot God staat. „De vreze des HEREN is het begin der kennis” (Spr. 1:7). De kennis die betrekking heeft op Gods voornemens, kan in de bijbel worden gevonden. — Ps. 19:8-12; Joh. 17:17; 2 Tim. 3:16, 17.
5, 6. (a) Waarom dienen wij een onafhankelijke denkwijze te vermijden? Hoe leidt dit niet tot massapsychologie? (b) In welk opzicht dient men wat zijn denkwijze betreft, met anderen samen te werken, en waarom?
5 Deze wereld is thans geneigd een onafhankelijke denkwijze als ideaal na te streven, maar evenals de onrealistische denkwijze van een geleerde die de wet van de zwaartekracht tracht te negeren, wel moet mislukken, zal ook de onrealistische denkwijze van hen die het feit dat de mens van God afhankelijk is, trachten te negeren, op niets uitlopen. „Geen wandelaar [kan] zijn eigen schreden . . . richten” (Jer. 10:23, PC; Spr. 16:1-3). Wanneer mensen onafhankelijk van God trachten te denken, schuiven zij de volmaakte maatstaf van goedheid, rechtvaardigheid, deugd en getrouwheid opzij en worden zij het slachtoffer van hun eigen zelfzuchtige, zondige neigingen, waarbij zij hun denkvermogen op een lager niveau plaatsen. — Rom. 1:21-32; Ef. 4:17-19.
6 Daar met de prediking van Gods Woord wordt beoogd elke gedachte aan de Christus gehoorzaam te maken, dient het doel van een onafhankelijke denkwijze verworpen te worden (2 Kor. 10:5, NW). De christen moet een nieuwe persoonlijkheid aandoen welke overeenkomstig Gods wil is geschapen (Ef. 4:20-24, NW). Als resultaat hiervan zullen alle christenen in hun denkwijze zowel met God als met elkaar zijn verenigd (1 Kor. 1:10; Rom. 15:5). Dit leidt niet tot een collectieve denkwijze of massapsychologie, zoals door sommigen is beweerd. Het heeft tot gevolg dat iedere gelovige die zich aan God heeft opgedragen, wordt geoefend zijn denkwijze niet onafhankelijk maar individueel, en desondanks in onderworpenheid aan God en in samenwerking met zijn medemensen, te gebruiken. Voor zulk een ontwikkeling van de individuele persoonlijkheid heeft God de menselijke geest en het menselijke hart geschapen en in alle noodzakelijke kennis en onderwijzingen voorzien, zodat talloze miljoenen personen, ondanks het feit dat zij afzonderlijke persoonlijkheden zijn, in eenheid en vrede zullen leven omdat zij erkennen dat zij van God afhankelijk zijn en dat alle leden van Gods menselijke gezin op elkaar zijn aangewezen. — Rom. 12:4, 5; 1 Kor. 12:12-14, 25; Gal. 5:26; Ef. 4:16; 1 Joh. 4:7, 20, 21.
HOE TE LEREN, KENNIS VAST TE HOUDEN EN ZICH DEZE TE HERINNEREN
7. Welke geesteshouding dient men te bezitten wanneer men kennis tot zich neemt?
7 Wanneer men kennis tot zich neemt, dient men zich hier ijverig en dringend op toe te leggen en moet men zich als een kind laten onderwijzen. ’Roept om inzicht’; ’blijft ernaar zoeken als naar zilver’ (Spr. 2:1-5, NW). „Een wijze zal luisteren en meer onderricht tot zich nemen, en een man van inzicht verwerft bekwaam beleid” (Spr. 1:5, NW). Dit betekent dat men gewillig moet zijn om nieuwe ideeën te leren en bereid moet zijn zijn denkwijze aan de nieuwe kennis aan te passen, zijn gedachten, voor zover noodzakelijk, te verbeteren en oude ideeën die verkeerd blijken te zijn, te verwerpen. In dit opzicht maken sommigen een fout. Wanneer zij Gods Woord bestuderen, accepteren zij alleen de ideeën die met hun vooropgezette meningen overeenstemmen, terwijl zij alle gedachten die het noodzakelijk maken dat zij hun zienswijze veranderen, verwerpen. Door zo te handelen, trachten zij niet hun denkwijze in overeenstemming met Gods gedachten te oefenen, maar slaan zij alleen maar een blik in de bijbel om te zien of deze met hun eigen ideeën overeenstemt. Wij dienen het voorbeeld dat de psalmist gaf toen hij zijn geesteshouding in Psalm 119 (NW) onder woorden bracht, te volgen. Merk op hoe vaak hij Gods wegen, zijn aanmaningen, zijn instructies, zijn geboden, zijn gezegden, zijn wet, zijn rechterlijke beslissingen, zijn voorschriften of verordeningen en zijn Woord bestudeerde, overdacht en zei dat hij ze accepteerde. — Ps. 25:9; Matth. 18:3; Rom. 12:2; 1 Petr. 2:1-3.
