Hoofdstuk 7
De „nieuwe schepping” gaat aan het werk!
1, 2. (a) Welke schepping, die nog geen tweeduizend jaar geleden plaatsvond, was wonderbaarlijker dan de schepping van de eerste man en vrouw? (b) Welk doel diende de zalving van de „nieuwe schepping” volgens Jezus’ woorden in Lukas 24:46-48 en Handelingen 1:8?
DE SCHEPPING van de eerste man en vrouw ongeveer zesduizend jaar geleden was iets wonderbaarlijks (Genesis 1:26-28). De geboorte van een „nieuwe schepping” nog geen tweeduizend jaar geleden was nog wonderbaarlijker en nog betekenisvoller voor de gehele mensheid. Deze geboorte vond plaats op de pinksterdag van het jaar 33 G.T., toen de gemeente van Christus’ discipelen werd geboren, die allen met Gods heilige geest waren gezalfd om zijn Messiaanse koninkrijk te verkondigen.
2 Nog geen twee weken vóór die historische pinksterdag had de opgestane Jezus Christus tot zijn discipelen gezegd:
„Aldus staat er geschreven dat de Christus zou lijden en op de derde dag uit het midden der doden zou opstaan, en op basis van zijn naam zou er in alle natiën berouw tot vergeving van zonden gepredikt worden — te beginnen vanuit Jeruzalem moet gij getuigen van deze dingen zijn” (Lukas 24:46-48). „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Handelingen 1:8.
3. Hoe groot was die gebiedstoewijzing, en wanneer en van waaruit begonnen de discipelen met hun getuigeniswerk?
3 Zou er een nog grotere gebiedstoewijzing waarin getuigenis gegeven moest worden, mogelijk zijn? Ze omvatte de gehele aarde. Hoe zou het mogelijk zijn in dit reusachtige gebied getuigenis over de Messías af te leggen? Dit zou tijd vergen, alsook volharding en moedige krachtsinspanningen. Nauwelijks was de beloofde heilige geest echter op de pinksterdag over hen gekomen, of zij gingen aan het werk door eerst in Jeruzalem getuigenis te geven.
4. Wat gebeurde er op die pinksterdag, precies zoals het in Joël 2:28, 29 was voorzegd?
4 Alles gebeurde precies zoals het in Joël 2:28, 29 was voorzegd: De door de geest vervulde discipelen begonnen door een wonder te profeteren, zelfs in vreemde talen! Duizenden joden die in Jeruzalem waren om het pinksterfeest te vieren, stroomden samen om getuige van dit schouwspel te zijn. Zij hoorden de kleine gemeente van Christus’ discipelen — zoals zij zeiden — „in onze talen over de grote daden van God spreken”. — Handelingen 2:11.
5. Hoe gebruikte Petrus op die pinksterdag de eerste van de beide „sleutels van het koninkrijk der hemelen”?
5 Om de situatie te verklaren, gebruikte de apostel Petrus de eerste van de beide „sleutels van het koninkrijk der hemelen” doordat hij het woord nam en tot de verwonderde menigte sprak (Matthéüs 16:19). Hij legde er getuigenis van af dat Jezus, die door de joodse leiders verworpen en gedood was, maar die op de derde dag was opgewekt, de Messías was en nu aan Gods rechterhand verheerlijkt was. De joden, die door hun geweten gekweld werden, vroegen nu: „Broeders, wat zullen wij doen?” Daarop gaf Petrus ten antwoord: „Hebt berouw, en een ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de vrije gave, de heilige geest, ontvangen. Want u komt de belofte [uit Joël 2:28, 29] toe en uw kinderen en allen die ver weg zijn, zovelen als Jehovah, onze God, er tot zich zal roepen.” — Handelingen 2:14-39.
6. Wat gebeurde er met de berouwvolle joden die zich bij die gelegenheid lieten dopen, en waaruit werden zij gered?
6 Degenen die Jezus als de Messías of Christus aanvaardden, gaven hier gehoor aan en lieten zich in water dopen. Zo werden er op die ene dag ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. De verheerlijkte Jezus Christus doopte hen met heilige geest, en zij werden als geestelijke zonen Gods wedergeboren. Zij stonden nu niet meer onder het Mozaïsche Wetsverbond, maar onder het nieuwe verbond, waarvan Jezus Christus de Middelaar was. Op deze wijze gaven zij gehoor aan de dringende raad van Petrus: „Wordt gered uit dit kromme geslacht.” Daardoor werden zij ervoor behoed tijdens de vernietiging van Jeruzalem in het jaar 70 G.T. door de Romeinse belegeraars onder generaal Titus met vuur gedoopt te worden. — Handelingen 2:40; Lukas 3:16, 17.
