Hoofdstuk 12
Respect voor autoriteit noodzakelijk om in vrede te leven
1-3. (a) Wat heeft tot de wijdverbreide verwerping van autoriteit in onze tijd bijgedragen? (b) Op welke diverse manieren wordt deze houding tot uitdrukking gebracht? (c) Waar worden de gevolgen gevoeld?
DE WERELD in onze tijd is doortrokken van een geest van onafhankelijkheid. Vooral onder degenen die sinds de Tweede Wereldoorlog zijn geboren, heeft zich een algemene verwerping van autoriteit ontwikkeld. Hoe komt dit? In de eerste plaats hebben hun ouders op ongekende schaal onderdrukking waargenomen en ondervonden, terwijl zij bovendien hebben gezien hoe machthebbers volgens een eigenmachtige en corrupte tactiek te werk gaan. Zij hebben een donkere kijk op autoriteit ontwikkeld. Als gevolg hiervan hebben velen van hen toen zij ouders werden, hun kinderen geen respect voor autoriteit bijgebracht. Ook heeft al het onrecht dat de kinderen hebben gezien, de zaken niet verbeterd. Dientengevolge is opstandigheid tegen autoriteit gewoon geworden.
2 Die opstandigheid wordt op diverse manieren tot uitdrukking gebracht. Soms wordt door de wijze waarop men zich kleedt, te kennen gegeven dat men de „aanvaarde maatstaven” verwerpt. Opstandigheid kan ook tot uiting komen in een openlijke trotsering van de politie, of zelfs geweldpleging en bloedvergieting. Maar hiertoe is de opstandigheid niet beperkt. Zelfs onder degenen die zich niet op deze meer openlijke manieren uiten, zijn er velen die wetten of andere voorschriften negeren of overtreden indien zij het er niet mee eens zijn of indien zij het lastig vinden te doen wat erdoor wordt geëist. Hebt u dat ook niet gemerkt?
3 Deze situatie heeft een sterke invloed uitgeoefend op de atmosfeer in huisgezinnen, op scholen, op plaatsen waar men werkt en in contacten met regeringsfunctionarissen. Steeds meer mensen willen eenvoudig niet dat iemand anders hun zegt wat zij moeten doen. Zij streven naar wat huns inziens grotere vrijheid is. De vraag aan u, die tegenover deze situatie staat, is: Wat zult u doen?
4. Hoe tonen wij door wat wij in deze kwestie doen, wat onze houding ten opzichte van welke strijdvraag is?
4 Door de handelwijze die u volgt, zal onvermijdelijk te kennen worden gegeven waar u staat met betrekking tot de strijdvraag inzake de rechtmatigheid van Jehovah’s universele soevereiniteit. Ziet u werkelijk naar Jehovah op als de Bron van ware vrede en zekerheid? Zult u onderzoeken wat zijn Woord zegt en dit in uw leven toepassen? Of zult u meegaan met diegenen van de mensheid die, misleid door Satan, menen dat zij zelf dienen te beslissen wat goed en wat kwaad is? — Gen. 3:1-5; Openb. 12:9.
5. (a) Waartoe leidt het dikwijls wanneer men de leiding volgt van mensen die „vrijheid” beloven? (b) Hoe vrij is de persoon die Gods wil doet?
5 Iedereen die zijn denkwijze laat beheersen door wat ’populair’ is, zal gemakkelijk misleid worden (Jer. 8:6). Maar een nauwkeurige kennis van de bijbel is een beveiliging. Ze kan u beschermen zodat u niet eenvoudig de ene slechte situatie voor een andere verruilt doordat u naar personen hebt geluisterd die, hoewel zij ’vrijheid beloven, zelf slaven van het verderf zijn’. Door de leiding van zulke personen te volgen, zou u slechts in dezelfde toestand van slavernij geraken (2 Petr. 2:18, 19). Ware vrijheid kan slechts verkregen worden door de wil van God te leren kennen en te doen. Zijn wet is „de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort” (Jak. 1:25). Jehovah legt ons niet onnodig beperkingen op, ons aan banden leggend door regels die geen nuttig doel dienen. Hij verschaft echter de soort van leiding die iemand in staat stelt de vrede en zekerheid te genieten die men ondervindt wanneer men in een goede verhouding tot God en zijn medemens staat. Zou u dat niet graag willen?
