God bestaat! Maar wat weten wij van hem?
HOE is zijn persoonlijkheid? Is hij iemand van wie wij gaan houden, als wij hem nader zouden leren kennen? Vindt u dit geen belangrijke vragen?
Hoe kunnen wij enkele van zijn hoedanigheden leren kennen? In Romeinen 1:20 wijst de bijbel op het volgende: „Want [Gods] onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn [„begrepen door het werk Zijner handen” — New Berkeley Version], ja, zijn eeuwige kracht, en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn.”
Door een grondige beschouwing van wat God heeft gemaakt, „het werk Zijner handen”, kunnen wij enkele van zijn hoedanigheden leren kennen. Wel, wat zien wij dan?
Liefde en goedheid
Deze hoedanigheden blijken heel duidelijk uit de manier waarop wij zijn ontworpen. Ons lichaam werd niet gemaakt om alleen maar te leven; het werd veeleer gemaakt om werkelijk van het leven te genieten. Onze ogen kunnen kleuren zien. Sommige dieren zien slechts in zwart en wit, hoewel de wereld vol is van de prachtigste kleuren. Wij kunnen ruiken en wij hebben smaakpapillen. Daarom is eten niet slechts een noodzakelijke handeling; het is een genoegen. Zulke zintuigen zijn om te leven niet absoluut nodig, maar zij vormen wel een bewijs voor een liefdevolle, gulle, bedachtzame Schepper.
Ook in het dierenrijk vindt men bewijzen van liefdevolle zorg. Het grote aantal kleine „poetsvisjes” is hier een voorbeeld van. Op het ogenblik weet men van meer dan 40 soorten vissen dat ze „poetsers” zijn. Deze visjes hebben zich klaarblijkelijk toegelegd op het verwijderen van parasieten en visluizen die de kieuwen van andere vissen kunnen verstoppen en hen ziek maken.
Een poetsvisje „zal bovendien schimmelplekjes en bacteriën, die de huid zouden kunnen infecteren, wegbijten en als de vis gewond is, zal het alle dode vlees wegeten en zo de wond reinigen”, zo vermeldt het boek Animal Partners and Parasites.
U ziet dus dat deze visjes precies als kleine „dokters” zijn, soms zelfs met een eigen „praktijkruimte” of een „reinigingsstation”. Men heeft waargenomen dat in één „praktijk” gedurende een periode van zes uur meer dan 300 vissen behandeld werden. Stelt u zich eens voor: vissen in een rij om behandeld te worden, sommige op hun kop „staand” of ondersteboven liggend terwijl de poetsvisjes hen bewerken. En deze hele „deskundige” behandeling door de „dokters” zonder een enkele „doktersrekening”!
Hoe belangrijk is zo’n schoonmaak nu wel? Een van de voornaamste deskundigen op dit gebied, Conrad Limbaugh, noemde het „een voortdurende en van levensbelang zijnde bezigheid”. Op een keer had hij alle bekende „poetsvisjes” uit een bepaald gebied verwijderd en binnen een paar dagen was het aantal vissen drastisch verminderd — ten slotte waren ze bijna allemaal verdwenen. En de paar die waren overgebleven „hadden rafelige witte vlekken, gezwollen, etterende zweren en rafelige vinnen gekregen”. Allemaal omdat de „doktertjes” verdwenen waren!
Doen de „poetsvisjes” dit nu alleen voor het voedsel dat zij erdoor krijgen?
„Geen van hen [de poetsers] schijnt voor voedsel uitsluitend van deze gewoonte afhankelijk te zijn.
Geen van deze beide visjes [twee van de ijverigste poetsers] is voor zijn voedsel sterk afhankelijk van het schoonmaken en zij kunnen van kleine schaaldieren leven; ze halen die beide van de planten af, de señorita [een bepaald soort poetsvisje] kan ze ook van de bodem of direct uit het water halen.”
Zij moeten dus niet voor die andere vissen zorgen. Toch doen zij het. Wie zou zo’n doelmatig poetsertje — compleet met heldere kleuren om gemakkelijk herkend te worden, een puntig neusje en pincetachtige tandjes — hebben kunnen ontwerpen? Wie moet zo’n levendig instinct in die kleine schepseltjes hebben geplant? Alleen een liefhebbende, zorgzame Schepper.