8, 9. (a) Hoe kan men zijn vermogen om inlichtingen in de geest vast te houden en zich deze weer te herinneren, verbeteren? (b) Welke schriftuurlijke raad wordt gegeven over de wijze waarop men zich het geleerde weer kan herinneren?
8 Om een juiste denkwijze te bezitten, is het nodig dat men de betekenis van bepaalde kennis begrijpt en deze vasthoudt, zoals Jezus in de gelijkenis van de zaaier uitlegde (Matth. 13:23; Luk. 8:15, NW). Opdat het geheugen, de basis van het denkvermogen, gedachten kan vasthouden en in de herinnering kan terugbrengen, moet men aan het betreffende onderwerp aandacht schenken en het nauwkeurig beschouwen. Jezus legde hier in dezelfde gelijkenis de nadruk op door te zeggen: „Ziet dan toe, hoe gij hoort” (Luk. 8:18; Mark. 4:23, 24). Laat nimmer toe dat de zintuigen afstompen of ongevoelig worden, zodat belangrijke dingen aan uw aandacht ontsnappen (Rom. 11:7; 2 Kor. 3:15; 1 Petr. 5:8; 2 Petr. 3:5, 8). Vervolgens moet men zulke inlichtingen goed in het geheugen prenten, zodat men zich deze weer kan herinneren en ze weer kan gebruiken. Dit doet men niet door woorden te onthouden, maar door — in het geval van gebeurtenissen en illustraties — zich deze zo levendig mogelijk aanschouwelijk voor te stellen. Ten aanzien van beginselen en andere abstracte ideeën kan worden gezegd dat men zulke ideeën moet verbinden met datgene wat men reeds weet, de inlichtingen in het patroon van de waarheid welke men begrijpt, moet passen, de gedachten met elkaar moet vergelijken en naar nieuwe, andere of vollediger inlichtingen moet uitzien, welke het noodzakelijk kunnen maken dat men de gedachten die men reeds bezit, verandert. Tracht, wanneer er voorbeelden van menselijk gedrag worden gegeven, te zien welke beginselen er werden toegepast. Het is zeer belangrijk vast te stellen wat de kennis voor een ieder van ons betekent, welke verantwoordelijkheden wij erdoor zullen verkrijgen en hoe ze toegepast dient te worden. Op deze wijze is het denkvermogen in werking en is men in staat waardevolle conclusies te trekken en de inlichtingen zodanig in het geheugen vast te houden dat men ze zich, wanneer dit nodig is, weer kan herinneren. — 2 Petr. 1:15.
9 Ten einde te voorkomen dat men het geleerde vergeet, moet men zijn geheugen gedurig opfrissen (Jak. 1:25). „In uw inzettingen zal ik mij verlustigen, uw woord zal ik niet vergeten” (Ps. 119:16, 93). Beschouw eens de raad over de wijze waarop men zijn geheugen kan opfrissen: „Daarom zal het steeds mijn voornemen zijn u hieraan te herinneren, hoewel gij het weet en in de waarheid, die bij u is, versterkt zijt. Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, u door herinnering wakker te houden” (2 Petr. 1:12, 13). „Geliefden, dit nu is de tweede brief die ik u schrijf, waarin ik, evenals in mijn eerste, door middel van herinnering uw vermogen de dingen helder te overdenken, opwek, opdat gij de woorden die tevoren door de heilige profeten zijn gesproken en het gebod van de Heer en Redder door bemiddeling van uw apostelen, zoudt gedenken” (2 Petr. 3:1, 2, NW). Het geheugen wordt aldus opgefrist doordat men wat men heeft geleerd en ervaren, opnieuw aan een beschouwing onderwerpt, hetgeen men kan doen door erover te mediteren, er met anderen over te spreken, de vergaderingen te bezoeken en van huis tot huis te prediken. — Ps. 119:52, 61; Rom. 15:14, 15; Hebr. 10:32, 33.
