’Gij zijt allen broeders’
„Want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt.” — Matth. 23:8.
1. Wat is er bij liefde betrokken, en wat kan erdoor gewonnen worden?
LIEFDE is niet slechts een ruime organisatorische hoedanigheid. Ze heeft veeleer te maken met de geest van broederschap die wij allen bij onszelf moeten aankweken in plaats dat wij ons hier weinig aan gelegen laten liggen. Ze is een eigenschap die, wanneer ze tot uitdrukking wordt gebracht, ons in staat stelt ons nauw met elkaar verbonden te voelen in de broederschap van het geloof. Deze op beginselen gebaseerde agapè-liefde is iets dat wij, als broeders, „met de daad en in waarheid” moeten aankweken. — 1 Joh. 3:18; Joh. 21:15-17.
2, 3. (a) Wie worden er met de uitdrukking „broeders” bedoeld? (b) Welk gevoel behoort er onder broeders te bestaan?
2 Onder de eerste christenen was „broeders” de aanvaarde uitdrukking waarmee christenen zich tot gemengde gezelschappen richtten, en deze uitdrukking was niet beperkt tot mannelijke personen (Hand. 1:14-16; Rom. 1:13). Op slechts vier van de geïnspireerde brieven na — Titus, Filémon, 2 Johannes en Judas — wordt deze uitdrukking als een aanduiding voor alle christenen, zowel mannen als vrouwen, gebruikt. De apostel Paulus schrijft ook: „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar” (Rom. 12:10). De uitdrukking „broeders” blijkt eveneens in 1 Korinthiërs 15:6 alomvattend te zijn, want Paulus verwijst daar naar de opstanding van Jezus en zegt: „Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen.” Toen Petrus tegenstanders aanspoorde een standpunt tegen de tegenstander in te nemen, voegde hij hieraan toe: „Dezelfde dingen in de vorm van lijden [worden] in de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld . . . volbracht” (1 Petr. 5:9). Hierbij zijn duidelijk zowel mannelijke als vrouwelijke christenen inbegrepen.
3 Wij dienen beslist een gevoel van nauwe verbondenheid te hebben ten aanzien van degenen die onze broeders in Christus zijn. Dat gevoel moet tevens inhouden dat wij ons afhankelijk voelen van Christus Jezus en daarbij waardering hebben voor de verhouding waarin wij tot hem staan. — Joh. 15:5.
4. Wat leren wij uit Jezus’ woorden in Matthéüs 23:5-12?
4 Jezus heeft bijzonder sterk beklemtoond dat zijn Messiaanse gezag als hoofd onder het vaderschap van Jehovah de basis voor de broederschap vormt. Toen hij bijvoorbeeld tot de scharen en tot zijn discipelen sprak, vestigde hij de aandacht op de huichelarij van de schriftgeleerden en Farizeeën en zei over hen: „Alle werken die zij doen, doen zij om door de mensen gezien te worden, . . . Zij zijn gesteld op de voornaamste plaats aan de avondmaaltijden en de voorste zitplaatsen in de synagogen en de begroetingen op de marktplaatsen, en worden door de mensen graag Rabbi genoemd.” Zij wilden graag zelf verheerlijkt en verhoogd worden. Jezus vervolgde echter met aan te tonen dat zo’n toestand nooit onder de broederschap van christenen diende te bestaan. Hij verklaarde: „Gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Noemt bovendien niemand op aarde uw vader, want één is uw Vader, de Hemelse. Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus.” Hij gaf vervolgens de raad: „De grootste onder u moet . . . uw dienaar zijn. Al wie zich verhoogt, zal vernederd worden, en al wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” — Matth. 23:5-12.
5. Waarvoor moeten christenen op hun hoede zijn?
5 Jezus veroordeelde de Farizeeën vervolgens openlijk door hen „huichelaars” te noemen. Hij toonde in het bijzonder aan hoe weerzinwekkend hun zelfzuchtige en verwaande denkwijze in Gods ogen was — iets dat nooit onder christelijke broeders en zusters toegestaan dient te worden. Indien de gemeenteleden geen liefde onder elkaar hebben, zullen echter verkeerde houdingen de gemeente binnendringen. En bij de volledige erkenning die de christelijke broeders aan Jehovah schenken, moeten zij er ook altijd zorgvuldig op toezien dat zij de actieve rol die Christus thans in de gemeente speelt, niet onderschatten.
CHRISTUS ALS HOOFD VAN DE GEMEENTE ERKENNEN
6. (a) Hoe kunnen wij er blijk van geven Christus als hoofd te erkennen? (b) Welke beschermende vermaning verschaft Paulus?