6, 7. (a) Wie verkeert in de beste positie om iets aan het misbruik van autoriteit in dit samenstel van dingen te doen? (b) Hoe toonde Jezus aan wat er met personen gebeurt die het recht in eigen handen trachten te nemen?
6 God weet beter dan wie maar ook in welke mate dit oude samenstel van dingen door corruptie en misbruik van autoriteit wordt gekenmerkt. En hij heeft zijn woord gegeven dat ook al bekleden degenen die onderdrukking veroorzaken nog zo’n hoge positie, hij rekenschap van hen zal vragen (Rom. 14:12). Op Gods bestemde tijd zullen „de goddelozen . . . van de aarde zelf worden afgesneden; en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt” (Spr. 2:22). Maar het zal geen blijvend voordeel voor ons afwerpen indien wij ongeduldig worden en het recht in eigen handen nemen. — Rom. 12:17-19.
7 In de nacht dat Jezus Christus in de hof van Gethsémane verraden en gearresteerd werd, beklemtoonde hij dit tegenover zijn apostelen. Wegens de toestanden in het land, met inbegrip van de aanwezigheid van wilde dieren, droegen de joden vaak wapens, en bij die gelegenheid bevonden er zich twee zwaarden onder Jezus’ apostelen (Luk. 22:38). Wat gebeurde er? Welnu, toen zij zagen dat het recht op gewelddadige wijze werd verdraaid — in een poging Jezus zonder rechtvaardige reden en onder bescherming van de duisternis te arresteren — trok de apostel Petrus impulsief zijn zwaard en sloeg hij een van de mannen het oor af. Maar Jezus herstelde het afgehouwen oor en zei tot Petrus: „Steek uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan” (Matth. 26:52). Veel mensen, zelfs in onze tijd, hadden door het opvolgen van deze raad van een vroegtijdige dood gered kunnen worden. — Spr. 24:21, 22.
EEN JUISTE KIJK OP WERELDLIJKE AUTORITEIT
8. (a) Hoe dienen christenen, zoals in Romeinen 13:1, 2 staat, wereldlijke heersers te bezien? (b) Wat wordt bedoeld met de woorden dat zij „door God in hun relatieve posities geplaatst” zijn?
8 Toen de apostel Paulus aan christenen in Rome schreef, werd hij er door God toe geïnspireerd te bespreken hoe zij zich met betrekking tot wereldlijke autoriteiten moesten gedragen. Hij zei: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel voor zichzelf ontvangen” (Rom. 13:1, 2). Betekent dit dat God deze wereldlijke heersers als machthebbers heeft aangesteld? De bijbel antwoordt hier definitief ontkennend op! (Luk. 4:5, 6; Openb. 13:1, 2) Zij bestaan echter onder zijn toelating en de ’relatieve positie’ die zij in de loop van de menselijke geschiedenis hebben ingenomen, werd door God bepaald. Wat is die positie geweest?
9. Hoe kunnen wij respect voor functionarissen tonen als zij zich aan verkeerde praktijken overgeven?
9 De zo juist aangehaalde schriftplaats zegt dat het een „superieure” positie is. Regeringsfunctionarissen dienen derhalve niet met minachting te worden bejegend. De door hen uitgevaardigde wetten dienen niet geminacht te worden. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat u de personen bewondert, noch dat u uw goedkeuring hecht aan de eventuele corruptie waaraan zij zich misschien overgeven. Maar er wordt op juiste wijze respect betoond wegens het ambt dat zij bekleden. — Tit. 3:1, 2.
10. Hoe dient het betalen van belasting te worden bezien, en waarom?
10 Wereldlijke wetten dienen grotendeels tot welzijn van de mensen. Ze dragen bij tot het handhaven van de orde en verzekeren een mate van bescherming voor personen en eigendommen (Rom. 13:3, 4). Bovendien voorziet de regering gewoonlijk in wegen, reinigingsdienst, brandweer, onderwijs en andere diensten die de mensen tot voordeel strekken. Moeten de regeringen voor deze diensten worden betaald? Dienen wij belasting te betalen? Dit is een vraag die de gemoederen soms hevig in beroering brengt omdat er zulke hoge belastingen worden geheven en het geld in de staatskas dikwijls voor verkeerde doeleinden wordt aangewend. Ook ten tijde van Jezus’ aardse bediening speelden politieke overwegingen een overheersende rol. Maar Jezus nam niet het standpunt in dat het wegens de bestaande situatie gerechtvaardigd was te weigeren belasting te betalen. Doelend op het geld dat door de Romeinse caesar was gemunt, zei hij: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Matth. 22:17-21; Rom. 13:6, 7). Wetend waartoe dit gemakkelijk zou kunnen leiden, onderschreef Jezus niet de gedachte dat ieder eigen rechter kon spelen.