Een fabrikant met een gezonde waardering voor het leven zal in zijn fabriek veel veiligheidskleppen aanbrengen om degenen die er werken te beschermen. Deze kleppen die op ketels of andere apparatuur zijn aangebracht om de druk te verminderen die tot een explosieve hoogte zou kunnen oplopen, zijn het bewijs van zijn oprechte zorg voor de mensen.
In onze wereld zien wij dat er door de Ontwerper van de schepping veel van zulke „veiligheidskleppen” zijn aangebracht. De Schepper „laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matth. 5:45). De manier waarop regen neervalt, is een treffend voorbeeld van het gebruik van „veiligheidskleppen”.
Miljarden liters water zijn boven ons hoofd als damp in de wolken opgeslagen. Water is zwaar, een liter weegt een kilo. Het gewicht van een grote wolk wordt op wel 100.000 ton geschat! Kunt u zich de verwoesting voorstellen die zou worden aangericht wanneer de waterdamp als één massieve „druppel” op de aarde zou neerkomen? Wat een verschrikking! Doch om de een of andere nog steeds onverklaarbare reden scharen de fijne waterdruppeltjes zich rondom een stofdeeltje — maar slechts tot een bepaalde afmeting, niet groter — en vallen dan op de grond. Een zacht regentje brengt zelden schade toe aan zelfs de teerste bloemen. Wij trekken beslist profijt van deze „veiligheidsklep”.
Of denk eens aan de verschrikking in de winter wanneer het water als kolossale ijsbrokken omlaag zou vallen. Ook hier worden op het moment van neervallen door een „veiligheidsklep” kleine vlokken gevormd die zachtjes neerdalen en een donzige deken vormen die tot nut van de plantengroei de warmte van de grond bewaart.
Veel mensen in landen waar de temperatuur snel kan veranderen, herinneren zich misschien dat toen zij kinderen waren en ’s nachts de temperatuur plotseling daalde, hun moeder of vader opstond en hen met een extra deken toedekte. De volgende morgen dan lekker in een warm bed te liggen, gaf ook een „warm” gevoel van binnen in de wetenschap dat mama of papa zo bezorgd voor ons was! Wel, zouden onze harten niet warm moeten worden voor onze hemelse Vader die zijn zilveren sneeuwdeken uitspreidt ter bescherming van de plantengroei? Ja, het „werk Zijner handen” getuigt ervan dat hij een tedere en liefdevolle Schepper is die zich om ons bekommert.
Gerechtigheid
Hoe staat het met de eigenschap gerechtigheid? Het is uiterst belangrijk dat wij vaststellen of de Schepper deze hoedanigheid bezit. Wij weten dat een God van gerechtigheid nooit voor altijd de schreeuwende onrechtvaardigheden, de wetteloosheid, de misdadige sfeer die thans over de hele wereld heersen, zal toelaten.
Iets in onszelf vormt het bewijs voor zulk een hoedanigheid. Wat dan? Het staat in een waarheidsgetrouwe bewering in de bijbel geschreven:
„Want telkens wanneer mensen der natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen der wet doen, zijn deze mensen, al hebben zij geen wet, zichzelf tot wet. Zij zijn juist degenen die tonen dat de inhoud van de wet in hun hart staat geschreven, terwijl hun GEWETEN [„gevoel voor goed en kwaad”, Amplified Bible; het Griekse woord betekent „onderscheid maken tussen wat moreel goed en slecht is . . . het ene aanbevelen, het andere afkeuren”, Thayer’s Grieks-Engelse Lexicon] met hen getuigenis aflegt en hun eigen gedachten onderling hen beschuldigen of zelfs verontschuldigen” (Rom. 2:14, 15).
Het is de aanwezigheid van het geweten, een wet ’geschreven in onze harten’, waardoor wij gevoel voor goed en kwaad bezitten. Dit is een sterk bewijs dat onze Maker zelf een God met moreel gevoel moet zijn, die de eigenschap van gerechtigheid bezit.