6 Om Christus als het hoofd te kunnen erkennen, moet een ieder van ons zoals Christus zijn door allen met tederheid en mededogen te bejegenen en in het bijzonder jegens iedereen in de gemeente een intiem en warm gevoel ten toon te spreiden (Fil. 2:1, 2). Bij het opgroeien tot de volledige wasdom van de Christus is het van het grootste belang dat deze intieme band wordt ontwikkeld, aangezien deze als een bescherming dient. Dit wordt ons onder de aandacht gebracht door de apostel Paulus, die zegt dat dit noodzakelijk is „opdat wij niet langer kleine kinderen zouden zijn, heen en weer geslingerd als door golven en her- en derwaarts gevoerd door elke wind van leer door middel van de bedriegerij van mensen, door middel van listigheid in het beramen van dwaling”. En merk vervolgens op waarmee hij dit contrasteert: „Laten wij echter, de waarheid sprekend, door liefde opgroeien in alle dingen in hem die het hoofd is, Christus. Van hem uit bevordert het gehele lichaam, doordat het harmonisch is samengevoegd en zo gemaakt dat het samenwerkt door middel van elk gewricht dat geeft wat nodig is, naargelang elk respectief lid in de juiste mate werkzaam is, de groei van het lichaam, tot opbouw van zichzelf in liefde.” — Ef. 4:11-16.
7. Wat moeten wij betreffende Christus erkennen?
7 Wij moeten derhalve erkennen dat Christus Jezus zijn gemeente leidt en verzorgt, en dat hij dit thans, in deze twintigste eeuw, evenzeer doet als gedurende de beginperiode van de gemeente. Allen moeten gaan inzien dat Christus Jezus niet alleen de Loskoper is, maar ook de toekomstige Koning van het duizendjarige rijk is. — Hebr. 2:10; Openb. 20:6.
8. Hoe dienen wij allen een juiste onderdanigheid aan de dag te leggen?
8 Wanneer wij stevig vasthouden aan Christus als het hoofd belet dit ons een onjuiste of te hoge dunk van onszelf en van onze christelijke metgezellen te hebben, zoals te kennen wordt gegeven door de woorden van de apostel Paulus: „Weest aan elkaar onderworpen in de vreze van Christus.” Paulus vervolgt dan met een beschrijving te geven van Gods regeling voor christelijke gezinnen en voor de gemeente: „Laten vrouwen onderworpen zijn aan hun man als aan de Heer, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals ook de Christus het hoofd van de gemeente is, hij als redder van dit lichaam.” In deze verhoudingen dienen liefde en eenheid de overhand te hebben, zoals door Paulus te kennen wordt gegeven: „Mannen, blijft uw vrouw liefhebben, evenals ook de Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd . . . Aldus behoren mannen hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam” (Ef. 5:21-28). Zowel de broeders als de zusters in de gemeente zijn derhalve in hun respectieve posities geplaatst onder het gezag dat Christus als hoofd bekleedt. De ouderlingen in de gemeente, en ook de dienaren in de bediening, dienen zich niet als superieuren te beschouwen maar moeten de gemeenteleden nederig dienen, aangezien Christus hun deze taak heeft toevertrouwd. Dit zal ertoe bijdragen dat de gemeente in liefde wordt opgebouwd. — Rom. 14:19; 15:1, 2.
9. (a) Hoe dienen alle christenen zichzelf te bezien? (b) In welke opzichten kunnen degenen die lang in de waarheid zijn, anderen aanmoedigen?
9 Aangezien Jezus universele autoriteit bezit, blijft er geen basis bestaan op grond waarvan wij, ten gevolge van persoonlijke bekwaamheden, op individuele uitnemendheid en belangrijkheid zouden kunnen bogen. Christenen erkennen Jezus als hun Leraar. Ook al kunnen wij dus nog zoveel als goed nieuws onderwijzen, deze kennis is allemaal afkomstig van Christus door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, terwijl ze niet uit onze eigen bekwaamheden of originaliteit is voortgesproten (Matth. 24:45-47). Dit toont verder aan dat ’één onze Leider is’ en dat de gemeente en de leiding erover niet afhankelijk zijn van enig mens, ongeacht hoe bekwaam die persoon ook mag zijn. Veel hangt derhalve af van de wijze waarop christenen zichzelf bezien. Met andere woorden, zijn zij, omdat zij al vele jaren in de waarheid zijn en in het verleden aanzien hebben genoten of thans een belangrijke positie bekleden, misschien de gedachte toegedaan dat hun stem of tot uitdrukking gebrachte mening de boventoon moet voeren? Of verheugen zij zich er aan de andere kant oprecht over wanneer anderen de bekwaamheid blijken te bezitten om de Schrift uit te leggen of toe te passen en wanneer zij initiatief ontplooien om bepaalde dingen uit te werken en tot stand te brengen? Moedigen zij hen hierin aan? Dit is een werkelijke maatstaf op grond waarvan blijkt of zij liefde voor de broederschap hebben en Christus als de gezaghebbende Persoon beschouwen die door Jehovah God in zijn verheven positie is aangesteld. — Matth. 28:18.
