Zijn de Tien Stammen verloren geraakt?
IN DE Courant Magazine van 12 september 1971, die in Hartford (V.S.) verschijnt, stond een artikel dat was getiteld „’Verloren stam’ strijdt voor Russische joden”. Daarin werd verteld dat zekere Amerikaanse Indianen beweerden tot de verloren stam Efraïm te behoren; op grond hiervan maakten zij zich ongerust over de behandeling die de joden in Rusland ondergingen en daarom dienden zij in verband daarmee een protest bij de Russische regering in. En onlangs is het pocketbook (van meer dan 200 bladzijden) The United States and British Commonwealth in Prophecy (De Verenigde Staten en het Britse Gemenebest in de profetieën) gepubliceerd en verspreid, waarin wordt beoogd aan te tonen dat twee van de „verloren stammen” in deze natiën zijn teruggevonden.
Deze kwestie van de „Verloren Tien Stammen” is niet nieuw. Reeds in het jaar 1320 ondertekenden twintig Schotse edelen „De Schotse Onafhankelijkheidsverklaring”, waarin zij protesteerden tegen de aanspraken van de paus en bekend maakten dat de Schotten nazaten van de twaalf stammen van Israël waren. Zij gaven echter geen bewijzen voor hun beweringen.
In 1649 deed een Engelsman genaamd John Sadler soortgelijke beweringen aangaande de Britten in een werk waarin hij op overeenkomsten tussen de Engelse wet en die van de joden wees. In 1794 publiceerde Richard Brothers, nog een Engelsman, een verhandeling die ten doel had aan te tonen dat de Angelsaksen de nazaten van de „verloren tien stammen” waren.
Soortgelijke beweringen werden door de Brits-Israël-Wereldfederatie gedaan in een Manifest dat in 1931 door hen werd uitgezonden. Daarin beweerden zij dat de tien stammen in 721 v.G.T. in gevangenschap waren gegaan en dat de „zeven maal” die in Leviticus 26:28 in verband met bestraffing wordt genoemd, betrekking heeft op 2520 jaar die zich uitstrekten tot 1799. Er werd onder andere in gezegd: „Het wonder van de Verenigde Staten wordt slechts overtroffen door het wonder van het . . . Britse Gemenebest . . . Vermenigvuldig de invloed van het ras, en dan zal de Angelsaksische beschaving de vrede gebieden en de welvaart van de wereld verzekeren.”
En in de afgelopen paar jaar zijn deze beweringen met zulke specifieke details uitgebazuind als men tot dusver nog niet had gehoord. Zo beweren sommigen niet alleen dogmatisch dat de Britten de nazaten van de stam Efraïm en de bewoners van de Verenigde Staten de nazaten van de stam of halve stam Manasse zijn, maar zij beweren ook dat de stammen Levi en Simeon te zamen met de stam Juda zich verspreid in Israël bevinden, dat de stam Ruben in Frankrijk wordt aangetroffen, enzovoort. Aldus willen zij verklaren waar alle dertien stammen gebleven zijn en zij betogen dat hun beweringen zowel door de wereldlijke geschiedenis als door de bijbel worden ondersteund. Maar is dit zo?
NIET DOOR WERELDLIJKE GESCHIEDENIS ONDERSTEUND
Hoe steekhoudend zijn deze beweringen? Kan er ook maar iemand die geen voorvechter van deze theorieën is, gevonden worden die deze beweringen ondersteunt? Volgens de Encyclopedia Americana is deze „theorie . . . onhoudbaar op alle wetenschappelijke gronden, want de stammen . . . zijn in geen enkele werkelijke zin verloren geraakt”. En de Encyclopaedia Britannica zegt: „De theorie . . . berust op veronderstellingen die door geleerden — zowel op het gebied van de theologie als de antropologie — volkomen ondeugdelijk worden geacht.” Deze aanhaling staat in de beroemde 11de uitgave, Deel 2, bladzijde 31. In moderne uitgaven van deze autoriteit wordt de theorie volkomen genegeerd.
In soortgelijke trant staat in de Jewish Encyclopedia (1901), Deel 1, op bladzijde 601: „Door te werk te gaan volgens wilde gissingen omtrent historische oorsprongen en filologische analogieën, . . . zinsneden uit profetieën, werden er voldoende argumenten aangevoerd voor de vereenzelviging van het Britse ras met de Verloren Tien Stammen om onkritische personen, die graag zagen dat de trots van hun ras door de Heilige Schrift werd ondersteund, tevreden te stellen.” Hoe juist die waarneming is, blijkt wel uit het feit dat mannen die tijdens de Eerste Wereldoorlog een hoge positie bij de Britse regering bekleedden, er zo zeker van waren dat Groot-Brittannië de oorlog zou winnen, omdat de Britten tot de „Verloren Stammen” behoorden, dat er volgens hen geen werkelijke krachtsinspanning van hun zijde nodig zou zijn!