7. In welk opzicht moesten de gezalfden Jezus Christus navolgen, en welke gelegenheid kregen de gelovigen door het werk dat hij had voorzegd?
7 Vanaf die pinksterdag werden steeds meer mensen die in Jezus als de Messías geloofden, met heilige geest gezalfd. Wat moesten zij doen? Als gezalfden waren zij verplicht het voorbeeld van Jezus Christus na te volgen. Wat deed hij nadat hij bij de Jordaan was gezalfd? Hij ging het gehele land door en predikte het koninkrijk Gods (Matthéüs 4:12-17). De prediking van Gods koninkrijk zou bij zijn dood niet ophouden. Enkele dagen vóór zijn marteldood in Jeruzalem voorzei hij dat deze stad door de Romeinen vernietigd zou worden, maar hij zei ook dat vóór die nationale rampspoed het „goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde [zou] worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matthéüs 24:14-22). Toen zijn discipelen derhalve op Pinksteren met heilige geest werden gezalfd, verloren zij geen tijd en gingen zij aan het werk! Door deze Koninkrijksprediking kregen de gelovigen de gelegenheid medeërfgenamen met Jezus Christus in zijn hemelse koninkrijk te worden.
8. Hoe kwam het dat het Koninkrijk tot de Samaritanen werd gepredikt, en met welk resultaat?
8 Nu brak er een hevige vervolging uit. De discipelen werden vanuit Jeruzalem verstrooid. Maar deze verstrooiing van de gemeente droeg slechts tot de verbreiding van de Koninkrijksboodschap bij. Zoals voorzegd, werd het getuigeniswerk tot de provincie Samária uitgebreid. Toen de discipel Filippus gedwongen was Jeruzalem te verlaten, richtte hij zijn aandacht op de Samaritanen. „Toen zij Filippus geloofden, die het goede nieuws van het koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus bekendmaakte, werden zij gedoopt, zowel mannen als vrouwen.” Later, toen Petrus en Johannes Samária bezochten, ontvingen de gedoopte Samaritanen door bemiddeling van deze apostelen de heilige geest. — Handelingen 8:1-17.
9. (a) Welke onverwachte bekering voltrok zich toen onder de joden? (b) Hoe gebruikte Petrus de tweede van de beide „sleutels van het koninkrijk der hemelen”?
9 Plotseling gebeurt er iets volledig onverwachts! De aanvoerder van de vervolgers wordt een christen. Saulus van Tarsus wordt tot het christendom bekeerd. Hij wordt een van de ijverigste verkondigers van Gods Messiaanse koninkrijk (Handelingen 9:1-30). Zijn vroegere naam, Saulus, wordt niet meer gebruikt en hij komt als de apostel Paulus bekend te staan. Na die opmerkelijke bekering kwam er nog een andere buitengewone bekering. Het was de bekering van de eerste onbesneden heiden of niet-jood. Dit gebeurde toen de apostel Petrus onder leiding van de heilige geest de tweede van de beide „sleutels van het koninkrijk der hemelen” gebruikte (Matthéüs 16:19). Petrus deed dit door in het huis van de Italiaanse legeroverste Cornelius in Cesaréa te prediken. In Handelingen 10:44-48 lezen wij:
„Terwijl Petrus nog over deze zaken sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden. En de getrouwen die met Petrus waren meegekomen en die tot de besnedenen behoorden, stonden verbaasd, want de vrije gave van de heilige geest werd ook op mensen uit de natiën uitgestort. Want zij hoorden hen in talen spreken en God verheerlijken. Toen antwoordde Petrus: ’Kan iemand water verbieden, zodat dezen, die evenals wij de heilige geest hebben ontvangen, niet gedoopt zouden worden?’ Daarop gebood hij dat zij in de naam van Jezus Christus gedoopt zouden worden.”
10, 11. (a) Hoe ver verbreidde de Koninkrijksprediking zich vanuit het huis van Cornelius, en tot wiens nut? (b) Hoe en waarom overtrof Paulus Petrus, hoewel Petrus de weg tot de heidense wereld had gebaand?