BLIJF EVENWICHTIG
10. (a) Op welke wijze dient men terechtwijzingen te aanvaarden? (b) Hoe vormt onderscheidingsvermogen een hulp bij de vorming van onze denkwijze?
10 Het denkvermogen moet ook evenwichtig worden gehouden. „Versterkt . . . uw geest opdat deze activiteit kan ontplooien, blijft volledig evenwichtig” (1 Petr. 1:13, NW). Dit zal iemand ervan verzekeren „niet meer van zichzelf te denken dan nodig is; maar zo te denken dat hij een gezonde geest bezit” (Rom. 12:3, NW). Het omvat dat men bereid is een terechtwijzing of berisping te accepteren. „De terechtwijzingen van streng onderricht zijn de weg des levens” (Spr. 6:23, NW; Ps. 141:5). Wanneer men zichzelf niet op een hoog voetstuk plaatst, zal men bereid, ja, verlangend zijn een terechtwijzing te aanvaarden (Hebr. 12:5-11). Men wordt niet altijd door ánderen berispt. Daar iedereen in de positie verkeert veel meer van zijn eigen fouten en tekortkomingen te zien dan anderen, en daar hij de fouten in zijn eigen denkwijze kan onderscheiden, is het duidelijk dat het zeer belangrijk is zichzelf terecht te wijzen en te berispen (Ps. 19:13, 14; 51:5; Spr. 28:13). Men dient zijn gedachten en handelingen voortdurend met Gods Woord te vergelijken en te beproeven of ze met de waarheid in overeenstemming zijn (2 Kor. 13:5). Door in het licht van Gods Woord zelfkritiek te ontwikkelen, kan men met vele terechtwijzingen zijn voordeel doen (Ps. 119:59, 60, 71; 139:23, 24). Hier wordt geen zelfveroordeling in overweging gegeven, maar het vermogen om opbouwende zelfkritiek uit te oefenen, hetgeen stichtend en heilzaam is. Het is een onderdeel van het onderscheidingsvermogen, waardoor men in staat wordt gesteld zich van de belangrijkere dingen te vergewissen (Fil. 1:9, 10; Kol. 1:9, 10, NW). Door zulk een onderscheidingsvermogen blijven wij nederig in onze denkwijze, blijven wij ons bewust van het feit dat onze kennis beperkt is en worden wij ervan weerhouden te zeker van onszelf te zijn, er een grote eigendunk op na te gaan houden en anderen kritisch te gaan bekijken. Wij worden er aldus voor behoed ergens een bevooroordeelde mening over te vormen welke op gedeeltelijke kennis is gebaseerd en waardoor wij anderen tot struikelen zouden kunnen brengen. — Spr. 3:7; 26:12; Rom. 12:16; 1 Kor. 8:2; Gal. 6:3.