Dan is er de eminente oriëntalist G. Rawlinson, die, zoals hij door professor W. H. Smith wordt geciteerd, heeft gezegd dat deze theorie „er niet op berekend is ook maar het minste effect te hebben op de opinie van degenen die bevoegd worden geacht zich er een opinie over te kunnen vormen. Zo ze al enig effect heeft, kan dit alleen zijn op de onwetenden en ongeletterden — op degenen die niet op de hoogte zijn van de absolute en volkomen verscheidenheid in taal, lichaamsbouw, religieuze opvatting, en manieren en gewoonten, tussen de Israëlieten en de diverse rassen waarvan de Engelse natie volgens geschiedkundige bewijzen afstamt.”
Hoe vergezocht het wel is te beweren dat er enige verwantschap bestaat tussen het Indo-europese Angelsaksisch en de Semitische Hebreeuwse talen, blijkt uit de woorden van een autoriteit op het gebied van taal, professor N. H. Parker: „Niemand die bij zijn volle verstand is, dient zo iets te beweren. Geen enkele bevoegde filoloog in de hele wereld zal hem ondersteunen. Het is hoogst twijfelachtig of er ook maar één woord in het Saksisch is, met uitsluiting van geleende bijbelse namen, dat tot een Hebreeuwse stam terug te voeren is.” En op het gebied van de antropologie zijn de autoriteiten het er insgelijks over eens dat er eenvoudig geen verwantschap bestaat tussen het Engelse of Angelsaksische ras en het Semitische ras. Terecht heeft A. H. Forbes betreffende de theorie van de „Verloren Tien Stammen” gezegd: „Wat eerst nauwelijks een mogelijkheid is, wordt een gissing, een gissing wordt al spoedig een waarschijnlijkheid en ten slotte een dogmatische zekerheid.”
Alvorens de schriftuurlijke argumenten te beschouwen die tegen deze theorie ingebracht kunnen worden, zou het goed zijn nota te nemen van de wetenschappelijke zienswijze met betrekking tot nog een geloof dat verband houdt met deze beweging. Zo wordt er beweerd dat de kroningssteen waarop vele koningen van Ierland, Schotland en Engeland zijn gekroond, door Jeremia naar Ierland werd gebracht en de steen is die door Jakob als zuil werd opgericht (Gen. 28:18). Professor A. C. Ramsay van de geologische faculteit aan de universiteit te Londen, heeft deze steen aan een grondig onderzoek onderworpen. Zijn bevindingen waren dat de steen van Schotse oorsprong is en kenmerken bezit die volkomen ontbreken in het zandsteen dat in Palestina wordt gevonden.
VÓÓR DE BABYLONISCHE GEVANGENSCHAP
Wat het schriftuurlijke getuigenis betreft, wij bemerken dat God in de dagen van koning Rehábeam tien stammen van hem ’afscheurde’ en aan Jeróbeam gaf, waarvoor God koning Salomo gewaarschuwd had (1 Kon. 11:11-13; 12:21-24). Ten slotte werden deze tien stammen 133 jaar voordat Juda en Jeruzalem voor Babylon vielen, door Assyrië gevangen genomen. Betekende dit dat de tien stammen verloren raakten? Volstrekt niet! Waarom niet? Omdat de koning van Juda en Benjamin, Rehábeam, zelfs vanaf het begin over enkelen van ’de zonen van Israël [dat wil zeggen, het tien-stammenkoninkrijk], die in de steden van Juda woonden’, bleef regeren. — 1 Kon. 12:17.
Meer dan dat, toen Jeróbeam de levieten uit hun priesterdienst ontsloeg (klaarblijkelijk omdat zij niet wilden meegaan met zijn kalverenaanbidding), verlieten zij niet alleen hun weilanden en huizen in Israël, waarop zij naar Juda kwamen, maar „na hen kwamen uit alle stammen van Israël degenen die hun hart gaven om Jehovah, de God van Israël, te zoeken”. Zij kwamen „naar Jeruzalem om Jehovah, de God van hun voorvaders, slachtoffers te brengen. En drie jaar lang bleven zij het koningschap van Juda versterken” (2 Kron. 11:13-17). Insgelijks liepen ongeveer dertig jaar later, in de tijd van Asa, leden van de stammen Efraïm, Manasse en Simeon „in groten getale” naar Asa over, want zij „zagen dat Jehovah, zijn God, met hem was”. — 2 Kron. 15:9.
