Verheug u in uw dienst voor Jehovah
„Dient Jehovah met verheuging. Komt voor zijn aangezicht met vreugdegeroep.” — Ps. 100:2.
1, 2. Hoe wordt geluk vaak gezocht, en hoe dacht Jezus over datgene wat geluk brengt?
WILT u gelukkig zijn? ’Natuurlijk’, zult u waarschijnlijk antwoorden, ’wie wil dat nu niet?’ Ja, de meeste mensen streven gedurende hun gehele leven geluk na, maar de meeste bewoners van deze aarde slagen er nooit werkelijk in die diepe innerlijke vrede, tevredenheid en vreugde te vinden die kenmerkend is voor waar, blijvend geluk. Veel mensen, die geloven dat stoffelijke dingen hen gelukkig zullen maken, doen er ijverig moeite voor meer bezittingen te vergaren. Maar is het najagen van stoffelijke dingen de manier om blijvend geluk te vinden? Zo niet, hoe kan het dan wel gevonden worden?
2 Deze vragen zijn niet moeilijk te beantwoorden als wij beseffen dat blijvend geluk niet in de eerste plaats van stoffelijke omstandigheden afhankelijk is. In de „zaligsprekingen” of „gelukkigsprekingen” van Jezus’ Bergrede werd niet eens over materiële bezittingen gerept. Hij zei veeleer: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood . . . Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid . . . Gelukkig zijn de barmhartigen . . . Gelukkig zijn de vredelievenden.” — Matth. 5:3-9.
3. Is het erg moeilijk de weg tot ware tevredenheid en geluk te vinden?
3 Sommigen mogen dan menen dat geluk en ware tevredenheid ongrijpbaar zijn, maar toch zijn ze niet ver van ons verwijderd, aangezien ze onmiddellijk verband houden met de zuivere aanbidding van de Schepper, Jehovah God. Hij wordt de „gelukkige God” genoemd, en aangezien hij de mens naar zijn beeld heeft geschapen, volgt hieruit dat hij wil dat wij eveneens gelukkig zijn (1 Tim. 1:11; Gen. 1:27). Hij stelt ons er op een gemakkelijke manier toe in staat te weten te komen wat zijn voornemen voor ons is en wat wij moeten doen. De apostel Paulus zei tot een groep Atheense filosofen dat God de mens had geschapen en dat hij wil dat de mensen „naar hem tasten en hem werkelijk vinden . . ., ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons”. — Hand. 17:26, 27.
JEZUS’ KIJK OP WAT VREUGDE SCHENKT
4. Waarom kunnen wij ons op Jezus’ raad verlaten dat men zich geen zorgen moet maken over materiële dingen?
4 In deze wereld vinden veel mensen het een hele strijd om aan de noodzakelijke levensbehoeften te komen. Is dit echter nodig? Het is waar dat men moet werken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Maar Jezus Christus toonde aan dat het niet nodig is ons zorgen te maken en dat wij ons er niet al te zeer om moeten bekommeren de noodzakelijke dingen voor het leven na te jagen (Matth. 6:25). Jezus wist waarover hij sprak, want hij had met zijn Vader samengewerkt toen de mensheid in het begin werd geschapen (Kol. 1:15, 16). Hij had Gods zorg en voorzieningen gezien voor degenen die Hem dienden en hij kon het eens zijn met Davids verklaring: „Eens was ik een jonge man, ook ben ik oud geworden, en toch heb ik een rechtvaardige niet volkomen verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood.” — Ps. 37:25.
5. Waren de economische toestanden gedurende en na Jezus’ aardse bediening minder kritiek dan in onze tijd, zodat zijn woorden met minder kracht op ons in deze tijd van toepassing zouden zijn?
5 Jezus kwam in een veelbewogen tijd tot de joodse natie. Hij wist dat er na verloop van slechts enkele jaren veel moeilijker tijden zouden aanbreken. Wij kunnen er zeker van zijn dat hij als Gods hoogste vertegenwoordiger voor het volk ernstige en waarheidsgetrouwe raad gaf toen hij zei: „Weest . . . nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of: ’Wat zullen wij drinken?’ of: ’Wat zullen wij aandoen?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — Matth. 6:31-33.
