„Aanvaardt elkaar”
„Aanvaardt elkaar daarom, zoals ook de Christus ons heeft aanvaard, tot heerlijkheid van God.” — Rom. 15:7.
1. (a) Hoeveel natiën zijn als lid-staten in de organisatie der Verenigde Naties aanvaard of opgenomen? (b) Wat heeft deze organisatie niet kunnen voortbrengen, en wat wordt derhalve voortdurend gevreesd?
ER ZIJN tot op heden 154 natiën in de organisatie der Verenigde Naties aanvaard of opgenomen. Deze lidstaten hangen niet alle dezelfde politieke ideologie aan. Ze zijn elkaar zelfs vijandig gezind, maar in de VN trachten ze „vriendelijke vijanden” te zijn. Ze schijnen de waarheid in te zien van wat een Amerikaanse journalist-dichter heeft gezegd: „Verenigd blijven wij staande. Verdeeld gaan wij ten onder.” De Verenigde Naties beweren een organisatie voor wereldvrede en veiligheid te vormen. Toch is deze organisatie er na al deze jaren sinds de Tweede Wereldoorlog in 1945 eindigde, niet in geslaagd „één wereld, één regering” voort te brengen, zoals de Amerikaanse politicus Wendell Wilkie had gezegd. Vandaar dat de vrees voor het uitbreken van een derde wereldoorlog met kernwapens steeds groter wordt.
2. Welke factoren kunnen zelfs binnen een natie veroorzaken dat de ene burger niet door de andere burger wordt aanvaard?
2 Zelfs in een natie die tot de VN behoort, zullen de burgers misschien niet alle andere medeburgers aanvaarden en in hun maatschappelijke groep opnemen. Vooroordeel oefent hier invloed op uit. De rijken aanvaarden de armen niet. Leden van één religie aanvaarden personen van een andere religie niet. Aanhangers van de ene politieke partij weigeren ondersteuners van een tegengestelde politieke partij te aanvaarden. Personen die een hogere opleiding hebben ontvangen, beschouwen het als beneden hun waardigheid om met mensen om te gaan die weinig of geen onderwijs hebben genoten. Zelfs iemands huidkleur kan hem in een nadelige positie brengen vergeleken bij mensen met een andere huidkleur. Raciale afkomst kan verschil uitmaken. Er is geen algemene, uniforme aanvaarding van een persoon op grond van het feit dat hij deel uitmaakt van één grote menselijke familie. Vandaar dat persoonlijke antipathieën en vijandige houdingen bepalen of iemand geaccepteerd kan worden.
3. (a) Hoe heeft de christenheid geen uitzondering gevormd op bovengenoemde situatie? (b) Hebben de Verenigde Naties er blijk van gegeven een betere uitdrukking van Gods koninkrijk in handen van Christus te zijn dan de Volkenbond?
3 De christenheid vormt geen uitzondering op dit alles, ook al neemt men aan dat ze uit christelijke natiën is samengesteld. Aangezien deze natiën alleen maar in naam christelijk zijn, hebben ze herhaaldelijk in strijd gehandeld met wat in Jesaja 2:4 was geprofeteerd: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.” In de christenheid zullen mensen die alleen maar in naam christelijk zijn, op patriottische wijze zelfs een strijd op leven en dood voeren voor datgene waaraan zij nationalistisch gehecht zijn. Zij kunnen geen deugdelijke redenen vinden om zich over de organisatie der Verenigde Naties te verheugen, ook al heeft de Federale Raad van de Kerken van Christus in Amerika in december 1918 de toen voorgestelde Volkenbond „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” genoemd. De organisatie der Verenigde Naties heeft er beslist geen blijk van gegeven een uitdrukking van Gods koninkrijk in handen van Christus te zijn.
4. Wat zei Paulus, als iemand die aanhalingen uit Jesaja’s profetieën deed, over de „dingen die eertijds werden geschreven”?
4 De hierboven aangehaalde woorden over natiën die het zwaard niet meer tegen elkaar zullen opheffen en de oorlog niet meer zullen leren, gaan echter in vervulling ten aanzien van degenen die ware navolgers van Jezus Christus zijn. Deze vredelievende Zoon van God heeft vele malen aanhalingen gedaan uit Jesaja’s profetieën, die lang geleden werden schreven. Hij deed dit tot onderricht van zijn volgelingen. Een van deze volgelingen, de apostel Paulus, schreef in de eerste eeuw aan de discipelen van Christus in Rome en herinnerde hen aan het volgende: „Want alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben.” — Rom. 15:4.