11. Hoe kunnen personen op leeftijd blijven leren, en met welke extra krachtsinspanning?
11 Wanneer men zijn denkvermogen actief houdt, zal men, ook al raakt men behoorlijk op leeftijd, kunnen blijven leren en er een gezonde denkwijze op na kunnen blijven houden. Sommigen betogen dat men, omdat zij oud worden, niet van hen moet verwachten dat zij nog nieuwe dingen zullen leren. Dit is niet waar. Het gaat er voornamelijk om dat zulke personen de wil blijven bezitten om te leren en de geest actief te houden.a Zij moeten bereid zijn nieuwe ideeën te aanvaarden en hun handelwijze te veranderen. Daar iemand die op leeftijd is, veel meer inlichtingen in zijn geheugen heeft, kan hij er natuurlijk veel meer moeite en tijd aan moeten besteden om de nieuwe ideeën te vergelijken en ze in zijn geheugen een juiste plaats te geven. Nieuwe en meer afgeronde inlichtingen zullen op het grotere aantal gevestigde ideeën van de oudere persoon invloed uitoefenen, en het zal van zijn zijde meer werk vereisen om zijn denkwijze aan de nieuwe kennis aan te passen, de onjuiste inlichtingen te verwijderen en de conclusies die op onjuiste of onvolledige inlichtingen waren gebaseerd, te corrigeren. Jaren van oefening en geestelijke activiteit dienen de oudere personen echter in staat te stellen dit te doen. „Geef aan den wijze, en hij zal nog wijzer worden, onderwijs den rechtvaardige, en hij zal aan inzicht winnen”. — Spr. 9:9.
ONS WAARNEMINGSVERMOGEN OEFENEN DOOR VAN TEVOREN NA TE DENKEN
12. Welk werkelijke doel beoogt men met het ontwikkelen van een rijp denkvermogen, en hoe wordt dit bereikt?
12 Of het denkvermogen op de juiste wijze is geoefend, blijkt pas werkelijk wanneer kennis in het belang van opbouwende gedachten en werkzaamheden wordt aangewend. Hoewel men zich als een kind moet laten onderwijzen, moet iedereen ernaar streven in inzicht en produktiviteit rijp en volwassen te zijn (1 Kor. 14:20). „Vast voedsel behoort . . . bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend in het onderscheiden van goed en kwaad” (Hebr. 5:14, NW). Met het waarnemingsvermogen wordt het vermogen bedoeld een idee of gedraging met een fijn gevoel voor wat goed en kwaad is, snel en nauwkeurig te beoordelen. Hoe oefent men zijn waarnemingsvermogen? Niet door objectief te studeren en te denken, en zichzelf daarbij buiten beschouwing te laten, maar door er voortdurend aan te denken hoe de betreffende inlichtingen op de betrokkene zelf van toepassing zijn (1 Kor. 10:6-12). Wanneer men dan een beslissing moet nemen, leert men de voorraad bijbelse beginselen en voorbeelden bijeen te zamelen, ten einde te zien hoe ze in het probleem passen, waarna men zijn beslissing hiermee in overeenstemming kan brengen. In het begin zal dit langzaam gaan en moeilijk zijn, maar wanneer men zich erin oefent, leert men het vlugger en nauwkeuriger doen.
13. Hoe zou men het verschil tussen een juiste en een verkeerde denkwijze kunnen illustreren, en waarom verschillen de resultaten van elkaar?
13 Een voorbeeld van haastig gevormde gedachten vindt men in het geval van iemand die in een aangelegenheid welke het vasthouden aan zijn rechtschapenheid tegenover Jehovah betreft, een beslissing moet nemen waarbij zijn leven in de waagschaal wordt gesteld. Zijn gevoelens zullen hem wellicht zeggen dat hij ten koste van alles zijn leven dient te sparen, en door Matthéüs 12:1-12 te lezen, zou hij de conclusie kunnen trekken dat Jezus de overtreding van Gods sabbatwet rechtvaardigde wanneer hier maar menselijk leven bij betrokken zou zijn. Zulk een verkeerde denkwijze zou zijn ontstaan doordat deze persoon onvolledige inlichtingen had gebruikt en onjuiste waarnemingen had gedaan. Iemand die verstandig is, zal Matthéüs 10:28; 16:25; Handelingen 5:29; Exodus 20:3-11; 31:12-17; 35:1-3; Numeri 15:32-36 en Deuteronomium 5:12-14 beschouwen en hij zal onmiddellijk bemerken dat het handhaven van onze rechtschapenheid tot de vaststaande beginselen van Gods Woord behoort. Een nauwkeuriger vergelijking van Matthéüs 12:1-12 met de andere schriftuurplaatsen over de sabbat zal aan het licht brengen dat Jezus de sabbatwet nooit heeft overtreden, want het was nog nooit in strijd met de sabbatwet geweest om te eten, een dier dat in een kuil was gevallen, hieruit te verlossen of zieken te genezen. Wanneer men nauwkeurige kennis en onderscheidingsvermogen bezit, kan men verstandig nadenken en juiste beslissingen nemen.
