„Hebt . . . tedere genegenheid voor elkaar”
OPMERKING VOOR DE LEZER
U zult het waarschijnlijk prettig vinden het 12de hoofdstuk van Romeinen te lezen voordat u dit materiaal beschouwt
LOUISE was een erg opstandige tiener: ze ging om met onbeschaafde jongeren en probeerde allerlei drugs. Ze stal de kalmerende middelen van haar ongelovige vader en schreef brieven aan haar vrienden waarin zij haar christelijke moeder, die haar trachtte te corrigeren, belasterde.
Uiteindelijk vroeg Louise’s moeder aan de ouderlingen van de plaatselijke gemeente van Jehovah’s Getuigen of zij eens met het meisje wilden praten. Hoe dacht Louise hierover? „Ik was ervan overtuigd dat het hele doel van hun bezoek was mij te vertellen hoe slecht ik wel was. Mijn vader, die geen belangstelling voor de bijbel heeft, zei me dat ik hen maar moest toestaan met mij te praten en hun dan moest zeggen dat zij ’niets met mijn zaken te maken hebben!’”
Wat was het resultaat? Louise vertelt: „In plaats dat zij onaardig waren, waren zij heel erg vriendelijk. Wat was ik verbaasd! Zij vertelden me dat de enige reden waarom mijn moeder mij zo vaak raad gaf, was omdat ze van me hield. Ze zeiden helemaal niet wat ik had gedacht dat ze zouden zeggen. Ze waren heel begrijpend. De liefde die de ouderlingen toonden, had tot gevolg dat ik mijn omgang en gedrag opnieuw ging beschouwen.”
Die ouderlingen hebben het meisje beslist van hun oprechte bezorgdheid overtuigd. Zij bezaten de ’geest’ van Paulus’ raad in Romeinen hoofdstuk 12: „Uw liefde zij zonder huichelarij. . . . Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar.” — 12 De verzen 9 en 10.
Hoe kunnen ook wij deze geest van vriendelijkheid en genegenheid ten toon spreiden? Tot welke intense gevoelens spoort de bijbel ons hier aan? Dit zijn zeer belangrijke vragen, want Jezus verklaarde dat zijn ware discipelen gekenmerkt zouden worden door de liefde die zij voor elkaar zouden hebben. — Joh. 13:34, 35.
WAT IS DEZE „TEDERE GENEGENHEID”?
Het is belangrijk te beseffen dat de „tedere genegenheid” waartoe Paulus in Romeinen 12:10 aanmoedigde, niet slechts een oppervlakkige beleefdheid is. Het Griekse woord philostorgos, dat hier met „hebt . . . tedere genegenheid” is vertaald, betekent ’liefde voor genegenheid hebben’, door een hartelijke intimiteit nauw met iemand verbonden zijn. Bijbelgeleerden hebben opgemerkt dat dit de soort van liefde is die vaak tussen kinderen en ouders tot uitdrukking wordt gebracht. Stemt dit niet overeen met Jezus’ verklaring dat ware christenen uit de gemeente ’broeders, zusters, moeders en kinderen’ zouden krijgen? — Mark. 10:29, 30.
Jezus heeft ons een voortreffelijk voorbeeld gegeven. Hij heeft op volmaakte wijze de hoedanigheden weerspiegeld van zijn Vader Jehovah, die „zeer teder in genegenheid en barmhartig is” (Jak. 5:11). De apostel Paulus, die Jezus Christus navolgde, heeft zulk een tedere genegenheid in zijn omgang met medegelovigen aan de dag gelegd. Hij schrijft in 1 Thessalonicenzen 2:7 dat hij hen ’koesterde’ zoals een „zogende moeder” haar kinderen koestert — beslist een beeld van tederheid. En dit had klaarblijkelijk tot gevolg dat zij een grote genegenheid voor Paulus hadden. Toen de ouderlingen uit Éfeze voorgoed afscheid van hem namen, weenden zij en „vielen [zij] Paulus om de hals en kusten hem teder” (Hand. 20:17, 36, 37). Neen, dit was niet als het afscheid van een koele commanderende generaal die zijn troepen inspecteert. Het was een afscheid van mensen die tot hetzelfde ’gezin’ behoorden; zij waren broeders. — Matth. 23:8.
Veel christelijke mannen en vrouwen weten dat willen de woorden „broeder” en „zuster” zinvol zijn, zij ernaar moeten streven een grotere genegenheid voor hun medegelovigen aan de dag te leggen. Zij beseffen ook dat wil deze ’liefde zonder huichelarij’ zijn, er een echte groei in genegenheid moet plaatsvinden. Sommigen zullen misschien echter vragen: Welke motivatie bestaat hiervoor? Hoe kunnen wij vorderingen maken in het ten toon spreiden van onze broederlijke liefde?
Waardevolle antwoorden op zulke vragen worden aangetroffen in de context van Paulus’ aansporing aan ons om tedere genegenheid te tonen.