10 Van het huis van de heidense legeroverste Cornelius verbreidde de prediking van het goede nieuws zich tot „de verst verwijderde streek der aarde”. Dit strekte zowel heidenen als natuurlijke joden tot nut.
11 Hoewel Petrus de weg tot de heidense wereld baande, overtrof de apostel Paulus wat de prediking van het Woord van God tot de onbesneden heidenen betreft, toch alle anderen. Hij schaamde zich er niet voor zich „een apostel der [heidense] natiën” te noemen. Hij bagatelliseerde dit feit niet, maar verheerlijkte zijn bediening en werkte hard. — Romeinen 11:13.
12. Naar welk ver verwijderde land wilde Paulus gaan om te prediken? Hoe ver kwam hij echter in die richting, en wat deed hij daar?
12 Paulus wilde het goede nieuws zelfs in Spanje verkondigen, maar het laatst horen wij over hem als hij zich in gevangenschap in Rome bevindt. Met betrekking tot zijn eerste arrestatie en zijn opsluiting in zijn eigen gehuurde huis in Rome lezen wij: „Zo bleef hij dan twee volle jaren in zijn eigen gehuurde huis en ontving vriendelijk allen die bij hem kwamen, en met de grootste vrijmoedigheid van spreken, zonder belemmering, predikte hij het koninkrijk Gods tot hen en gaf hij onderwijs in de dingen die met de Heer Jezus Christus verband hielden.” — Handelingen 28:30, 31; Romeinen 15:24, 28.
WERELDOMVATTEND GETUIGENIS VÓÓR 70 G.T.
13. Wat kon Paulus reeds omstreeks het jaar 60/61 G.T. aan de christenen in Kolosse schrijven omdat zij overeenkomstig hun zalving handelden?
13 Vele christenen bootsten de apostel Paulus en de andere apostelen na door het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk te prediken. De door de geest verwekte gemeente, de „nieuwe schepping”, was tot dit doel gezalfd (Jesaja 61:1-3; 2 Korinthiërs 1:21, 22). Zij waren met ijver vervuld en spanden zich in om het beste nieuws op aarde aan zoveel mogelijk anderen te verkondigen. Geen wonder dus dat de apostel Paulus omstreeks het jaar 60/61 G.T., dat wil zeggen enkele jaren voordat de Romeinen Jeruzalem en zijn luisterrijke tempel in 70 G.T. verwoestten, vanuit zijn gedwongen verblijfplaats in Rome aan de christenen in Kolosse (Klein-Azië) kon schrijven dat ’dit goede nieuws’ destijds reeds „in heel de schepping die onder de hemel is, [was] gepredikt”! Verder schreef hij: „Van dit goede nieuws ben ik, Paulus, een dienaar geworden.” — Kolossenzen 1:23.
14. Voor wie dient de activiteit van die eerste-eeuwse gemeente thans als voorbeeld, en dit met het oog op welke verplichting?
14 De wereldomvattende verkondiging van Gods Messiaanse koninkrijk door de eerste-eeuwse gemeente van gezalfde discipelen van Christus dient als een navolgenswaardig voorbeeld voor de gezalfde gemeente van onze twintigste eeuw. Deze door de geest verwekte gemeente, de „nieuwe schepping” Gods, moet het wereldomvattende getuigenis van het opgerichte koninkrijk Gods tot een einde brengen voordat de „grote verdrukking” over de gehele wereld losbarst en de huichelachtige christenheid te zamen met het overige deel van dit goddeloze samenstel van dingen met vuur gedoopt, dat wil zeggen vernietigd wordt. — Matthéüs 24:14-22; Markus 13:10.
HET GETUIGENIS VAN DE GEEST MET BETREKKING TOT HET ZOONSCHAP
15. Wat schreef Paulus aan de gemeente in Rome over het getuigenis van de geest, en welke vraag rijst er nu met betrekking tot degenen die thans verwachten naar de hemel te gaan?
15 In de eerste eeuw G.T. verkeerden de christelijke bijbelschrijvers en hun medediscipelen niet in twijfel met betrekking tot hun verhouding tot God en hun verantwoordelijkheid ten opzichte van Hem. Zij waren er vast van overtuigd dat zij geestelijke zonen Gods waren, en zij hadden het vooruitzicht op een hemelse erfenis. Daarom kon de apostel Paulus reeds voordat hij naar Rome ging, met volle zekerheid aan de gemeente aldaar de volgende overtuigende woorden schrijven: „Gij hebt een geest van aanneming als zonen ontvangen, door welke geest wij uitroepen: ’Abba, Vader!’ De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij te zamen lijden, opdat wij ook te zamen worden verheerlijkt” (Romeinen 8:15-17). Wie van degenen die thans beweren naar de hemel te gaan, kan zeggen dat Gods geest dit met zijn eigen geest getuigt?