6. Kan iemand die voor zijn behoeften op God vertrouwt, er zijn gemak van nemen en wachten totdat God ze zal verschaffen?
6 Jezus wist dat zijn Vader de Levende God is die zowel in staat als bereid is om zijn superieure macht aan te wenden ten einde degene die hem dient en zijn Woord der waarheid volgt, van het nodige te voorzien. Dit wil niet zeggen dat hij zijn dienstknecht zal voeden en kleden zonder dat de persoon hier zelf moeite voor doet. Een dienstknecht van God moet een evenwichtige kijk hebben: hij moet voor de noodzakelijke dingen werken zonder zich er evenwel uitsluitend mee bezig te houden. Hij moet trachten te weten te komen wat God van hem verlangt door Zijn Woord te raadplegen. Hij moet het geestelijke deel van zijn leven werkelijk op de eerste plaats stellen. Dan zal God zijn deel doen en de persoon in staat stellen de dingen die hij nodig heeft, te verwerven. — Fil. 4:19.
DE BELANGRIJKSTE OORZAKEN VAN WERKELIJKE VREUGDE
7. Wat is waarschijnlijk het belangrijkste geluk voor iemand die de waarheid leert kennen?
7 Deze verzekering en het bewijs van God dat deze belofte waar is, zal een bron van geluk zijn. De grotere vreugden, die werkelijk geluk schenken, zijn: In de eerste plaats, een begrip van Gods voornemen met betrekking tot de aarde en de mensheid die erop woont, en de plaats die elk afzonderlijk in dat voornemen inneemt. Dit geeft het leven een doel, hetgeen voor geluk belangrijker is dan alleen maar bezittingen.
8. Hoe zijn de woorden van de apostel Paulus in 1 Timótheüs 4:8 in deze tijd op ons van toepassing?
8 Door te leven zoals God verlangt, wordt men vervolgens van veel angsten en gevaren bevrijd. Degenen die op juiste wijze voor hun gezin zorgen — zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht — hebben vreugde, omdat de gezinsverhoudingen over het algemeen gelukkiger zijn. Hun kinderen groeien met een doel in het leven op. De leden van zulk een gezin kunnen veel gemakkelijker inzien hoe nutteloos het is door middel van drugs, immorele omgang en het najagen van doeleinden die geen blijvende beloning afwerpen, genoegens na te streven. Zij blijven daardoor gespaard voor de vele ziekten — zowel mentaal als fysiek — die voortspruiten uit de losbandige, uitputtende en onwezenlijke levenswijze die heel veel mensen thans volgen. De apostel Paulus zei hierover: „Godvruchtige toewijding is nuttig voor alle dingen, daar ze een belofte inhoudt voor het tegenwoordige en het toekomende leven.” — 1 Tim. 4:8.
9. Welke verdere vreugde, behalve de reeds genoemde vreugden, geniet iemand wanneer hij tot een kennis van de waarheid komt en hierin vorderingen maakt?
9 Bovendien bestaat er een werkelijke broederschap onder degenen die God dienen. Zij zullen misschien niet altijd door familieleden worden gewaardeerd. Zij zullen misschien vrienden verliezen. Jezus beloofde echter: „Er is niemand die ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws huis of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden heeft verlaten, die niet nu, in deze tijdsperiode, honderdvoudig zal ontvangen, huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, mét vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven.” — Mark. 10:29, 30.