5. Wie heeft, wat volharding betreft, Paulus en andere christenen het beste voorbeeld gegeven?
5 Als een vervulling van dingen die eertijds in de Heilige Schrift werden geschreven, verduurde Jezus Christus smaad en vervolging, zelfs tot een schandelijke dood aan een paal als een politieke misdadiger. In zijn volharding tot dat uiterste werd hij een volmaakt voorbeeld voor zijn discipelen, waardoor zij gesterkt zouden worden om getrouw tot het einde te volharden.
6. (a) Waaruit blijkt dat Jezus, toen hij aan de paal hing, aan zijn hoop vasthield, en hoe werd hij gesterkt om te volharden? (b) Wat kan, evenals in Jezus’ geval, van zijn volgelingen gezegd worden met betrekking tot hoop en volharding?
6 Omdat Jezus vastberaden tot het einde van zijn aardse loopbaan volhardde, hield hij aan zijn door God geschonken hoop vast. Vandaar dat hij tot de welwillende dief die naast hem aan de paal was gehangen, kon zeggen: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Luk. 23:43). Gedurende die afmattende uren aan de martelpaal ondervond Jezus veel troost door zich de dingen te binnen te roepen die „eertijds werden geschreven” en die op hem betrekking hadden, waardoor hij uitermate werd gesterkt. Zijn toegewijde volgelingen, die de smaad dragen welke op Jehovah God en Jezus Christus wordt geworpen, grijpen hun door de Schrift geïnspireerde hoop op de toekomst niet minder stevig vast. Ook zij worden bijzonder sterk getroost door de Geschriften die „eertijds werden geschreven”. Hun hoop, die gebaseerd is op de meest betrouwbare Geschriften, „leidt niet tot teleurstelling”. — Rom. 5:5.
7. Wiens geestesgesteldheid dient de gehele gemeente te hebben, en welke uitwerking heeft dit op hun verheerlijking van God?
7 Wij moeten ervoor zorgen dat wij dezelfde geesteshouding hebben als Jezus Christus bezat gedurende al de tijd dat hij lijden onderging in een vijandige wereld. In overeenstemming hiermee uitte de apostel Paulus het volgende gebed: „Moge nu de God die volharding en vertroosting verschaft, geven dat gij onder elkaar dezelfde geestesgesteldheid hebt die Christus Jezus bezat, opdat gij eensgezind met één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus moogt verheerlijken” (Rom. 15:5, 6). Door in navolging van ons Voorbeeld, Jezus Christus, zo’n geestesgesteldheid te ontwikkelen, zullen wij als een gemeente van zijn discipelen in eenheid blijven. Wanneer alle personen in een groep dezelfde geestesgesteldheid bezitten, leidt dit tot uitingen die met elkaar overeenstemmen. Zo zal het lijken alsof „één mond” met des te grotere kracht en indrukwekkendheid voor de gehele gemeente spreekt. Dit is bijzonder passend. Er kan nooit te veel nadruk worden gelegd op de verenigde verheerlijking van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Onze stemmen dienen zich verenigd samen te voegen in het verheerlijken van Degene die lof verdient. Anders zou de toehoorder in verwarring kunnen geraken over de boodschap die wordt overgebracht.
AANVAARDT ELKAAR ZOALS CHRISTUS ONS HEEFT AANVAARD
8. Wat kan invloed hebben uitgeoefend op de eenheid van de gemeente in Rome, waaraan Paulus zijn brief schreef?
8 In veel organisaties of gemeenschappen van dit samenstel van dingen kan bij velen de neiging bestaan nieuwelingen als gevolg van nationale of raciale vooroordelen af te wijzen. Verschillen met betrekking tot de hoeveelheid onderwijs die mensen hebben ontvangen, kunnen een rol spelen, en ook kunnen er religieuze verschillen bestaan. Destijds in het oude Rome van de eerste eeuw G.T. kunnen er natuurlijke redenen voor zulke verdeeldheid veroorzakende factoren hebben bestaan.
9. Uit welke groeperingen was de Romeinse gemeente destijds samengesteld, en wat kan tot verschillen in individuele voorkeuren op het gebied van omgang hebben bijgedragen?