16. Welke samenwerking was er tussen Gods geest en de geest van de eerste-eeuwse christelijke gemeente?
16 Stellig zou Gods geest een dergelijk getuigenis niet afleggen aan een belijdende christen die in werkelijkheid geen erfgenaam van God en medeërfgenaam met Jezus Christus is. Op elke actie volgt een reactie. Deze kan positief of negatief, dat wil zeggen afwijzend zijn. In Romeinen 8:15-17 spreekt de apostel Paulus over een positieve reactie. Hij beschrijft een harmonieuze samenwerking tussen Gods geest en de geest van het ware geestelijke kind van God. Nu dan, hoe legde Gods geest getuigenis af met de geest van de leden van de eerste-eeuwse christelijke gemeente, die „nieuwe schepping”?
17. (a) Verzette de eerste-eeuwse gemeente zich tegen het getuigenis van Gods geest, dat hun door bemiddeling van Gods geïnspireerde dienstknechten werd bekendgemaakt? (b) Als wat beschouwde de gemeente in Thessaloníka derhalve de boodschap die hun door Paulus was gebracht?
17 Wanneer Gods geest aan ons getuigt welke roeping wij als christenen hebben, in welke verhouding wij tot God staan en welke van zijn voorzieningen voor ons gelden, dan dienen wij met deze geest in overeenstemming te zijn en ons er niet tegen te verzetten. Wanneer derhalve een geïnspireerde apostel of discipel van Christus een brief aan de eerste-eeuwse christenen schreef en deze brief vervolgens aan de gemeente waarvan zij gedoopte leden waren, werd voorgelezen, aanvaardden zij datgene wat hun daarin over hun positie, hun plichten en hun hoop voor de toekomst in Gods regeling werd gezegd. Zij erkenden dat Gods geest in die gezaghebbende apostelen en discipelen werkzaam was en dat dezen als zijn menselijke werktuigen handelden en schreven. Op dit feit wees de apostel Paulus in zijn brief aan de eerste-eeuwse christelijke gemeente in Thessaloníka (Macedonië). Zij wisten dat Paulus gelijk had toen hij schreef: „Toen gij Gods woord hebt ontvangen, hetwelk gij van ons hebt gehoord, hebt gij het niet als het woord van mensen aangenomen, maar, wat het ook inderdaad is, als het woord van God, dat ook in u, gelovigen, werkzaam is.” — 1 Thessalonicenzen 2:13.
18. Hoe zouden die christenen in Thessaloníka consequentheidshalve het geschreven woord van Paulus aannemen, en waarom had God hen volgens Paulus’ woorden uitgekozen?
18 Het zou derhalve consequent zijn wanneer deze gelovigen ook het geschreven woord van Paulus als „het woord van God” aannamen. In deze brief schreef Paulus aan de gelovigen in Thessaloníka iets over hun uitverkiezing. Waarom waren zij „verkozen”? „Want het goede nieuws dat wij prediken, is niet alleen met woorden tot u gekomen, maar ook met kracht en met heilige geest en sterke overtuiging, gelijk gij weet wat voor soort van mensen wij om uwentwil voor u zijn geworden; en gij zijt navolgers van ons en van de Heer geworden, aangezien gij het woord onder veel verdrukking met vreugde van heilige geest hebt aanvaard.” — 1 Thessalonicenzen 1:4-6.
19. In welke verhouding stonden de ontvangers van de gaven van de geest tot God?
19 Zij wisten dat God in voorchristelijke tijden door middel van de heilige geest tot zijn uitverkoren volk had gesproken. Insgelijks kon God ook in de eerste eeuw G.T. met behulp van dezelfde werkzame kracht bij monde van de geïnspireerde apostelen van Jezus Christus spreken. Bovendien gebruikte God juist deze apostelen om de verscheidene gaven van de heilige geest aan de gedoopte gelovigen over te dragen. Stellig was het ontvangen van die gaven voor de desbetreffende personen een teken dat zij geestelijke kinderen Gods waren geworden. — Handelingen 8:15-18; 19:2-6.