Dat niet alleen, maar nadat Israël in gevangenschap was gegaan, in de tijd van de goede koning Josía, lezen wij dat hij nadat hij de afgoderij en andere vormen van valse aanbidding in Juda had uitgeroeid, hetzelfde deed „in de steden van Manasse en Efraïm en Simeon en helemaal tot Náftali toe”, ja, „in heel het land van Israël, waarna hij naar Jeruzalem terugkeerde” (2 Kron. 34:6, 7). En hoewel bijbelschrijvers herhaaldelijk een onderscheid maken tussen Israël en Juda, bemerken wij dat de laatste koning van Juda, Zedekía, als „goddeloze overste van Israël” wordt aangeduid. — Ezech. 21:25.
TIJDENS EN NA DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP
Het is daarom niet verwonderlijk te bemerken dat Ezechiël, hoewel hij tot de gevangenen in Babylon werd gezonden, die hoofdzakelijk uit Judeeërs bestonden, ruim twaalf maal zo vaak over „Israël” sprak als dat hij naar Juda verwees; het is ook veelbetekenend dat er ongeveer tachtig keer gewag wordt gemaakt van het „huis van Israël”, ofte wel ongeveer dertien maal zo vaak als er over het „huis van Juda” wordt gesproken. Dit alles is in overeenstemming met Ezechiëls profetie dat de twee huizen verenigd en tot één zouden worden (Ezech. 37:19-28).a En de profeet Jeremia geeft te kennen dat zowel Israël als Juda zich in Babylonische gevangenschap bevonden. — Jer. 50:33; 51:4-6.
Het is daarom niet verwonderlijk te bemerken dat er na de Babylonische gevangenschap geen onderscheid tussen de twee wordt gemaakt. Zo wordt in de boeken Ezra en Nehemía ongeveer zestig maal de term Israël gebruikt om naar de ’joden’ te verwijzen die uit Babylon waren teruggekeerd (Ezra 2:2, 59, 70; 3:1, 11, enz.) Het bewijs hiervoor blijkt uit het feit dat de zonen van de ballingschap, niet alleen offers brachten voor de twee stammen Juda en Benjamin, de „joden”, maar „zij boden voor de inwijding van dit huis”, de herbouwde tempel, honderden dieren aan, „en als zondeoffer voor heel Israël twaalf geitebokken, naar het getal van de stammen van Israël”. Het is duidelijk dat die teruggekeerde Israëlieten zich als vertegenwoordigers van alle twaalf stammen beschouwden (Ezra 6:16, 17). En dit is in overeenstemming met de profetie van Jesaja, die voorzei: „Want al zou uw volk, o Israël, als de zandkorrels der zee blijken te zijn, slechts een overblijfsel onder hen zal terugkeren.” Ja, een overblijfsel van Israël, niet slechts van Juda, zou terugkeren. — Jes. 10:22.
IN DE CHRISTELIJKE GRIEKSE GESCHRIFTEN
Dat alle twaalf stammen, of zowel de natie Israël als de natie Juda, aanwezig zouden zijn wanneer Jezus zich aan zijn volk aanbood, werd eveneens door de profeet Jesaja voorzegd, want hij schreef dat Jezus Christus „tot een steen [zou zijn] waaraan men zich stoot en tot een rots waarover men struikelt voor de beide huizen van Israël”. Dat deze profetie in Jezus Christus werd vervuld, wordt zowel door de apostel Paulus als de apostel Petrus voor ons bekrachtigd. — Jes. 8:14; Rom. 9:31-33; 1 Petr. 2:8.
Dat de term „joden” in Jezus’ tijd betrekking had op zowel de leden van de tien stammen als die van de twee stammen, blijkt uit de wijze waarop de term door de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften wordt gebruikt. De apostel Paulus spreekt bijvoorbeeld over „onze twaalf stammen” en hun „heilige dienst” (Hand. 26:7), en hij noemt zichzelf zowel een Israëliet als een jood (Rom. 11:1; Gal. 2:15; Fil. 3:5). En derhalve werden degenen aan wie de apostelen getuigenis gaven, soms „zonen Israëls” en „mannen van Israël” genoemd, en werd er op andere tijden naar hen verwezen als joden (Hand. 5:21, 35; Rom. 9:24; 1 Kor. 9:20). Zo werd ook Jezus zowel de „Koning van Israël” als de „Koning der joden” genoemd. — Matth. 27:42; Joh. 1:49; 12:13; Matth. 2:2; 27:11, 37.