10. (a) Hoe kan nederigheid van geest tot uitdrukking gebracht worden? (b) Hoe kunnen irritaties in een gemeente vermeden worden?
10 Nederigheid is voor een christen noodzakelijk. Deze eigenschap belet hem een gevoel van superioriteit ten opzichte van zijn broeders te koesteren. Toen Paulus aan de Filippenzen schreef, gaf hij hun de raad „niets [te doen] uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf achtend, terwijl gij niet alleen uit persoonlijk belang het oog houdt op uw eigen zaken, maar ook uit persoonlijk belang op die van de anderen”. Terzelfder tijd is het noodzakelijk ’alle dingen zonder gemurmureer en tegenspraak te blijven doen’ (Fil. 2:3, 4, 14). Deze woorden tonen opnieuw aan hoe belangrijk het is nederig liefde voor onze broeders ten toon te spreiden. Wanneer wij deze raad opvolgen, zullen wij niet geneigd zijn bepaalde punten louter wegens onze persoonlijke voorkeur tot strijdpunten op te blazen. Bovendien zullen ouderlingen die nederigheid van geest ten toon spreiden, zonder twist en boze woordenstrijd met elkaar kunnen samenwerken en vergaderen.
11. Welke houding en onderlinge verhouding behoren er onder allen in de gemeente te bestaan?
11 Hoe behoren christenen zo’n nederigheid, te zamen met toewijding in het dienen van anderen, ten toon te spreiden? Wordt hier niet blijk van gegeven door attent te zijn jegens allen en voor iedereen belangstelling te tonen, met inbegrip van de geringen? En ook door allen een gepaste mate van waardigheid en verdienstelijkheid toe te kennen? Paulus antwoordt: „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar. Verheugt u met mensen die zich verheugen; weent met mensen die wenen. Weest jegens anderen net zo gezind als jegens uzelf; zint niet op hoge dingen, maar laat u leiden door de nederige dingen. Wordt niet beleidvol in uw eigen ogen” (Rom. 12:10, 15, 16). Dit leert ons hoe wij actief hulp kunnen bieden en hoe wij de bereidheid moeten tonen om voor en te zamen met onze christelijke broeders te werken. Het is altijd heel voortreffelijk om deze belangstelling te tonen zonder te wachten totdat hierom wordt gevraagd. — 1 Kor. 10:24, 33; 13:4, 5.
12. Welke aanmoediging kunnen zusters uit het verslag betreffende Tabitha putten?
12 Ook zusters kunnen anderen een voortreffelijk voorbeeld geven. Een uitstekend voorbeeld hiervan was Tabitha (of Dorkas), die kort na de oprichting van de christelijke gemeente in Joppe woonde. „Zij was overvloedig in goede daden en gaven van barmhartigheid die zij deed. Juist in die dagen werd zij ziek en stierf.” Toen de discipelen aldaar hoorden dat Petrus in het nabije Lydda was, stuurden zij hem bericht met het verzoek naar Joppe te komen. Wat gebeurde er toen hij daar aankwam? „Petrus liet iedereen naar buiten gaan, knielde neer en bad, en zich naar het lichaam kerend, zei hij: ’Tabitha, sta op!’ Zij opende haar ogen, en toen zij Petrus zag, ging zij overeind zitten. Hij reikte haar de hand en richtte haar op, en hij riep de heiligen en de weduwen en stelde haar levend voor hen” (Hand. 9:36-41). De goede daden van Tabitha waren op wonderbare wijze beloond! Wat een aanmoediging vormt dit voor zusters om haar levenswijze ook in onze tijd te volgen! Terloops zij opgemerkt dat dit de eerst vermelde opstanding is die door een apostel werd verricht.
AANVAARD VERANTWOORDELIJKHEID
13. Welke houding dienen broeders aan de dag te leggen met betrekking tot het aanvaarden van verantwoordelijkheid?
13 In de gemeente dienen vooral de broeders bereidwillig verantwoordelijkheid te aanvaarden. Zij behoren zich vrijwillig aan te bieden met het oprechte verlangen in de gemeente waaraan zij zijn toegewezen, goed dienst te verrichten. Er zijn zoveel gelegenheden waardoor het voor ons mogelijk is een aandeel aan de gemeenteactiviteit te hebben. Wij moeten onszelf eerlijk beoordelen, waarbij wij speciaal de wens koesteren een krachtige band met onze christelijke metgezellen aan te kweken en hen op alle mogelijke manieren te helpen. Het is prachtig wanneer broeders ervoor in aanmerking trachten te komen in de gemeente ouderlingen of dienaren in de bediening te zijn. — 1 Tim. 3:1.