11, 12. (a) Hoe blijkt uit de schriftplaatsen die worden beschouwd dat er ook nog een andere autoriteit is die in aanmerking genomen moet worden? (b) Wat zou u doen indien wereldlijke heersers bevelen zouden uitvaardigen die in strijd waren met Gods vereisten, en waarom?
11 Er zij echter opgemerkt dat Jezus in zijn antwoord aantoonde dat de wereldlijke staat niet de enige autoriteit was die in aanmerking genomen moest worden. De „superieure autoriteiten” zijn niet superieur aan God en zijn zelfs niet gelijk aan hem. Integendeel, ze „zijn door God in hun relatieve posities geplaatst” (Rom. 13:1). Hun autoriteit is beperkt, niet absoluut. Hierdoor zijn christenen vaak voor een kritieke beslissing geplaatst. Het is een beslissing die ook door u genomen moet worden. Wanneer machthebbers voor zichzelf opeisen wat aan God toebehoort, wat zult u dan doen? Als zij verbieden wat God gebiedt, wie zult u dan gehoorzamen?
12 De apostelen van Jezus Christus, die Jehovah’s soevereiniteit verkozen hoog te houden, zetten eerbiedig doch krachtig hun standpunt aan de leden van het opperste gerechtshof in Jeruzalem uiteen: „Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben. . . . Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 4:19, 20; 5:29). Politieke regeringen kunnen beperkingen opleggen inzake het aantal mensen dat mag bijeenkomen; ze kunnen ook een bepaalde openbare activiteit verbieden. Gods Woord eist niet dat zijn volk in grote menigten voor aanbidding moet bijeenkomen, noch wordt daarin gezegd dat er slechts één juiste manier is om met andere mensen in contact te komen ten einde met hen over Gods wil te spreken. Maar wat te doen indien men door zich aan regeringsbeperkingen te houden, onmogelijk de door God voorgeschreven verplichtingen zou kunnen nakomen? Wie kan ontkennen dat de juiste handelwijze zou zijn „God als regeerder meer [te] gehoorzamen dan mensen”?
13, 14. (a) Hoe voorzichtig dienen wij te zijn niet ongehoorzaam aan wereldlijke wetten te zijn enkel omdat wij daar persoonlijke redenen voor hebben? (b) Geef aan de hand van de Schrift redenen hiervoor.
13 Dit is heel iets anders dan onafhankelijk datgene te doen waardoor een beroep op zelfzuchtige belangen wordt gedaan in plaats van te doen wat de wet eist. Het is waar dat van persoonlijk standpunt uit bezien bepaalde wetten misschien onnodig of al te beperkend schijnen te zijn. Maar geeft dat iemand het recht de wet te negeren? Wat zou het resultaat zijn als iedereen alleen maar de wetten zou gehoorzamen waarvan hij meende dat ze hemzelf tot voordeel zouden strekken? Dat zou anarchie tot gevolg hebben.
14 Het is heel gevaarlijk als een persoon autoriteit negeert en alleen maar doet wat hemzelf behaagt louter omdat er waarschijnlijk geen onmiddellijke straf op zal volgen. Hoewel het bij zo’n minachting voor de wet in het begin wellicht om betrekkelijk onbeduidende zaken gaat, kan het feit dat iemand ongestraft blijft hem ertoe verstouten grotere wetteloosheid te bedrijven totdat hij in het kwade verstart. Hierover staat in Prediker 8:11: „Omdat het vonnis over een slecht werk niet spoedig is voltrokken, daarom is het hart der mensenzonen in hen er volkomen op gericht kwaad te doen.” Wat is de werkelijke reden voor het gehoorzamen van de wet? Louter vrees dat ongehoorzaamheid wordt gestraft? In het geval van een christen dient er een veel sterkere beweegreden te zijn — door de apostel Paulus een „dwingende reden” genoemd — namelijk het verlangen een rein geweten te bezitten (Rom. 13:5). Wanneer iemands geweten in overeenstemming met de Schrift is onderricht, weet zo’n persoon dat hij zich „tegen de regeling van God” zou stellen als hij een wetteloze handelwijze zou volgen. Ongeacht of andere mensen weten wat wij doen, God weet het, en onze vooruitzichten op toekomstig leven hangen van hem af. — 1 Petr. 2:12-17.