Drieëntwintig eeuwen geleden sprak Aristoteles over de werkelijkheid van zo’n innerlijke wet en hij noemde het een „natuurlijke gerechtigheid en ongerechtigheid welke voor alle mensen bindend is”. Anderen hebben het de „natuurwet”, „de opperste wet” en de „wet der natiën” of der mensheid genoemd. Ja, een natuurlijk gevoel voor wat juist of verkeerd is schijnt „voor alle mensen bindend” te zijn.
Een vooraanstaand antropoloog, M. F. Ashley Montagu, bracht de mening onder woorden die door veel geleerden gedeeld wordt: „Moord wordt overal als een misdaad beschouwd en indien de moordenaar wordt gepakt en voor het gerecht gebracht, krijgt hij gewoonlijk de doodstraf. Overal kent men voorschriften inzake bloedschande . . . persoonlijk bezit wordt overal gerespecteerd.” Ofschoon de opvattingen over wat moord of zelfverdediging of „persoonlijk bezit” is, sterk mogen verschillen, deze praktijken worden op zich onveranderlijk afgekeurd. Ondanks de verschillen van mening inzake de inhoud van zo’n „natuurwet”, „erkent bijna iedereen het bestaan van zulk een wet. . . . die wordt beschouwd als de uiterste norm van goed en kwaad”. (Wij cursiveren.) — Encyclopedia Americana.
Velen zullen toch het bestaan van het geweten willen ontkennen door te beweren dat de mens van nature agressief, zelfs moordlustig is, zonder gevoel voor gerechtigheid. Bewijzen dat dat niet zo is, zijn onlangs aan het licht gekomen.
Eén treffend voorbeeld vormen de onlangs ontdekte Tasaday, een primitieve volksstam die in het Filippijnse regenwoud woont. Men denkt dat deze mensen honderden jaren afgescheiden van de hoofdstroom van de beschaving en de spanningen daarvan hebben geleefd. Een van de geleerden die enige tijd bij hen gewoond heeft, vertelde: „Dit zijn ongelooflijke mensen. . . . geen hebzucht, geen zelfzucht. . . . Zij weten niets over doden, moorden, oorlog! Zij hebben er nooit van gehoord!” Hij merkte ook op: „Iedereen heeft het erover dat de mensen zo slecht zijn omdat dat de menselijke aard is. . . . Wanneer u deze mensen ziet, moet de conclusie wel zijn: ’Nee, de mens is van nature niet slecht’” (The Gentle Tasaday — 1975). Ja, ofschoon hij onvolmaakt is en verkeerde neigingen heeft, bezit de mens in de grond nog steeds een geweten. Een encyclopedie zegt het als volgt: „Er is in feite geen cultuur ontdekt waarin het geweten niet als een feit wordt erkend.” Inderdaad, dit innerlijke gevoel van goed en kwaad bestaat en oefent op ons gedrag een invloed ten goede uit.
’Hoe staat het echter met de vele moordenaars, aanranders, sadisten — mensen die er helemaal geen geweten op na schijnen te houden? Vormt hun gedrag geen bewijs tegen zulk een conclusie?’ — zouden sommigen kunnen tegenwerpen.
Indien nu een piloot van een vliegtuig weigert naar de aanwijzingen van de controletoren te luisteren, neerstort en een enorme schade en verlies aan mensenlevens veroorzaakt, bewijst dit dan dat de controletoren „niet bestaat”? Kijk daarentegen eens naar de honderden vliegtuigen die zich over het algemeen wel schikken naar de instructies uit de controletoren en daardoor het vliegveld gewoonlijk tot een veilige plaats maken. Dus dat sommigen deze „natuurwet van gerechtigheid” hebben genegeerd of „van zich hebben afgestoten” (1 Tim. 1:19) en geweigerd hebben zich erdoor te laten leiden, vormt beslist geen gegrond bewijs tegen het bestaan van zulk een wet.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de nazi’s onschuldige mensen verschrikkelijke dingen aangedaan. Na de oorlog werden vele van de nazi-leiders voor deze daden die de wereld ontsteld hadden, voor het gerecht gebracht. Voor het merendeel wezen deze leiders de verantwoordelijkheid voor zulke daden af door te zeggen dat zij slechts de nazi-wetten en hun hogere regeringsleiders hadden gehoorzaamd.