10. Wat is een groot geluk dat alleen degenen ten deel valt die het goede nieuws bekendmaken?
10 Een bekronende vreugde in een leven dat overeenkomstig de bijbel wordt geleid, is de vreugde anderen te helpen. In tegenstelling tot de algemene gedachte dat het vreugde schenkt te ontvangen, zei Gods Zoon: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen” (Hand. 20:35). Degenen die hun leven eraan hebben opgedragen hun medemensen op het gebied van de geneeskunde, het onderwijs en overeenkomstige activiteiten te helpen, vinden hierin een mate van voldoening en vreugde. Deze vreugden zijn echter niet te vergelijken met de vreugde die u ervaart wanneer u uw medemens kunt helpen tot een kennis van God te komen. Dit komt doordat een kennis van Gods wegen en zijn instructies meer dan tijdelijke hulp schenkt — ze helpt ons gedurende dit gehele leven en met de hoop op een toekomstig leven. Wanneer mensen de waarheid leren kennen, komen zij met Gods hulp te weten hoe zij hun leven moeten leiden en hoe zij hun problemen kunnen oplossen of er het hoofd aan kunnen bieden. Zij kunnen op hun beurt anderen helpen de in de bijbel aangegeven weg ten leven te leren kennen. Door dit alles wordt de vreugde van de onderwijzer van het goede nieuws vergroot, want hij ziet de vruchten van zijn werk in de uitbreiding van het goede nieuws over een gebied dat uitgestrekter is dan hijzelf zou kunnen bestrijken. De vroege gemeente in Thessaloníka is hier een voorbeeld van. — 1 Thess. 1:8, 9.
11. Beschrijf de vreugde die Paulus en Silas hadden toen zij in Filippi vervolging verduurden?
11 Als wij anderen vreugde kunnen schenken, heeft dit ook voor ons een voldoeningschenkende vreugde tot resultaat. Paulus en Silas waren ongetwijfeld verbaasd en blij toen Jehovah op wonderbare wijze de deuren openbrak van de gevangenis waarin zij in de Macedonische stad Filippi werden vastgehouden. Maar stelt u zich de vreugde eens voor die zij ervoeren toen de gevangenbewaarder, die besefte dat deze mannen de Allerhoogste God vertegenwoordigden, hen buiten hun cel bracht en vroeg: „Heren, wat moet ik doen om gered te worden?” Paulus en Silas konden toen Gods voornemens, die hij door bemiddeling van Christus verwezenlijkt, uitleggen, met het gevolg dat „hij en al de zijnen, niemand uitgezonderd, . . . onverwijld [werden] gedoopt. . . . en hij verheugde zich ten zeerste met zijn gehele huisgezin nu hij een gelovige in God was geworden”. — Hand. 16:25-34.
CHRISTENEN LATEN HUN VREUGDE NIET DOOR TEGENSTAND BEDERVEN
12. Waarom dienen wij niet verslagen te zijn omdat sommigen de waarheid tegenstaan en ons smaden?
12 Sommige mensen zijn er echter niet mee ingenomen de waarheid te ontvangen, en zij zouden ertoe kunnen bijdragen dat de vreugde van degene die het goede nieuws bekendmaakt, wordt bedorven. Zij zouden de verbreiding van het goede nieuws zelfs kunnen bestrijden en het de bekendmaker moeilijk kunnen maken door hem en zijn beweegredenen in een verkeerd daglicht te stellen. Dit overkwam de apostel Paulus. Toen hij in Rome in de gevangenis zat, schreef hij niettemin aan de gemeente in Filippi: „Sommigen prediken de Christus weliswaar door afgunst en wedijver, maar anderen ook door welwillendheid. De laatsten verkondigen de Christus uit liefde, want zij weten dat ik hier ben gesteld voor de verdediging van het goede nieuws, maar de eersten doen het uit twistgierigheid, niet met een zuivere beweegreden, want zij menen verdrukking voor mij teweeg te brengen in mijn gevangenisboeien. Wat dan nog? Niets, behalve dat op elke wijze, hetzij in schijn hetzij in waarheid, Christus wordt verkondigd, en hierover verheug ik mij. Ja, ik zal mij ook blijven verheugen.” Hij voegde hieraan toe: „ [Laat u niet] in enig opzicht . . . verschrikken door uw tegenstanders. Voor hen is dit juist een bewijs van vernietiging, maar voor u van redding, en dit is een aanwijzing van Godswege”. — Fil. 1:15-18, 28.