20. Hoe legde de heilige geest door middel van de brieven van de christelijke bijbelschrijvers getuigenis aan de leden van de eerste-eeuwse gemeente af dat zij in een speciale verhouding tot God stonden?
20 Stelden die apostelen en andere christelijke bijbelschrijvers de gedoopte gelovigen een aardse hoop — de hoop kinderen van de Eeuwige Vader, Jezus Christus, te worden en voor eeuwig op een paradijsaarde te leven — in het vooruitzicht? Neen! Zij stelden degenen tot wie zij predikten en aan wie zij schreven, de hoop in het vooruitzicht die destijds allen hadden die tot Gods kinderen, tot zonen van Jehovah, waren verwekt (Jesaja 9:6, 7). In de geïnspireerde christelijke geschriften werd de destijds levende discipelen verzekerd dat zij tot een hemels koninkrijk waren geroepen en dat zij de hoop konden koesteren medeërfgenamen met Jezus Christus in de hemel te worden (Kolossenzen 1:13; 1 Korinthiërs 1:26-31; 2 Petrus 1:10, 11). Slechts deze hoop werd hun in het vooruitzicht gesteld; zij werden daarover niet in het onzekere gelaten. Op deze wijze legde de heilige geest getuigenis aan die eerste-eeuwse discipelen af dat zij kinderen Gods, erfgenamen Gods, waren. Dit betekende dat zij terzelfder tijd medeërfgenamen met de verheerlijkte Jezus Christus waren.
21. Hoe reageerde de geest van die eerste-eeuwse christenen op het getuigenis van Gods geest, en welke uitwerking had dit op hen?
21 Hun eigen innerlijke drang, hun eigen geest, stemde met dit getuigenis van Gods heilige geest overeen. De geest van de hemelse Vader bemoedigde en sterkte hen als zijn geestelijke kinderen en erfgenamen. God had hun niet het gevoel ingeplant zonen van hun aardse vader te zijn, maar het gevoel zonen van hun hemelse Vader, geestelijke zonen, te zijn.
22. (a) Onder welk verbond en in welke toestand bevonden de tot het christendom bekeerde joden zich niet langer? (b) Hoe werden de christenen er door hun geest in overeenstemming met Gods geest toe bewogen te bewijzen dat zij geestelijke zonen Gods waren?
22 De tot het christendom bekeerde joden of Israëlieten hadden niet langer het gevoel slaven onder het oude Mozaïsche Wetsverbond te zijn en nog op de Messías te moeten wachten. Zij bespeurden, ja zij wisten dat zij de geestelijke zonen waren van de God die zij overeenkomstig het nieuwe verbond aanbaden. Hun eigen geest, de aandrijvende kracht die van hun hart uitging, bewoog hen ertoe op de werkzaamheid van Gods geest te reageren. Als zonen zeiden zij spontaan tot God: „Abba, Vader!” Zij pasten de geboden die hun Vader zijn geestelijke zonen gegeven had, op zichzelf toe. Vol liefde namen zij het werk op dat hij zijn zonen had opgedragen. Zij aanvaardden de hemelse beloften die hij zijn geestelijke zonen gegeven had en streefden ernaar zich de vervulling van deze beloften waardig te betonen. Voorts koesterden zij de hemelse hoop die hij zijn zonen in het vooruitzicht had gesteld en deden zij hun best om overeenkomstig deze hoop te leven. Ook waren zij bereid zich door deze wereld onheus te laten bejegenen.
23. Voor welke hoop waren zij bereid met Christus te lijden en „in de gelijkheid” van zijn dood te sterven?
23 Zij wisten dat zij te zamen met Jezus Christus verheerlijkte zonen Gods zouden worden, ’mits zij te zamen zouden lijden’ (Romeinen 8:17). Derhalve waren zij bereid in overeenstemming met hun hemelse hoop te leven en daarvoor lijden te ondergaan. Zij aanvaardden het feit dat zij „in de gelijkheid” van Gods Zoon, Jezus Christus, moesten sterven om „in de gelijkheid” van zijn opstanding met hem verenigd te kunnen worden. — Romeinen 6:5-8.
24. (a) Wat getuigde hun geest te zamen met Gods geest? (b) Met welke hoop stemden hun gebeden en hun leven overeen, en hoe ver waren zij zelfs bereid te gaan?