9 De apostel Paulus had de kosmopolitische keizerstad Rome nog niet bereikt, maar in de hoop daar weldra te komen, schreef hij zijn geïnspireerde brief aan de gemeente aldaar. Na de aandacht gevestigd te hebben op de genaakbaarheid van Jezus Christus als het volmaakte voorbeeld, vervolgde Paulus met de woorden: „Aanvaardt elkaar daarom, zoals ook de Christus ons heeft aanvaard, tot heerlijkheid van God” (Rom. 15:7). Onder „allen die te Rome [waren] als Gods geliefden, geroepen om heiligen te zijn”, bevonden zich niet alleen natuurlijke besneden joden maar ook onbesneden heidenen of niet-joden, vrijen en slaven (Rom. 1:7; 3:1-6; Fil. 4:22). Onder die Romeinse christenen bevonden zich dus mensen met verschillende religieuze achtergronden en maatschappelijke posities, hetgeen er allemaal toe bijdroeg dat er uiteenlopende standpunten en persoonlijke gevoelens bestonden. Dit kan ook tot bepaalde voorkeuren in iemands omgang hebben geleid.
10. Hoe heeft Jezus het voorbeeld gegeven ten aanzien van de manier waarop wij elkaar dienen te aanvaarden, en met het oog waarop heeft hij dit gedaan?
10 Paulus negeert dit alles en vermaant hen elkaar op een warme, hartelijke en oprechte manier te ’aanvaarden’, met echte waardering voor een medechristen, een medegelovige. Er kon in dat opzicht een volmaakt voorbeeld worden nagevolgd, want Paulus zegt dat zij dit moesten doen ’zoals ook de Christus hen had aanvaard’. Heeft Jezus, toen hij op aarde was, niet gezegd: „Wie tot mij komt, zal ik geenszins verdrijven”? (Joh. 6:37) Ja! Als een volmaakt mens had hij ons, wegens onze onvolmaaktheden en zondigheid, op een afstand kunnen houden. Maar hij heeft dit niet gedaan. Waarom niet? Paulus noemt de reden door vervolgens te zeggen: „Tot heerlijkheid van God.” Door allen die in hem geloofden te aanvaarden, schonk Christus eer aan God, want hierdoor werd Gods grootmoedigheid verheerlijkt, alsook zijn verlangen dat alle mensen door middel van het loskoopoffer van zijn Zoon Jezus Christus worden gered. Het was precies zoals Jezus zelf zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” — Joh. 3:16.
11. Waarom leidt zo’n hartelijke verwelkoming en aanvaarding van nieuwelingen tot verheerlijking van God, en wat droeg de opgestane Jezus zijn discipelen in Galiléa derhalve op?
11 Evenzo heeft het Gods heerlijkheid tot gevolg wanneer wij, als navolgers van Jezus Christus, alle zoekers naar waarheid, ondanks hun ras, kleur, vroegere religieuze lidmaatschap, maatschappelijke positie of wereldlijke opleiding, aanvaarden en in de gemeente opnemen. Allen die aldus worden verwelkomd en aanvaard, krijgen hierdoor een juiste zienswijze met betrekking tot Jehovah God. De uit de doden opgewekte Jezus toonde zijn bereidheid om alle ware gelovigen in de gemeente op te nemen waarvan hij het geestelijke Hoofd was, door zijn discipelen in „Galiléa der natiën” op te dragen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” — Jes. 9:1; Matth. 28:16-20.
12. (a) Welke uitwerking heeft het op ons wanneer wij anderen tot heerlijkheid van God aanvaarden? (b) Hoe kunnen wij, door van huis tot huis te gaan, bewijzen dat God niet van bloedschuld beticht kan worden?
12 Wanneer wij allen die naar onze vergaderplaatsen komen, zonder onderscheid aanvaarden, is het beslist een stimulans voor ons hierbij in gedachte te houden dat wij dit „tot heerlijkheid van God” doen. De aanvaarde personen worden er hierdoor toe bewogen de hartelijke edelmoedigheid van God te waarderen en hem zelf te verheerlijken. Wanneer wij ons van onze vergaderplaatsen naar buiten begeven en van huis tot huis gaan om het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend te maken aan allen die wij ontmoeten, geven wij er blijk van dat wij „elkaar [aanvaarden], zoals ook de Christus ons heeft aanvaard, tot heerlijkheid van God”. Deze handelwijze leidt tot heerlijkheid van de God van wie wij getuigen zijn, ongeacht of degenen die wij bezoeken de Koninkrijksboodschap nu wel of niet waarderen. Degenen die de Koninkrijksboodschap aanvaarden, zullen zich uiteindelijk bij ons aansluiten om de God te verheerlijken die zijn Koninkrijksboodschappers naar hen had gezonden. Degenen die onze door God geschonken reddingsboodschap niet aanvaarden, zullen te eniger tijd in de toekomst beseffen dat Jehovah God aan hen had gedacht en zijn getrouwe getuigen naar hen had gezonden, zodat zij geen reden hebben om aanmerkingen op God te maken (Ezech. 33:33). God kan in hun geval dus niet van bloedschuld worden beticht.