13. Hoe hebben de apostelen in Jeruzalem op bittere vervolging aldaar gereageerd?
13 Bij een vroegere gelegenheid, kort na Pinksteren in 33 G.T., werden de hogepriester en de Sadduceeën „met jaloezie vervuld” wegens het openbare getuigenis dat de apostelen gaven, en vooral wegens het feit dat veel mensen naar hen luisterden en gelovigen werden. Zij lieten hen in hechtenis nemen. De apostelen werden door een engel bevrijd en later opnieuw gearresteerd. Toen de religieuze leiders hun verdediging hoorden, „voelden zij zich diep gegriefd en wilden hen om het leven brengen”. Maar toen een zeer gerespecteerde Farizeeër, Gamaliël genaamd, waarschuwde: „Laat u niet in met deze mensen . . . anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt”, geselden zij de apostelen alleen maar en gaven zij hun het bevel met hun bekendmaking te stoppen. Heeft het feit dat zij ternauwernood aan de dood waren ontsnapt, hen ontmoedigd en hen hun vreugde doen verliezen? Integendeel, „zij . . . gingen van het Sanhedrin vandaan, verheugd dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van zijn naam oneer te lijden. En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken”. — Hand. 5:12-42.
14. Kunnen wij op evenveel hulp van God rekenen als de christelijke gemeente in de eerste eeuw?
14 Zowel bij deze gelegenheid als bij andere gelegenheden is God op wonderbare wijze tussenbeide gekomen om duidelijk te maken dat hij de bekendmaking van het goede nieuws steunde (Hand. 12:1-11). Thans steunt hij het werk in niet mindere mate, aangezien Christus en zijn engelen het werk leiden. Jehovah’s dienstknechten hebben in de tegenwoordige tijd wonderbare bevrijdingen meegemaakt. Zij hebben gezien dat de bekendmaking van het goede nieuws in gebieden is doorgedrongen die voordien onmogelijk bereikt konden worden. God heeft door middel van zijn geest personen tot de waarheid getrokken die vroeger bittere tegenstanders waren, hetgeen ons doet denken aan de bekering van Saulus, die de apostel Paulus werd (Hand. 9:1-16). De hedendaagse voorbeelden zijn niet zo duidelijk miraculeus als in het geval van de vroege gemeente. Niettemin zijn Gods dienstknechten zich bewust van de almachtige kracht achter deze voorvallen, deze „krachtige werken” van Jehovah. — Gal. 3:5.
15. Zijn christenen op vervolging uit, of waarom bieden zij er het hoofd aan?
15 Met deze sterke kracht achter zich worden degenen die Jehovah werkelijk dienen, niet door vrees verlamd of door de onverschilligheid van de zijde van de mensen tot wie zij spreken dusdanig ontmoedigd dat zij met het werk ophouden. Zij zijn zich veeleer bewust van Jezus’ woorden tot zijn volgelingen: „Gij zult om mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen.” Ook herinneren zij zich de waarschuwing van de apostel Paulus dat „allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, . . . ook vervolgd [zullen] worden” (Matth. 10:22; 2 Tim. 3:12). Christenen zoeken of verlangen geen vervolging, en ook vinden zij het niet prettig vervolgd te worden, maar zij treden vervolging moedig tegemoet wanneer deze over hen wordt gebracht, in de wetenschap dat volharding onder beproevingen ten goede voor hen zal blijken te zijn. Zij nemen het standpunt van de vroege christenen in: „Laten wij . . . juichen terwijl wij in verdrukkingen zijn, daar wij weten dat verdrukking volharding voortbrengt, volharding vervolgens een goedgekeurde toestand, de goedgekeurde toestand vervolgens hoop [dat wil zeggen, de hoop de beloning te verkrijgen], en de hoop leidt niet tot teleurstelling.” — Rom. 5:3, 4.