„BIJ ELKAAR BEHOREN”
In de beginverzen van Romeinen hoofdstuk 12 legt de apostel uit dat de leden van de christelijke gemeente „bij elkaar behoren”. Zij zijn onderling van elkaar afhankelijk — zij hebben elkaar nodig (12 vers 5). Vervolgens ondersteunt hij dit door verscheidene van de gaven te noemen die aan verschillende broeders binnen het gemeentelijke lichaam zijn gegeven, aangezien „de leden niet alle dezelfde functie hebben”. In haar geheel, alle gemeenteleden samen, vormt de gemeente een volkomen of volledig instrument waarvan Jehovah zich kan bedienen om zijn werk op aarde ten uitvoer te brengen. — 12 De verzen 4, 6-8.
Hoe, zo zou u kunnen vragen, zijn deze feiten van invloed op onze tedere genegenheid? Welnu, als wij niet inzien hoezeer wij elkaar nodig hebben, zullen wij waarschijnlijk in gebreke blijven de gevoelens te ontwikkelen waartoe Paulus ons aanmoedigt. Beseffen wij echter onze gemeenschappelijke noden, dat wij zowel elkaar moeten helpen als Jehovah’s wil ten uitvoer moeten brengen, dan vormt dit een aansporing om dichter naar elkaar toe te groeien. Het zet aan tot een waardering voor onze broeders en een gevoel van ’gezinsverbondenheid’.
Er zijn echter barrières voor dit gevoel van onderlinge afhankelijkheid en broederschap. Paulus doet een krachtige aanval op twee van deze barrières — egotisme en trots: „Ik [zeg] tot een ieder onder u, niet meer van zichzelf te denken dan nodig is” (12 vers 3). De vertaling van Phillip luidt in 12 vers 16: „Wordt niet snobistisch, maar hebt een oprechte belangstelling voor gewone mensen.”
Snobisme is een vorm van trots, een aangemeten superioriteit. Het legt de nadruk op iemands maatschappelijke positie, waarbij men klasse-onderscheid of raciaal vooroordeel aanvaardt en op degenen die weinig schoolonderwijs hebben genoten, neerkijkt. Dit zijn allemaal barrières voor de goddelijke zienswijze dat men zijn broeders nodig heeft en voor hen moet zorgen. Ja, als er grote moeilijkheden rijzen of een hevige vervolging uitbreekt, wie zullen u dan bijstaan? Zullen het niet degenen zijn die God en Christus werkelijk liefhebben, ongeacht hun maatschappelijke achtergrond?
Wat zijn echter, behalve dat wij een snobistische of van vooroordeel getuigende kijk moeten vermijden, enkele positieve manieren waarop wij onze tedere genegenheid kunnen tonen?
„NEEMT DE LEIDING IN HET BETONEN VAN EER”
Paulus gaf ons nog een waardevolle richtlijn toen hij, onmiddellijk nadat hij ons aanmoedigde tedere genegenheid te hebben, schreef: „Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar” (12 vers 10). Dit gebod had niet slechts betrekking op de ouderlingen, want Paulus’ brief werd geschreven „aan allen die te Rome zijn als Gods geliefden” (Rom. 1:7). Allen moeten derhalve geëerd worden, en zij moeten op hun beurt anderen eren.
Wij eren onze broeder door hem met veel respect te bejegenen en door hem au sérieux te nemen. Als hij zich uit over de een of andere kwestie die hem bezwaart, zullen wij niet alleen maar luisteren om beleefd te zijn en zijn mening vervolgens negeren, maar we zullen oprecht aandacht schenken aan wat hij zegt.
Ook zusters in de gemeente moeten geëerd en met respect bejegend worden. Dit vormt een scherpe tegenstelling met de zienswijze van wereldse mannen in deze tijd, die vrouwen vaak door hun fysieke kracht en zelfbewustheid overheersen. Een christelijke broeder beseft dat hij manlijk en toch vriendelijk kan zijn en op krachtige en toch vriendelijke wijze de leiding kan nemen. — 1 Petr. 3:7.
Het beginsel om eer te tonen, is ook op de kinderen van toepassing. Worden zij in de Koninkrijkszaal als jonge christenen beschouwd of alleen maar als ’lastpakken’, die anderen voor de voeten lopen?
Een reizende opziener die een gemeente in een landelijk gebied bezocht, merkte een achtjarige jongen op die geen bijbel had maar aandachtig naar zijn lezing luisterde. Na de lezing stelde de opziener zich ten doel met dit jeugdige lid van een pasgeïnteresseerd gezin te spreken. Hij vroeg de jongen met hem mee naar buiten te gaan en zocht in de kofferruimte van zijn auto naar een bijbel, die hij de jongen cadeau deed. De jongen was geïmponeerd, niet alleen door het geschenk, maar door de wijze waarop de opziener hem behandelde en de belangstelling die ervoor werd getoond dat hij zou blijven leren en vorderingen zou blijven maken.
Ruim twintig jaar later heeft de jongen, die nu zelf een ouderling is, sinds die eerste bijbel verscheidene exemplaren van de bijbel versleten maar hij is nooit de liefdevolle handelwijze van die ouderling vergeten. Wanneer wij voor personen van alle leeftijdsgroepen belangstelling tonen en hen eren, bouwen wij in werkelijkheid genegenheid op.