24 Op deze wijze getuigde de geest van die eerste-eeuwse geestelijke zonen Gods te zamen met Gods heilige geest dat zij — door een tweede geboorte — Gods kinderen waren, kinderen met een erfenis die in de hemel voor hen was weggelegd. Dientengevolge was hun eigen geest een aandrijvende kracht in hun leven die bewerkte dat hun tot hun hemelse Vader gerichte gebeden volledig overeenstemden met het getuigenis dat Zijn geest aan hen aflegde en niet in strijd daarmee waren. Zij verweefden in hun gebeden tot God schriftplaatsen die betrekking hadden op hun hemelse erfenis. Deze gebeden sterkten hen in hun hoop de hemelse erfenis deelachtig te worden. Derhalve leefden, dachten, spraken en handelden zij in overeenstemming met hun gebeden en hun hoop. Hun gebeden gaven hun de kracht om beproevingen en vervolging te verduren opdat zij een goedgekeurde toestand voor het aangezicht van God konden verwerven; en zij wisten dat deze goedgekeurde toestand een hoop opbouwt die nooit teleurgesteld zal worden. Zij wisten dat zij zich, om hun hemelse hoop te verwezenlijken, getrouw moesten betonen, ja, „zelfs tot de dood”. — Romeinen 5:3-5; Openbaring 2:10.
25. Hoe dient het voorgaande opgedragen, gedoopte christenen te helpen hun verhouding tot God vast te stellen, en dat vooral sinds de lente van 1935 G.T.?
25 Dit alles dient opgedragen, gedoopte christenen in deze tijd te helpen vast te stellen of Gods geest met hun eigen geest getuigt dat zij zijn geestelijke kinderen en zijn erfgenamen, alsook medeërfgenamen met Jezus Christus in zijn hemelse koninkrijk zijn. Dit moet vooral sinds de lente van 1935 G.T. het geval zijn. Waarom sinds die tijd? Omdat destijds werd verklaard dat de in Openbaring 7:9-17 beschreven „grote schare” een aardse klasse is, die niet „wederom geboren” is. Deze klasse heeft het vooruitzicht de vlak voor de deur staande „grote verdrukking” van de wereld te overleven en in Gods rechtvaardige nieuwe ordening te komen, om daar onder het hemelse koninkrijk van Jezus Christus en zijn 144.000 medeërfgenamen in een aards paradijs te leven (Lukas 23:43). Wanneer de leden van deze klasse het Koninkrijk gehoorzamen en in de laatste beproeving hun toewijding jegens de universele soevereiniteit van Jehovah God bewijzen, behoeven zij als bewoners der aarde nimmer te sterven. Zij behoren tot de „andere schapen”, over wie de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, in Johannes 10:16 sprak.
DE HEILIGE GEEST ALS VOORSPRAAK
26. Welke andere functie vervult de heilige geest volgens Romeinen 8:23-27 ten behoeve van de „heiligen”?
26 De heilige werkzame kracht legt niet alleen getuigenis aan Gods geestelijke kinderen af, maar vervult ook nog een andere functie. Op deze functie vestigde de apostel Paulus de aandacht in zijn brief aan de gemeente in Rome, die, zoals Paulus zegt, was samengesteld uit christenen die waren „geroepen om heiligen te zijn” en die ook „erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus” waren (Romeinen 1:7; 8:16, 17). Paulus schreef:
„Dat niet alleen, maar ook wij, die de eerstelingen hebben, namelijk de geest, ja, ook wij zuchten in onszelf, terwijl wij vurig wachten op de aanneming als zonen, het verlost worden van ons lichaam door losprijs. Want in deze hoop werden wij gered; maar hoop die gezien wordt, is geen hoop, want als iemand iets ziet, hoopt hij er dan op? Indien wij echter hopen op wat wij niet zien, blijven wij er met volharding op wachten.
Evenzo komt ook de geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet waarvoor te bidden naar het nodig is, maar de geest zelf pleit voor ons met onuitgesproken verzuchtingen. Toch weet hij die de harten onderzoekt, wat de bedoeling van de geest is, want deze pleit in overeenstemming met God voor heiligen.” — Romeinen 8:23-27.