15. (a) Waardoor dient een persoon zich in zijn houding tegenover een schoolonderwijzer of een werkgever te laten leiden? (b) Door wiens geest zullen wij door aldus te handelen, niet worden beïnvloed?
15 Hetzelfde geldt met betrekking tot de houding van een jong persoon tegenover zijn schoolonderwijzer en de houding van een volwassene tegenover zijn wereldse werkgever. Dat vele andere mensen om ons heen verkeerde dingen doen, dient niet de bepalende factor te zijn. Of de onderwijzer of de werkgever weet wat wij doen, dient totaal geen verschil te maken. De vraag is: Wat is juist? Wat is God welgevallig? Schoolonderwijzers zijn gewoonlijk vertegenwoordigers van de wereldlijke regering, werktuigen van de „superieure autoriteiten”, en verdienen derhalve respect. En met betrekking tot wereldse werkgevers geeft de bijbel de raad: „[Gij moet] hun welgevallig zijn, . . . ten volle goede trouw tonen, zodat zij de leer van onze Redder, God, in alle dingen mogen sieren” (Tit. 2:9, 10). Door dit te doen, tonen wij dat wij niet bezweken zijn voor de invloed van Satan, wiens geest „werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid”. In plaats daarvan dragen wij werkelijk tot vredige betrekkingen met onze medemensen bij. — Ef. 2:2, 3.
AUTORITEIT BINNEN HET GEZIN
16. Welk vereiste voor een harmonisch gezinsleven staat in 1 Korinthiërs 11:3 vermeld?
16 Nog een terrein waarop vredige betrekkingen bijzonder gewenst zijn, is de gezinskring. Maar al te vaak ontbreekt zo’n gezonde verhouding, hetgeen tot gevolg heeft dat de gezinsverhoudingen worden verbroken en, in veel gevallen, het gezin zelfs uiteenvalt. Wat kan er worden gedaan om de situatie te verbeteren? Een fundamenteel vereiste is respect voor het door Jehovah verordende gezagsbeginsel. Dat gezagsbeginsel wordt in 1 Korinthiërs 11:3 als volgt beschreven: „Het hoofd van iedere man [is] de Christus . . .; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus.”
17. (a) Wat is met betrekking tot het gezagsbeginsel de positie van de man? (b) Welk voortreffelijke voorbeeld heeft Christus gesteld wat het uitoefenen van het gezag als hoofd door een echtgenoot betreft?
17 Merk op dat eerst de positie van de man wordt vermeld, waarbij niet in de eerste plaats de aandacht wordt gevestigd op het feit dat hij het hoofd is, maar veeleer op het feit dat er in Jehovah’s regeling der dingen iemand is naar wie de man voor leiding dient op te zien, iemand wiens voorbeeld hij dient te volgen. Christus is het hoofd van de man, en door de wijze waarop hij met zijn gemeente handelt, die met een bruid wordt vergeleken, heeft Christus getoond hoe een echtgenoot zijn gezag als hoofd op succesvolle wijze kan uitoefenen. Zijn voortreffelijke voorbeeld spoort zijn volgelingen ertoe aan hem graag te willen navolgen. In plaats van bazig, hardvochtig en veeleisend jegens hen te zijn, is Jezus „zachtaardig en ootmoedig van hart” geweest, zodat zijn volgelingen verkwikking voor hun ziel hebben gevonden (Matth. 11:28-30). Heeft hij hen wegens hun tekortkomingen gekleineerd? Integendeel, hij heeft zijn leven afgelegd om hen van zonden te reinigen (Ef. 5:25-30). Wat een zegen voor elk huisgezin als de man er oprecht naar streeft dat voorbeeld te volgen!
18. (a) Op welke manieren kan een vrouw tonen dat zij de autoriteit van haar man respecteert? (b) Hoe dienen kinderen respect voor hun ouders te tonen, en waarom?