14. Hoe toonden de drie Hebreeën dat zij hun denkvermogen hadden beschermd?
14 Dit werd door de drie Hebreeën in Babylon geïllustreerd. Zij kenden Gods wet betreffende het buigen voor beelden en begrepen welk beginsel hierbij was betrokken. Een afgod was een afgod, of die nu op politiek of religieus gebied was, en dat Jehovah hun had geboden de regering te dienen, betekende niet dat zij zijn wet konden overtreden. Hun positie, persoonlijke vrijheid of leven waren niet zo belangrijk als hun getrouwheid aan God. De beginselen van trouw en loyaliteit waren onuitwisbaar in hun geest gegrift en hun waarnemingsvermogen was goed geoefend. Zij dachten niet lang over hun besluit na maar antwoordden onmiddellijk dat zij, ongeacht of God hen zou verkiezen te bevrijden of niet, niet voor het beeld zouden buigen. Hun denkwijze was gezond en hun beslissing op grond daarvan definitief, waardoor zij Jehovah’s zegen genoten. — Dan. hoofdst. 3; Hebr. 11:34, 39, 40.
15, 16. (a) Wat is er voor een juiste denkwijze, op grond waarvan men definitieve beslissingen kan nemen, nodig? Illustreer dit. (b) Hoe hebben Jezus en Petrus dit getoond?
15 Om gezond te denken en op grond daarvan een definitieve beslissing te kunnen nemen, moet men over zulke problemen mediteren voordat ze ontstaan. Het is onjuist het standpunt in te nemen dat men daar wel eens over zal gaan denken wanneer het zover is. Bij het bestuderen van de bijbel of De Wachttoren is het de geschikte tijd alle daarbij betrokken beginselen zorgvuldig te overdenken. Wanneer men leest hoe getrouwe christenen hun rechtschapenheid handhaven, dient men de daarbij betrokken beginselen tegen elkaar af te wegen en het vaste besluit te nemen zelf een overeenkomstige getrouwe handelwijze te volgen (Hebr. 12:1-3). Door gedurende de studie aldus gezond, grondig en subjectief te denken, oefent men zich voor het nemen van toekomstige beslissingen. Wordt de christen dan werkelijk gedwongen een beslissing te nemen — wellicht onder zware vervolging en zonder een bijbel te hebben of in de gelegenheid te zijn zich alle argumenten te herinneren en ze zorgvuldig te overwegen — dan zal hij toch verstandige beslissingen kunnen nemen. Wanneer hij ergens zwaar gewond ligt en door familieleden die zich niet aan God hebben opgedragen en een indrukwekkend gezelschap doctoren onder druk wordt gezet om in een bloedtransfusie toe te stemmen, zal hij, doordat hij van tevoren over deze dingen heeft nagedacht en hierin een beslissing heeft genomen, zijn besluit kalm kunnen uiteenzetten en zich eraan kunnen houden. Beschouwt men Gods Woord niet van tevoren, dan stelt men zijn denkwijze bloot aan sentimentele gevoelens waardoor het eigenbelang wordt gediend, in plaats dat men aan beginselen vasthoudt.
16 Doordat Jezus op juiste wijze van tevoren had nagedacht, werd hij in zijn getrouwe handelwijze gesterkt. Hij was met Gods Woord op de hoogte en wist hoe het op hem van toepassing was, en hij was van tevoren in de gelegenheid zijn besluit om in het lijden te volharden, te versterken. Toen Petrus, die Gods wil in deze aangelegenheid niet op deze wijze in overweging had genomen, hiertegen bezwaar maakte, berispte Jezus hem met de woorden: „Gij zijt mij een aanstoot; want gij hebt niet Gods gedachten maar menschelijke” (Matth. 16:23, LV). Door dit zelfde euvel om niet goed van tevoren na te denken, was Petrus zo zwak geworden dat hij Jezus verloochende (Matth. 26:33-35, 70-75). Hoe verstandig waren zijn gedachten echter toen hij, gesterkt door Gods Woord en geest en na zijn denkvermogen geoefend te hebben, verklaarde: „Men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen” (Hand. 5:29). Allen dienen hun denkvermogen dus te beschermen door het te versterken wanneer zij daartoe in de gelegenheid zijn, want alleen dan zal hun denkmechanisme waakzaam, gezond en in alle opzichten in staat zijn hen in moeilijke tijden te behoeden.