14. Hoe kunnen deze broeders anderen in de gemeente helpen?
14 Bovengenoemde posities dienen geen van beide te worden nagestreefd met het doel een titel te dragen of een ambt te bekleden. Diep verankerd in het hart van iedereen dient het verlangen te bestaan om anderen te helpen en bij te staan, om met werkelijke belangstelling ten behoeve van de gemeenteleden te werken en om geestelijke hoedanigheden te blijven aankweken. Het is dus duidelijk dat u het oprechte verlangen moet hebben om anderen in de gemeente te helpen. U moet er vooral naar streven de nieuweren of zwakkeren ter wille te zijn, of u hen nu helpt door middel van een gezamenlijke bijbelstudie of in de predikingsdienst van huis tot huis, welke van het allergrootste belang is. Het kan zeer aanmoedigend zijn wanneer u hen met hun toewijzingen voor de Theocratische School helpt. Uw belangstelling voor hen is opbouwend, terwijl u vanzelfsprekend ook hierdoor blijk geeft van uw liefde voor uw christelijke broeders. — 1 Thess. 2:7, 8; 1 Kor. 12:12, 25.
DE GEEST VAN BROEDERSCHAP AANKWEKEN
15. (a) Hoe kunnen wij onszelf eerlijk beoordelen? (b) Waarom dienen wij onszelf niet zelfzuchtig met anderen te vergelijken?
15 Wij allen moeten onszelf eerlijk beoordelen ten einde een krachtiger band met de anderen in de gemeente aan te kweken. Iedereen moet hiermee beginnen door zichzelf te onderzoeken in plaats van zichzelf in vergelijking met anderen te beoordelen. Als wij onze broeders in ongunstige zin met onszelf vergelijken, wekken wij de geest van wedijver op, welke aanleiding kan geven tot „vijandschappen” (Gal. 5:20). Dit toont op zichzelf reeds aan hoe belangrijk het is nederigheid aan de dag te leggen door bescheiden te zijn — een bewonderenswaardige eigenschap bij het ontwikkelen van de geest van broederschap (1 Petr. 5:5, 6). Er is een eerlijk zelfonderzoek voor nodig om te zien in welk opzicht wij krachtiger gevoelens van genegenheid voor onze christelijke broeders kunnen ontwikkelen. — 2 Kor. 13:5.
16. (a) Waarom dienen wij de geest van broederschap in de gemeente aan te kweken? (b) Waartoe zal het leiden wanneer wij acht slaan op Paulus’ woorden in Kolossenzen 3:15-17?
16 Wij zullen beslist allen de geest van broederschap willen aankweken! Dit kan aan een ieder van ons werkelijk geluk schenken, terwijl wij hierdoor ook de liefde van onze geestelijke broeders winnen, hetgeen zeer veel voldoening schenkt (Ef. 6:23). Wanneer wij de juiste geest bezitten, kunnen wij de gemoedsgesteldheid ontwikkelen die nodig is om erop toe te zien hoeveel wij tot de broederschap in de gemeente kunnen bijdragen (Luk. 22:26). Individueel zullen wij er met dringendheid aan willen werken dichter tot alle anderen in de gemeente te komen staan door met hen in de velddienst getuigenis te geven en daardoor de band van liefde en het gevoel van werkelijke broederschap te versterken (Hand. 20:18-21). Dat de apostel Paulus zich hiervan bewust was, wordt goed tot uitdrukking gebracht in Kolossenzen 3:15-17: „Laat . . . de vrede van de Christus in uw hart heersen, want daartoe werdt gij feitelijk in één lichaam geroepen. En betoont u dankbaar. . . . Blijft elkaar onderwijzen en vermanen met psalmen, lofzangen voor God, geestelijke liederen met minzaamheid, in uw hart Jehovah toezingend. En wat gij ook doet in woord of in werk, doet alles in de naam van de Heer Jezus, God, de Vader, dankend door bemiddeling van hem.” Mogen ook wij ons hart in de volmaakte band van liefde versterken, en wel in die mate dat uiteindelijk ook anderen zullen erkennen dat wij allen echte christelijke broeders van elkaar zijn. — Joh. 13:35; Kol. 3:14.