18 Indien de man zijn gezag als hoofd aldus in het gezin uitoefent, is het voor zijn vrouw niet moeilijk naar hem als haar echtgenoot op te zien. En ook de kinderen zullen hun ouders gemakkelijker gehoorzamen. Ook vrouw en kinderen kunnen echter op velerlei wijze tot het geluk van het gezin bijdragen. Een vrouw geeft er blijk van dat zij werkelijk „diepe achting voor haar man” heeft door ijverig voor het huisgezin te zorgen, alsmede door de beslissingen van haar echtgenoot te aanvaarden en te trachten ze zo goed mogelijk ten uitvoer te brengen. Is dit zo in uw huisgezin? (Ef. 5:33; Spr. 31:10-15, 27, 28) Wat de kinderen aangaat, indien zij gewillig gehoorzaam zijn aan zowel vader als moeder, blijkt hieruit dat zij hun ouders eren, en dit is wat God verlangt (Ef. 6:1-4). Bent u het er niet mee eens dat er in zo’n huisgezin veel meer vrede en een veel groter gevoel van persoonlijke zekerheid zou zijn dan in een gezin waar geen respect voor autoriteit bestaat?
19. Wat dient u te doen als u de enige in het gezin bent die zich door Gods Woord tracht te laten leiden?
19 U kunt ertoe bijdragen uw huis tot zo’n plaats te maken. Of andere gezinsleden nu al dan niet verkiezen Jehovah’s wegen hoog te houden, u kunt dit wel doen. Wellicht zullen anderen in het gezin gunstig op uw voortreffelijke voorbeeld reageren (1 Kor. 7:16; Tit. 2:6-8). Ook al gebeurt dit niet, dan nog zult u door wat u doet, tonen dat u gelooft dat Gods wegen juist zijn, en dat is van niet te onderschatten waarde. — 1 Petr. 3:16, 17.
20, 21. (a) Hoe toont de bijbel aan dat de autoriteit van een echtgenoot en van ouders niet absoluut is? (b) Voor welke beslissing kunnen een christelijke vrouw of gelovige kinderen derhalve komen te staan, en wat dient hun motief te zijn?
20 Houd in gedachten dat het gehele raamwerk van de gezinsautoriteit zijn oorsprong vindt bij God. Hij kan dus niet buiten beschouwing worden gelaten, is het wel? Derhalve worden vrouwen onderricht aan hun man onderworpen te zijn „zoals het betaamt in de Heer”. En kinderen krijgen de raad hun ouders gehoorzaam te zijn „want dit is de Heer welgevallig” (Kol. 3:18, 20). Dit betekent dat de autoriteit van een man over zijn vrouw en van ouders over hun kinderen relatief of betrekkelijk is. Indien de echtgenoot of de ouders ongelovigen zijn, zal die gedachte hun eerst misschien tegen de borst stuiten. Maar in werkelijkheid hebben zij er baat bij, want het zal de gelovige helpen betrouwbaarder te zijn en meer respect te hebben.
21 Zou een echtgenoot natuurlijk iets van zijn vrouw eisen dat niet ’betamelijk is in de Heer’, dan zal uit hetgeen zij doet, blijken of zij werkelijk ’de ware God vreest’ of niet (Pred. 12:13). Hetzelfde geldt voor kinderen die oud genoeg zijn om Gods Woord te begrijpen en te gehoorzamen. Indien hun ouders hun wens om Jehovah te dienen, niet delen, moeten de kinderen beslissen of zij hun loyaliteit jegens God zullen bewijzen of het lot zullen delen van ouders die dit niet doen. Hun vooruitzichten op eeuwig leven zijn erbij betrokken (Matth. 10:37-39). Afgezien van hun eerste verplichting tegenover God, dienen zulke kinderen niettemin onderdanig te zijn in „alles”, ook al betekent dit dat zij dingen moeten doen die hun niet aanstaan (Kol. 3:20). Door dit te doen, zijn zij wellicht in staat hun ouders te helpen eveneens Jehovah’s voorzieningen voor redding te aanvaarden. Als iemands motief niet ongehoorzaamheid voortspruitend uit een onafhankelijke geest is, maar loyaliteit jegens Jehovah en zijn rechtvaardige wegen, is dit ’de Heer werkelijk welgevallig’.
IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
22, 23. (a) Wat doen christelijke opzieners ten behoeve van de leden van de gemeente? (b) Hoe dient volgens Hebreeën 13:17 derhalve onze houding ten opzichte van hen te zijn?