16, 17. (a) Wat werd er van de zijde van de soldaten van Israël in hun strijd tegen de heidense natiën verlangd? (b) Kunnen wij op dezelfde steun rekenen als wij getuigenis geven aan de mensen?
16 De psalmist uit de oudheid moedigde het volk Israël aan: „Dient Jehovah met verheuging. Komt voor zijn aangezicht met vreugdegeroep” (Ps. 100:2). Hij wilde dat geheel Israël in de tempel te Jeruzalem bijeenkwam om aan de zuivere aanbidding deel te nemen. Wij zullen gesterkt en aangemoedigd worden wanneer wij de situatie en het geloof van degenen die Jehovah destijds dienden, beschouwen. Zij moesten gehoorzaam blijven aan de Wet, welke de hoogste maatstaf van moraliteit verschafte en welke er, door haar gezondheids- en spijswetten, toe leidde dat de getrouwe joden geen omgang hadden met degenen die de ware God niet aanbaden. De joden waren omringd door deze heidense natiën, die elke vorm van immoraliteit bedreven, vaak in verband met hun onreine afgodenaanbidding. Soms werd er van hen verlangd dat zij ten strijde trokken tegen deze mensen, die er over het algemeen op uit waren Israël te vernietigen en hun land in bezit te nemen.
17 Sta er eens bij stil welk een geloof en moed er voor nodig waren om tegen deze natiën ten strijde te trekken. Hun soldaten waren namelijk geharde krijgslieden, terwijl de Israëlieten zich merendeels met landbouwwerkzaamheden bezighielden. Stelt u zich eens voor dat u zou moeten uittrekken om aan een man-tot-mangevecht met deze machtige krijgslieden deel te nemen. Israël werd dan ook niet door persoonlijke kracht, maar door geloof in God in staat gesteld te winnen, want als zij hun geloof in God verloren, bleken zij niet tegen deze natiën opgewassen te zijn. Het is erg aanmoedigend verslagen zoals in 2 Samuël 23:8-22 te lezen en hierbij te beseffen dat, alhoewel de daar genoemde mannen ongetwijfeld sterk en actief waren, zij hun wonderbare energie en aanhoudende kracht aan hun geloof in God te danken hadden. Thans genieten wij dezelfde krachtige steun (Matth. 28:20; Openb. 14:6). Daarom dienen wij het niet moe te worden goed te doen of uit vrees terug te deinzen, want Jehovah „geeft de vermoeide kracht, en degene zonder dynamische energie schenkt hij volledige sterkte in overvloed. Jongens zullen zowel moe als mat worden, en jonge mannen zelfs zullen zonder mankeren struikelen, maar wie op Jehovah hopen, zullen nieuwe kracht verkrijgen. Zij zullen opvaren met vleugels als arenden. Zij zullen rennen en niet mat worden; zij zullen wandelen en niet moe worden.” — Jes. 40:29-31.
18. Hoe kan onze vreugde, als resultaat van ons geloof, de vreugde van die mannen uit oudheid in werkelijkheid overtreffen?
18 Wanneer wij het goede nieuws bekendmaken, behoeven wij niet zo vaak als die strijders destijds elk uur de onmiddellijke dood onder de ogen te zien. En wij hebben een vredige boodschap die tot het hart spreekt van degenen die werkelijk luisteren. Onze vreugde kan dus zelfs nog groter zijn. In plaats van met vernietigende vleselijke wapens te strijden, hebben wij wapens van rechtvaardigheid, waardoor niet mensen, maar verkeerde leerstellingen en gedachten uit de weg worden geruimd en waardoor genezing tot stand wordt gebracht. De vreugde die dit teweegbrengt in het hart van degenen die horen en geloven, vergroot onze vreugde en versterkt onze hoop de schitterende beloning die vóór ons ligt, te mogen verwerven. — 2 Kor. 6:4, 7; Kol. 3:23, 24.
[Illustratie op blz. 666]
Het kan veel vreugde schenken wanneer men een collega kan helpen de bijbelse waarheid te leren kennen