VAN TIMMERMAN TOT „BEDIENAAR”
13. Waarom kan God niet van partijdigheid worden beschuldigd omdat hij de eerste gelegenheden aan een volk heeft gegeven dat uit minder mensen bestond dan de rest van de wereld?
13 Wie hebben evenwel de eerste gelegenheid gehad om voordeel te trekken van Gods voorzieningen? De leden van het volk via wie wij de bijbel hebben ontvangen. Zij waren de natuurlijke joden. Welnu, heeft God dan geen partijdigheid getoond, vooral wanneer wij in gedachte houden dat de niet-joden zelfs 1900 jaar geleden veel groter in aantal waren dan de besneden joden? Oppervlakkig bezien lijkt dit misschien zo. Maar God moest ergens beginnen, en hij begon bij degenen aan wie hij door bemiddeling van hun voorvaders speciale beloften had gedaan, namelijk, de besneden joden. De uiteindelijke voordelen van Gods handelwijze in dit opzicht zouden echter niet strikt tot de natuurlijke joden of Hebreeën beperkt blijven. Bestaat er derhalve een gerechtvaardigde reden om daarover te klagen? In het geheel niet!
14. Wat voor soort van mens moest de Zoon van God uit de hemel derhalve worden, en hoe werd hij door degenen van zijn eigen ras ontvangen?
14 Laten wij nooit vergeten dat God aan mensen die dit verdienden, onverbrekelijke beloften had gedaan met betrekking tot hun natuurlijke afstammelingen, de joden. Vandaar dat de Zoon van God uit de hemel naar de aarde moest komen om die beloften van zijn hemelse Vader waar te maken. Als gevolg hiervan moest hij geboren worden als een lid van een internationaal gehaat ras, het volk waarmee God een nationaal verbond had gesloten. Maar zelfs als jood werd de Zoon van God door de meerderheid van zijn medejoden afgewezen, zoals een schrijver van de aardse geschiedenis van de Zoon van God zegt: „Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich.” — Joh. 1:11.
15. Wat voor werk deed Jezus in Nazareth, en diende hij aldus als een „bedienaar” of „dienaar van de besnedenen”?
15 Daarom schreef de joodse apostel Paulus aan de christelijke gemeente in Rome, van wie niet allen natuurlijke joden waren: „Want ik zeg dat Christus in werkelijkheid ten behoeve van Gods waarheidsgetrouwheid een dienaar [bedienaar] van de besnedenen is geworden, ten einde de beloften die Hij aan hun voorvaders had gedaan, waar te maken, en opdat de natiën God vanwege zijn barmhartigheid zouden verheerlijken” (Rom. 15:8, 9a; Petrus-Canisiusvertaling). In Nazareth in Galiléa, in het huis van zijn pleegvader, de besneden jood Jozef, leerde de opgroeiende Jezus het timmermansambacht. Als gevolg van zijn geboorte in de stam Juda behoorde Jezus niet tot de priesterlijke familie of de stam van de tempellevieten. Het spreekt dan ook vanzelf dat hij niet in de gelederen van de tempeldienaren in Jeruzalem opgenomen kon worden. Maar was Jezus, de Zoon van God, alleen maar naar de aarde gekomen om als een timmerman te dienen en te sterven? Neen! Dat hij een „bedienaar” of „dienaar van de besnedenen” werd, hield derhalve veel meer in dan dat hij evenals zijn pleegvader Jozef een timmerman werd.
16. Wat ging Jezus doen om meer mensen te kunnen dienen, iets wat hij nooit had kunnen bereiken als hij een timmerman in Nazareth was gebleven?
16 Indien Jezus in zijn leven niet meer had gedaan dan timmerwerk in Nazareth, zou hij beslist niet zijn voorzegde bediening ten uitvoer hebben gebracht. Daarom liet zijn hemelse Vader, Jehovah God, hem met iets anders beginnen, opdat hij een „bedienaar” of „dienaar van de besnedenen” zou worden, niet slechts van de stadsbevolking van Nazareth, maar van de gehele natie. Daarom gaf hij op dertigjarige leeftijd het timmerwerk voorgoed op.