Bovendien voorzei de profeet Jeremia dat Jehovah „met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond [zou] sluiten” (Jer. 31:31). Zoals wij in Lukas 22:20 kunnen lezen, sprak Jezus op de avond dat hij werd verraden en ter dood werd gebracht, met zijn volgelingen over dit nieuwe verbond. En de apostel Paulus toont aan dat zij die in Christus’ voetstappen treden, in dit nieuwe verbond worden opgenomen. — Hebr. 8:7-13.
Het is dus duidelijk dat men zich noch op het wereldlijke noch op het heilige getuigenis kan beroepen om te bewijzen dat de Angelsaksen de „Tien Verloren Stammen” zijn.
MATERIËLE UITBREIDING EN WELVAART GEEN BEWIJS
Degenen die de theorie van de „Verloren Stammen” aanhangen, wijzen als bewijs voor hun theorie op de grote materiële welvaart die het Britse Gemenebest, te zamen met de Verenigde Staten, sinds het begin van de negentiende eeuw heeft genoten. Maar zijn Groot-Brittannië en de Verenigde Staten zo machtig geworden omdat ze zich aan bijbelse beginselen hebben gehouden?
Wat valt er te zeggen over de beruchte slavenhandel die door deze beide landen is gedreven? En wat valt er te zeggen over hun huichelachtige religieuze instellingen, alsook over hun misbruik van zowel vrouwen- als kinderarbeid? De geschiedenis toont aan dat ze in veel opzichten erger waren dan de „heidenen”! Neem bijvoorbeeld de wijze waarop ze met het „heidense” China hebben gehandeld. In 1839 trachtte China een halt toe te roepen aan de opiumhandel, die verwoesting onder de Chinese bevolking aanrichtte. Te dien einde nam de Chinese regering illegale opium ter waarde van miljoenen dollars van Britse koopvaarders in beslag. De Britse natie voelde zich zo gekrenkt dat ze China de oorlog verklaarde en de regering in het verdrag van 1842 de demoraliserende opiumhandel opdrong, hetgeen op een later tijdstip eveneens door de Verenigde Staten werd gedaan.
Er wordt ook beweerd dat de aan Abraham gedane belofte dat zijn zaad „de poort van zijn vijanden in bezit [zou] nemen”, van toepassing is op het feit dat Groot-Brittannië eens zee-„poorten” zoals het Suezkanaal, Aden, Hong Kong en Gibraltar, alsook de Khyber Pas, heeft beheerst. Maar als God deze „poorten” aan Groot-Brittannië heeft gegeven, hoe komt het dan dat deze natie ze allemaal, op Gibraltar na, is kwijtgeraakt, terwijl het heel goed mogelijk is dat ze die ene ook nog zal kwijtraken? Bovendien bestaat er geen enkele basis voor de bewering dat de aan Abraham gedane belofte op die wijze werd vervuld, want in de christelijke Griekse Geschriften staat dat het Zaad van Abraham, waardoor alle geslachten der aarde gezegend zullen worden, bestaat uit Jezus Christus en zijn gezalfde volgelingen, wier aantal volgens Openbaring 14:1, 3 144.000 bedraagt. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten hebben tot nu toe alle geslachten der aarde niet gezegend en thans zijn ze hiertoe nog minder in staat dan ooit tevoren. — Gen. 22:17, 18; Gal. 3:16, 29.
Hoe zwak de stelling van de „Tien Verloren Stammen” wel is, blijkt uit de bewering dat de profetie in Deuteronomium 33:17, waarin de zegen wordt vermeld die door Mozes over Jozef werd uitgesproken en waarin staat dat „zijn horens zijn als de horens van eenhoorns”, op Groot-Brittannië van toepassing is omdat de eenhoorn thans het nationale zegel van Groot-Brittannië is. Maar noch Mozes noch enige andere bijbelschrijver wist iets van de mythologische eenhoorn af. Wat in de Authorized Version met „eenhoorn” is vertaald, wordt in andere, modernere vertalingen, zowel in Engelse als Nederlandse bijbels, met „wilde stier” of „woudos” vertaald.
Hoe zwak is met het oog op al dit bewijsmateriaal de stelling van degenen die Groot-Brittannië en de Verenigde Staten met de „verloren stammen” Efraïm en Manasse zouden willen vereenzelvigen!
[Voetnoten]
a En Hosea en Jeremia profeteerden in dezelfde trant. — Hos. 1:11; Jer. 3:18.