27. Onder welke omstandigheden hebben christenen de heilige geest als voorspraak nodig?
27 In dit verband zijn de woorden uit Spreuken 13:12 heel passend: „Verwachting die wordt uitgesteld, maakt het hart ziek.” Te midden van de zuchtende menselijke schepping koesteren christenen die Gods geestelijke kinderen zijn, de hoop van hun onvolmaakte menselijke lichaam bevrijd te worden en hun hemelse erfenis deelachtig te worden. Soms valt het hun zwaar zich in gebed duidelijk uit te drukken, daar zij onder moeilijke omstandigheden niet altijd precies weten waar zij om moeten bidden. In deze gevallen hebben zij een voorspraak nodig, namelijk Gods heilige geest, die voor hen pleit.
28, 29. (a) Hoe kan er van de schrijvers van de Hebreeuwse Geschriften worden gezegd dat het in hun geval was alsof de heilige geest gesproken en geschreven had? (b) In welk opzicht kan men de Hebreeuwse bijbelschrijvers met de leden van de christelijke gemeente vergelijken?
28 De apostel Paulus zei dat „ook wij”, namelijk hijzelf en zijn christelijke broeders, die door Gods geest waren verwekt, „de eerstelingen hebben, namelijk de geest” (Romeinen 8:23). Daarmee bedoelde Paulus dat zij de onzichtbare heilige werkzame kracht van God hadden. Door deze werkzame kracht werden mannen ertoe geïnspireerd te spreken en datgene wat zij gesproken hadden, op te tekenen. Het was alsof de geest zelf gesproken en geschreven had. In overeenstemming daarmee lezen wij: „Geen profetie der Schrift [ontstaat] door enige eigen uitlegging . . . Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd” (2 Petrus 1:20, 21). De geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften waaruit Paulus ter ondersteuning van het christendom citeerde, waren door heel gewone mensen geschreven, die dezelfde gevoelens en lichamelijke zwakheden hadden als de leden van de christelijke gemeente. In deze opzichten kunnen wij ons dus met hen verwant voelen.
29 „Ook wij zijn mensen en hebben dezelfde zwakheden als gij”, zeiden de apostel Paulus en zijn zendingsmetgezel Barnabas tot afgoden aanbiddende heidenen die hen ten onrechte voor supermensen, voor goden in mensengedaante, hielden. — Handelingen 14:15.
30. (a) De geschriften van de bijbel zijn in werkelijkheid uitingen van welke kracht, en van welk nut zijn ze derhalve? (b) In welke situaties en omstandigheden, waarin menselijke hulp niet toereikend was, bevonden in de bijbel genoemde personen zich soms?
30 De geïnspireerde geschriften van de bijbel waren in werkelijkheid uitingen van Gods heilige geest. Daarom zijn die geïnspireerde geschriften „nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volkomen bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk” (2 Timótheüs 3:16, 17). Tot deze ’nuttige’ geschriften behoren ook gebeden, die niet alleen door bijbelschrijvers tot God waren gericht, maar ook door andere personen die Jehovah God toegewijd waren. Deze gebeden werden onder allerlei omstandigheden tot God opgezonden. De personen die ze uitten, hadden dezelfde menselijke zwakheden als wij, en zij stonden soms onder de druk van speciale omstandigheden en dreigende toestanden. De situaties waarin zij hulp nodig hadden, waren zo uiteenlopend dat ze zonder meer konden overeenkomen met situaties waarin ware christenen zich thans soms kunnen bevinden. Deze situaties kunnen zich dermate ontwikkelen dat menselijke hulp niet toereikend is. Waar dienen wij dan om te bidden?
31, 32. (a) In hoeverre weten christenen soms niet waar zij om moeten bidden? (b) Hoe pleit de geest, waardoor de geschriften van de bijbel werden geïnspireerd, voor christenen, en hoe verhoort God deze gebeden?
31 In onze hulpeloosheid en radeloosheid „zuchten [wij] in onszelf” (Romeinen 8:23). Wij weten eenvoudig niet met welke woorden wij onze bede of onze smeking aan onze hemelse Helper moeten voorleggen. Maar God begrijpt onze situatie, en hij bespeurt precies wat wij oprecht wensen.
32 Als wijzelf niet in staat zijn gebeden te formuleren, dan zijn er reeds gebeden voor ons geformuleerd. Waar? In de profetische Heilige Schrift, die door Gods heilige geest werd geïnspireerd. God is volledig bekend met de gebeden die in zijn Woord zijn opgetekend. Hij weet de „bedoeling” ervan. Hij weet ook welke gebeden voor onze situatie passend zijn. Derhalve beschouwt God deze passende, in de bijbel opgetekende gebeden als werden ze door de zuchtende christenen zelf opgezonden. Deze gebeden werden niet door de in nood verkerende christenen zelf geuit, maar God luistert ernaar alsof de heilige geest in overeenstemming met de door de geest geïnspireerde gebeden die in de bijbel zijn vervat, bij hem voor hen pleitte. Waarschijnlijk verhoort hij dan het gebed op een soortgelijke wijze als hij het in de bijbel opgetekende gebed uit het verre verleden, in bijbelse tijden, verhoorde.