17. Hoe moeten wij Jezus’ werk nadat hij was gedoopt en gezalfd, vergelijken met de dienst van de joodse hogepriester in de tempel?
17 Wat voor werk ging Jezus verrichten nadat hij door Johannes de Doper, een leviet, was gedoopt en met Gods heilige geest was gezalfd? Was deze dienst inferieur aan die van de tempelpriesters en levieten, die werkelijke „bedienaren” van God in Jeruzalem waren? Iedereen die met de feiten op de hoogte is, zal beslist toegeven dat hij een officiële dienst, een „bediening”, op zich nam en niet slechts een religieus beroep ging uitoefenen. De Petrus-Canisiusvertaling vertolkt deze gedachte dan ook door te zeggen „dat Christus de Bedienaar der besnijdenis is geworden, opdat Gods getrouwheid zou blijken door de vervulling der beloften aan de Vaders” (Rom. 15:8). Hij verrichtte ontegenzeglijk een nationale dienst, terwijl hij een bedieningsambt vervulde waartoe hij niet door een mens was aangesteld maar door God, de Universele Soeverein. Wat Jezus na de verandering van zijn beroep op aarde deed, was oneindig veel belangrijker dan de religieuze dienst van de joodse hogepriester te Jeruzalem.
18. Waarom werd Jezus een „bedienaar” of „dienaar van de besnedenen”, hoewel hij door geen enkele aardse natie als een „bedienaar” werd erkend?
18 Evenals Jezus Christus geen enkele religieuze dienst in de tempel te Jeruzalem kon verrichten, waardoor hij met de priesters en levieten aldaar zou wedijveren, kon hij — en dit wilde hij vanzelfsprekend ook niet — geen religieuze diensten verrichten in welke tempel maar ook van de niet-joodse natiën, zoals in Rome, Athene of elders. Toch was hij verplicht ten behoeve van Gods waarheidsgetrouwheid een „bedienaar” of „dienaar van de besnedenen” te worden. Hoe dat zo? Omdat hij ’de beloften waar moest maken die God had gedaan aan hun voorvaders’, die Hebreeën, geen heidenen, waren. Hun ’voorvader’ Abraham had bijvoorbeeld veel zonen bij drie vrouwen, maar God koos Abrahams enige zoon bij zijn eerste vrouw Sara, namelijk Isaäk, uit om de Abrahamitische belofte te ontvangen. Isaäk had op zijn beurt twee zonen, een tweeling, maar God koos de jongste van hen — Jakob, die later Israël werd genoemd — uit om de Abrahamitische belofte door te geven betreffende het „zaad” door bemiddeling van wie alle natiën der aarde gezegend zouden worden. Na verloop van tijd brachten de twaalf zonen van Jakob de twaalf stammen Israëls voort, met welke natie God, door bemiddeling van de profeet Mozes als middelaar, zijn nationale verbond sloot.
19. Waarom werd Jezus niet in de stam Levi geboren, en wie verwelkomden hem bij zijn komst op aarde, en waar?
19 Later, nadat de natie Israël had verkozen een menselijke koning als zichtbare vertegenwoordiger van Jehovah te hebben, gaf Hij Zijn koninklijke belofte aan koning David, van de stam Juda. De beloofde Messías, of Christus, moest derhalve in Davids geslacht geboren worden. Dit verklaart waarom Jezus, als gevolg van zijn geboorte uit de Judese maagd Maria, als Davids erfgenaam in Davids geboortestad Bethlehem werd geboren. Hemelse engelen verwelkomden hem bij zijn komst op aarde. De Zoon van God uit de hemel zou dus onvermijdelijk als een jood geboren worden. De onverbrekelijke beloften van God, zijn Vader, moesten bevestigd of gerechtvaardigd worden. God zou ten aanzien van zichzelf niet toelaten dat hij een leugenaar zou blijken te zijn.
20. Welk vooruitzicht hadden de niet-joodse natiën, ook al werd Jezus een van „de besnedenen”, en waarom?
20 Jezus was erg blij met zijn hemelse Vader te kunnen samenwerken. Vandaar dat hij „in werkelijkheid . . . een dienaar van de besnedenen is geworden”. Hij werd als een van hen besneden. Gedurende drie en een half jaar na Jezus’ dood en opstanding werden de besneden joden met speciale gunst bejegend. Toch hadden onbesneden heidenen, of niet-joden, het vooruitzicht in Jehovah’s theocratische organisatie verwelkomd of aanvaard te worden. Dit zou gebeuren als een bevestiging van Jehovah’s onschendbare beloften aan mensen.