„VREDELIEVEND JEGENS ALLE MENSEN”
Om genegenheid te blijven tonen, is echter een andere hoedanigheid van belang die Paulus in Romeinen hoofdstuk 12 beklemtoonde — de hoedanigheid vredelievendheid. Aangezien de apostel een christen opdraagt „vredelievend jegens alle mensen” te zijn, hoeveel te meer dient hij er dan naar te streven vreedzame betrekkingen met zijn broeders te onderhouden (12 vers 18). Men zou in verband met een bepaalde kwestie erg teleurgesteld over een broeder kunnen zijn, misschien wel in verband met geroddel of onbetrouwbaarheid in een zakelijke aangelegenheid. Zelfs nadat het probleem uit de weg is geruimd, zou het gemakkelijk kunnen zijn om terughoudend te zijn in genegenheid en een houding aan te nemen van „Ik zal hem nooit meer vertrouwen.”
„Nooit” is een sterk woord. Wat kunnen wij allen dankbaar zijn dat Jezus niet verbitterd raakte jegens zijn discipelen die hem in het kritiekste uur verlieten en zei: „Ik zal die mannen nooit meer vertrouwen!” Integendeel, na hun berouw gezien te hebben, vergaf hij hen, had hij hen lief en eerde hij hen zelfs (Joh. 20:19-23; Hand. 2:4, 14). Dienen wij, als wij de ’grootheid van Jezus’ hart’ beschouwen, niet bereid te zijn elkaar te vergeven en weer te vertrouwen?
Maar ook al worden wij ertoe bewogen tedere genegenheid te tonen, hoe kunnen wij dan weten waar in een bepaalde omstandigheid werkelijk behoefte aan bestaat?
WETEN WAT TE GEVEN
Misschien willen wij onze broeder wel helpen, uit pure belangstelling voor zijn geestelijke welzijn, maar welke handelwijze kunnen wij het beste volgen? Hoe komt het dat sommige broeders en zusters zo goed schijnen aan te voelen welke liefdevolle handelwijze er gevolgd moet worden? Ongetwijfeld hebben zij geleerd hoe zij Paulus’ raad in Romeinen 12:15 moeten op volgen: „Verheugt u met mensen die zich verheugen; weent met mensen die wenen.”
Welke eigenschap wordt hier beschreven? De eigenschap empathie. Dit betekent meer dan een medegevoelende bezorgdheid voor anderen. Het houdt veeleer in dat wij onszelf in hun omstandigheden verplaatsen en hun gevoelens delen. Het is duidelijk dat als wij werkelijk de pijn, bezorgdheid of vreugde van iemand anders voelen, wij in een veel betere positie verkeren om te weten wat hij op een bepaald moment nodig heeft. Aangezien onze gevoelens er nu bij zijn betrokken, kunnen wij deze bovendien oprecht jegens de andere persoon tot uitdrukking brengen.
Laten wij ter illustratie eens veronderstellen dat een broeder met een groot gezin zijn baan verliest. Natuurlijk is een hartelijke opmerking tegen de broeder waardoor bezorgdheid wordt weerspiegeld, niet verkeerd. Een persoon die empathie heeft, zal echter verder gaan dan woorden — aangezien hij de bezorgdheid van zijn broeder voelt, zal hij in termen van positieve daden denken. Is er een vacature op de plaats waar hij op het ogenblik zelf werkzaam is? Heeft het gezin voedsel of vervoer naar de christelijke vergaderingen nodig? Wegens de diepte van het medegevoel leidt empathie natuurlijkerwijs tot genegenheid en een liefdevolle handelwijze. — 1 Joh. 3:18.
Wanneer wij de wenselijke eigenschappen die Paulus in Romeinen hoofdstuk 12 beschrijft, opnieuw de revue laten passeren, valt het ons op dat niet alleen het gebod wordt gegeven om tedere genegenheid te hebben, maar dat ook de motivatie en de hulpmiddelen worden verschaft waardoor wij worden geholpen werkelijk in liefde te groeien. Als wij over deze punten nadenken —
onze onderlinge afhankelijkheid beseffen,
elkaar eer betonen,
vreedzame betrekkingen met allen onderhouden,
empathie ontwikkelen die tot een juiste handelwijze leidt —
blijken ze dan niet alle tot broederlijke liefde en tedere genegenheid aan te moedigen? En deze zelfde beginselen kunnen natuurlijk ook genegenheid tot ontplooiing brengen in andere verhoudingen — tussen huwelijkspartners, ouders en kinderen, of anderen.
Dat deze liefde de kracht bezit levens te beroeren en een nieuwe maatschappij tot stand te brengen, is verder verzekerd. Het wordt zowel in Gods Woord getoond als in datgene wat er thans in Koninkrijkszalen over de gehele aardbol plaatsvindt. Het internationale ’gezin’ van Jehovah’s Getuigen moedigt u ertoe aan de diepte van haar broederschap te onderzoeken. In een tijd waarin mensen vaak geen natuurlijke genegenheid hebben, schijnt de tedere genegenheid van ware christenen als een helder licht, een getuigenis van de wijsheid en liefde van onze Ene Vader.