22 Diezelfde geest van loyaliteit jegens Jehovah dient weerspiegeld te worden in onze houding ten opzichte van zijn christelijke gemeente en degenen die voor de belangen ervan zorgen. In de gemeente heeft Jehovah opzieners verschaft om de „kudde” te weiden. Zij ontvangen geen salaris voor hun werk, maar geven veeleer van zichzelf uit oprechte bezorgdheid voor het welzijn van hun christelijke broeders en zusters (1 Thess. 2:8, 9). Zij helpen de gemeente het speciaal aan haar toevertrouwde werk, namelijk de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk, ten uitvoer te brengen. Ook hebben zij belangstelling voor het individuele welzijn van de leden van de gemeente en daartoe helpen zij hen te leren hoe zij de beginselen van de bijbel in hun dagelijkse leven kunnen toepassen. Verder zien de verantwoordelijke opzieners erop toe dat indien een lid van de gemeente, hoewel hij Gods vereisten kent, moedwillig in ernstig kwaaddoen volhardt, hij uitgesloten wordt en de rest van de gemeente aldus tegen zijn verderfelijke invloed wordt beschermd. — 1 Kor. 5:12, 13.
23 Uit waardering voor deze liefdevolle voorziening van Jehovah om een geest van vreedzaamheid onder zijn volk te verzekeren, dienen wij gehoor te geven aan de vermaning die in Hebreeën 13:17 staat opgetekend: „Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over uw ziel als mensen die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou u schadelijk zijn.”
24, 25. (a) Hoe dient datgene wat de ouderlingen onderwijzen van invloed te zijn op de wijze waarop wij hen bezien? (b) Wanneer en waar dienen wij datgene wat ons uit de bijbel wordt geleerd, toe te passen?
24 Gehoorzaamheid te schenken aan ’hen die de leiding nemen’, betekent echter niet louter mensenbehagers te worden. De bijbel beklemtoont dat een voorname reden waarom deze opzieners of ouderlingen respect verdienen, is dat zij „het woord van God” onderwijzen (Hebr. 13:7; 1 Tim. 5:17). En over dat woord zegt Hebreeën 4:12, 13: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden. En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen.”
25 Dat „woord van God” onthult werkelijk wat iemand innerlijk is. Het openbaart het verschil tussen datgene wat hij misschien ogenschijnlijk is en de overheersende houding die hem ertoe beweegt op een bepaalde manier te spreken en te handelen. Indien hij werkelijk in God gelooft en gedreven wordt door een oprecht verlangen zijn Schepper te behagen, zal hij niet tot kwaaddoen vervallen wanneer hij uit het gezicht van de ouderlingen van de gemeente is. Ook zal hij zich niet aan enig onschriftuurlijk gedrag overgeven eenvoudig omdat het niet tot de ernstige overtredingen behoort waarvoor men uit de gemeente gesloten zou worden. Hij wenst niet te zondigen, maar wenst op juiste wijze „de heerlijkheid Gods” te weerspiegelen (Rom. 3:23). Is iemand daarentegen geneigd om welke raad maar ook die in Gods Woord wordt gevonden, licht op te nemen, dan dient hij zorgvuldig te onderzoeken wat zijn houding tegenover God werkelijk is. Is hij soms op weg om als de persoon te worden over wie Psalm 14:1 zegt: „De dwaas heeft” — neen, niet in het openbaar — maar „in zijn hart gezegd: ’Er is geen Jehovah’”?
26, 27. (a) Waarom is het belangrijk „elke uitspraak” van Jehovah serieus te nemen? (b) Welke invloed heeft het op ons leven wanneer wij aldus respect voor autoriteit tonen?
26 Toen Jezus Christus door de Duivel werd verzocht, verklaarde hij krachtig: „De mens moet [leven] . . . van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt” (Matth. 4:4). Bent u daar ook zo sterk van overtuigd? Gelooft u dat „elke uitspraak” van Jehovah belangrijk is en dat geen van zijn uitspraken genegeerd dient te worden? Het is eenvoudig niet genoeg sommige van Jehovah’s vereisten te gehoorzamen, terwijl wij andere als onbelangrijk beschouwen. Òf wij houden de rechtmatigheid van Jehovah’s soevereiniteit hoog òf wij kiezen in de strijdvraag de zijde van de Duivel door onze eigen maatstaven te stellen met betrekking tot wat goed en wat kwaad is. Gelukkig zijn degenen die tonen dat zij werkelijk Jehovah’s wet liefhebben. — Ps. 119:165.
27 Zulke personen worden niet verstrikt door de verdeeldheid brengende geest van de wereld. Ook geven zij zich niet over aan het schandelijke gedrag van degenen die alle morele beperkingen afwerpen. Diep respect voor Jehovah en zijn rechtvaardige wegen geeft stabiliteit aan hun leven.