17. Waarom is het thans zo belangrijk ons denkvermogen te beschermen, en welke laatste factor wordt hier genoemd?
17 In deze laatste dagen wordt het denkvermogen van alle mensen aan de zwaarste beproeving aller tijden onderworpen, waarbij Satan de Duivel de mensen op grotere schaal misleidt dan ooit tevoren. Allen dienen derhalve ijverig nauwkeurige kennis tot zich te nemen en waakzaam juiste waarnemingen te doen, alle ideeën tegen elkaar af te wegen en ze in het geheugen te prenten, terwijl zij hun denkvermogen actief en te allen tijde aan Gods wil onderworpen houden (Gal. 6:5). „Het volledige einde aller dingen is . . . nabijgekomen. Hebt daarom een gezonde geest en zijt waakzaam met het oog op gebeden” (1 Petr. 4:7, NW). Bescherm uw denkvermogen door middel van studie en gebed, en „de vrede Gods, welke elke gedachte overtreft, zal uw hart en uw geestelijke vermogens behoeden door bemiddeling van Christus Jezus”. — Fil. 4:6-9, NW.
[Voetnoten]
a Dat oudere personen hun denkvermogen actief kunnen houden, ondanks dat zij behoorlijk op leeftijd zijn gekomen, werd goed uiteengezet in het artikel „Het verstand komt met de jaren”, dat was samengevat uit The American Weekly en in The Reader’s Digest van januari 1959 (Het Beste van maart 1959) werd afgedrukt. Een groep van 127 personen die in 1919 als eerstejaars studenten een vergelijkende test hadden afgelegd met betrekking tot hun geestelijke vermogens, werd ruim dertig jaar later aan dezelfde test onderworpen. Het aantal behaalde punten in deze test was niet alleen hoger voor antwoorden op het gebied van algemene ontwikkeling en praktisch inzicht, maar ook voor die welke logisch en helder denken vereisten. Een andere groep personen was van kinds af aan betrokken geweest bij onderzoekingen naar wat er met begaafde kinderen gebeurt bij het ouder worden. Hun geestelijke vermogens waren tussen hun twintigste en vijftigste jaar steeds toegenomen, zonder enige tekenen dat deze vooruitgang met het toenemen der jaren zou afnemen. Personen met een middelmatige intelligentie bleven tot na hun zeventigste en tachtigste jaar steeds betere resultaten behalen. Een door de Michigan-universiteit ingesteld onderzoek wees uit dat het geheugen en het vermogen om te leren met het klimmen der jaren evenmin achteruitgaan als de algemene intelligentie. Er bestaat geen verschil in de mate waarin jonge en oude mensen of mensen van middelbare leeftijd zich bijzondere gebeurtenissen kunnen herinneren. En in een experiment waarbij men een uit losse woorden bestaande tekst moest lezen, waren de ouderen, hoewel ze meer tijd voor voorbereiding nodig hadden, accurater in het herinneren van de woorden. Een onderzoek aan het leraren-seminarie van de Columbia-universiteit wees uit dat mensen rond de zeventig even gemakkelijk Russisch en steno konden leren als hun jongere klasgenoten. De belangrijkste factor is dat men zijn denkvermogen in zijn jeugd moet oefenen en het bij het klimmen der jaren door gebruik actief moet houden. Deze aangelegenheid werd ook strikt fysiek door de jonge Deense arts Niels A. Lassen onderzocht, die door middel van proeven aantoonde dat er — in tegenstelling met andere fysieke functies die bij het ouder worden, achteruitgaan — bij de hersenen geen vermindering valt waar te nemen in de opname en het verbruik van zuurstof, en er met het toenemen der jaren derhalve geestelijke activiteit mogelijk is.