„Politieke loyaliteit en militaire gehoorzaamheid zijn uitstekend, maar . . . er komt een punt waarop een man trouw aan zijn leider dient te weigeren, indien hij tenminste trouw wil blijven aan zijn geweten.” Aldus redeneerde de voornaamste aanklager uit Groot-Brittannië.
De uitspraak tegen deze mannen luidde: „Schuldig.” Waarom? Zij hadden aan „een hogere natuurwet van gerechtigheid” gehoorzaam moeten zijn, vermeldde een naslagwerk.
Sommigen hebben zulke processen veroordeeld door te zeggen dat zo’n „natuurwet” niet bestond en dat de gedaagden er dus niet wettelijk op veroordeeld konden worden. Uit de beweringen van sommigen van deze verharde leiders bleek echter voldoende duidelijk dat zo’n geweten wel bestaat; dat zo’n kracht wel in hen werkte, maar gewoon genegeerd werd. Beklaagde Walter Funk zei: „En toen men mij van deze verschrikkelijke en gewelddadige maatregelen tegen de joden op de hoogte had gebracht, kreeg ik een zenuwinzinking . . . Ik voelde mij op dat ogenblik beschaamd en schuldig en dat doe ik nog, maar nu is het te laat.” Hans Frank (voor zijn misdaden ter dood veroordeeld) erkende: „Ik voel me innerlijk verschrikkelijk schuldig.” (Wij cursiveren.)
Ja, als wij eerlijk tegen onszelf zijn, weten wij heel goed dat wij in ons een aangeboren gevoel voor goed en kwaad, een „natuurwet van gerechtigheid” bezitten. Wie heeft een dergelijke wet in ons geplant? De mens zelf is beslist niet de uitvinder van zo’n wet. Deze kon zijn begin alleen bij onze Schepper en Ontwerper hebben. En brengt dit ons dan niet tot de volgende conclusie: de Schepper moet een God met moreel gevoel, een God van gerechtigheid zijn?
Wat moeten wij dankbaar zijn als wij dit weten! Want het verzekert ons ervan dat hij de grove onrechtvaardigheden en goddeloosheid die thans bestaan, niet voor altijd zal toelaten. Zijn gevoel voor goed en kwaad, of gerechtigheid, zal hem ertoe brengen ter wille van hen die overeenkomstig zijn rechtvaardige maatstaven willen leven, handelend op te treden.
Gods hoedanigheden dienen ons tot hem te trekken
Hoe luidt nu na ons korte onderzoek uw persoonlijke oordeel, of „uitspraak”? Veel lezers zullen het er ongetwijfeld mee eens zijn dat er overtuigende bewijzen zijn voor deze conclusie, namelijk dat er een liefhebbende en rechtvaardige God van ontzagwekkende kracht moet bestaan.
Inderdaad, als wij zo voorbeelden van zijn zorg en mildheid jegens ons zien, voelen wij ons geroerd. Velen zouden hem misschien wel nog beter willen leren kennen. Wat wij door het „werk Zijner handen” van hem waarnemen, hoewel indrukwekkend genoeg, is toch nog maar een „aanduiding van zijn [Gods] persoonlijkheid” (Hand. 14:17, The New English Bible). Een aantal vragen blijft nog steeds onbeantwoord.
Het is bijvoorbeeld heel natuurlijk om zich af te vragen waarom goddeloosheid zich eigenlijk heeft kunnen ontwikkelen. Waarom heeft God dit zo lang laten voortduren? Wanneer zal hij zijn macht gebruiken om de aarde van kwaad te bevrijden en daardoor zijn gerechtigheid te ontplooien? Wat was feitelijk zijn bedoeling toen hij de aarde en al het leven erop maakte? Wat is het doel van ons bestaan?
Er is een antwoord op deze vragen. Waarom zou u niet eens in contact treden met de mensen die dit tijdschrift uit geven, Jehovah’s Getuigen? Zij zullen u graag kosteloos helpen een bevredigend antwoord te vinden.
[Illustratie op blz. 13]
Soms laten grote vissen toe dat het „poetsvisje” zelfs uit de binnenkant van hun bek parasieten weghaalt
[Illustraties op blz. 15]
Nazi-leider Hans Frank: „Ik voel me innerlijk verschrikkelijk schuldig.”