33. Hoe helpt de geest ons derhalve in onze zwakheid, en met welk resultaat?
33 Daar de heilige geest het optekenen van de oorspronkelijke gebeden inspireerde, waarin smekingen tot God werden gericht, kan er worden gezegd dat de geest ’in overeenstemming met God voor heiligen pleit’. Op deze wijze „komt ook de geest onze zwakheid te hulp” (Romeinen 8:26, 27). God verzuimt niet naar de voorspraak van zijn heilige geest te luisteren.
34. Wat stellen wij vast met betrekking tot de inhoud van de in de bijbel opgetekende gebeden, en waarom zijn onze „onuitgesproken verzuchtingen” niet vergeefs?
34 Derhalve is het niet verwonderlijk dat christenen, wanneer zij de geïnspireerde gebeden lezen die in de Psalmen en andere delen van de Heilige Schrift zijn opgetekend, gebeden tegenkomen die precies datgene tot uitdrukking brengen wat zij hebben gevoeld, gebeden die precies datgene bevatten waarom zij voor zichzelf of voor de christelijke gemeente als geheel tot God wilden bidden. Zij zijn er diep door geroerd gebeden te vinden waardoor onder de invloed van de heilige geest precies datgene wordt gezegd wat op hun geval van toepassing is. Hun eigen „onuitgesproken verzuchtingen” zijn niet vergeefs geweest; ze zijn niet verkeerd begrepen of onopgemerkt gebleven. Aldus vernemen zij uit de door de geest geïnspireerde Schriften met welke woorden de „geest” bij God voor hen heeft gepleit. Zijzelf worden gesterkt in de overtuiging die door de apostel Paulus in zijn verdere woorden tot uitdrukking werd gebracht: „Nu weten wij dat God al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben.” — Romeinen 8:28.
35, 36. (a) Welke kracht is actief werkzaam terwijl God al zijn werken doet samenwerken ten behoeve van degenen die hem liefhebben? (b) Welke bevrijding is voor de „nieuwe schepping” nabij, en wat kondigt dit ook voor de zuchtende mensheid aan?
35 Gods heilige geest is krachtig werkzaam om al Gods werken te doen samenwerken tot het eeuwige welzijn van degenen die God liefhebben. Wat een geweldige voorziening is deze heilige werkzame kracht van God! Gods geest, die zo krachtig door middel van de geïnspireerde bijbel tot uitdrukking komt, is oneindig veel doeltreffender dan enige heidense gebedsmolen of enig door geestelijken van de christenheid samengesteld gebedenboek dat speciaal geformuleerde gebeden bevat die bij specifieke gelegenheden, onder bepaalde omstandigheden of voor zekere hoge persoonlijkheden afgelezen moeten worden.
36 De oude menselijke schepping heeft deze geest niet, en in onze twintigste eeuw zucht ze als nooit tevoren en zoekt ze naar een mogelijkheid om van de slavernij des verderfs, waarin ze zich onder het oude samenstel van dingen bevindt, bevrijd te worden. Maar negentien eeuwen geleden kwam Gods „nieuwe schepping” tot bestaan en ging ze aan het werk. Ze deed dit onder de invloed van de aandrijvende kracht van Gods heilige geest, die vanaf de pinksterdag van 33 G.T. werd uitgestort. Vergeefs heeft het grootste deel van de oude menselijke schepping getracht Gods „nieuwe schepping”, de door de geest verwekte christelijke gemeente, te vernietigen. Thans is de tijd nabij waarin de „nieuwe schepping” van het aardse, vergankelijke lichaam bevrijd wordt. De nabijheid van deze heerlijke bevrijding kondigt iets zeer goeds voor de gehele mensheid aan. Ze kondigt namelijk aan dat ook de bevrijding van de zuchtende mensheid nabij is. Ze kondigt aan dat er nu een rechtvaardige nieuwe ordening nabij gekomen is, waarachter Gods heilige geest staat.