Is het voldoende wanneer men oprecht is?
VELE mensen zeggen dat het al voldoende is wanneer men maar oprecht gelooft. Zij betogen dat Gods oordeel veeleer afhangt van de oprechtheid dan van de juistheid van iemands geloof. Het is niet zozeer een kwestie van een juist geloof dan wel van een oprecht geloof. Oprechtheid is noodzakelijk, maar is het ook voldoende?
„Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar den dood.” De verkeerde weg leidt niet naar de juiste bestemming alleen omdat de verdwaalde oprecht is. — Spr. 14:12, NBG.
Jezus zeide tot zijn volgelingen: „Het uur komt wanneer een ieder die u doodt, zal denken dat hij een heilige dienst voor God heeft verricht.” Zal Jehovah het doden van christenen goedkeuren omdat het op grond van oprechtheid gebeurt? — Joh. 16:2, NW.
De apostel Paulus zeide over hen die oprecht maar verkeerd waren: „Ik leg getuigenis van hen af dat zij ijver voor God hebben, doch niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want, omdat zij Gods rechtvaardigheid niet kenden maar hun eigen rechtvaardigheid zochten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen.” — Rom. 10:2, 3, NW.
Deze personen waren oprecht; zij waren ook halsstarrig. Zij waren er zo op gespitst te bewijzen dat zij het bij het rechte eind hadden, dat zij geen tijd hadden om te weten te komen wat God recht noemde. Zij waren niet oprecht zachtmoedig, maar oprecht halsstarrig, en zij verafgoodden hun eigen wil en wijze van doen en weigerden zich aan de wil en weg Gods te onderwerpen.
Oprechtheid is noodzakelijk, doch niet voldoende. Zij die waarlijk oprecht zijn, zullen een andere handelwijze gaan volgen wanneer zij vernemen dat zij het bij het verkeerde eind hebben. Omdat zij oprecht zijn, is God hun barmhartig. Typerend is het voorbeeld van de apostel Paulus, die schreef: „Vroeger [was ik] een lasteraar, een vervolger en een onbeschaamde man. . . . Niettemin werd mij barmhartigheid betoond, omdat ik onwetend was en in ongeloof handelde.” — 1 Tim. 1:13, NW.
Jehovah verlangt meer dan slechts oprechtheid: ’Wat eist Jehovah van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God?’ Hoe kan men recht doen en weldadigheid liefhebben wanneer men niet weet wat Jehovah recht en weldadig acht? Hoe kan men ootmoedig met God wandelen, tenzij men de weg of het pad Gods kent? Men kan niet halsstarrig zijn eigen weg gaan en terzelfder tijd ootmoedig met God wandelen. — Micha 6:8.
Iemand die waarlijk oprecht is, zal zich veranderen wanneer hem wordt aangetoond dat hij het bij het verkeerde eind heeft. Doch hoe oprecht is iemand feitelijk, bij wie uit zijn eigen bijbel wordt aangetoond dat „de ziel, die zondigt, . . . sterft,” en die toch blijft geloven dat de ziel onsterfelijk is? Hoe oprecht is iemand die nog steeds gelooft dat God en Christus in een drieëenheid een gelijke plaats innemen, nadat hij in zijn eigen bijbel Jezus’ woorden, „Mijn Vader is meerder dan Ik,” heeft gelezen? In hoeverre is iemand oprecht bij wie uit zijn eigen bijbel wordt aangetoond dat ’de bezoldiging der zonde de dood’ is, doch die blijft betogen dat de straf voor de zonde een eeuwige pijniging is? — Ezech. 18:4; Joh. 14:28; Rom. 6:23.
Bestaat er niet de mogelijkheid dat velen die zeggen dat oprechtheid voldoende is, slechts hun eigen gang willen gaan en daar het stempel van Gods goedkeuring op willen drukken? Het is zo gemakkelijk kalmpjes aan je eigen weg te gaan onder het mom van oprechtheid. Achter het mom van oprechtheid gluurt vaak halsstarrigheid. Wanneer dit niet het geval is, wanneer men in en in oprecht is, verandert de persoon zich wanneer hem wordt aangetoond dat zijn wegen verkeerd zijn. Wanneer de poging om te weten te komen wat juist is, ontbreekt, wanneer er niets verandert als er wordt bewezen dat de overtuiging verkeerd is, dan was er nimmer een greintje ware oprechtheid.